Auteur(s): Han Nicolaas en Christian Fang

Immigratie vanuit een huishoudensperspectief

Over deze publicatie

Komen immigranten als alleenstaande naar Nederland, of bijvoorbeeld als kind met ouders of als partner in een paar? En hoe verandert deze huishoudenspositie na immigratie? Hoe verschilt dit per migratiemotief? Deze analyse geeft meer inzicht in welke groepen migranten korte tijd in Nederland blijven en welke groepen zich voor langere tijd willen vestigen. Het onderzoek is gedaan met gegevens van mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit die tussen 2011 en 2023 immigreerden.

Belangrijkste bevindingen
– De grootste groep immigranten (45 procent) komt als alleenstaande naar Nederland. De op een na grootste groep zijn ouders en hun inwonende kinderen (jaarlijks in totaal 27 tot 36 procent).
– De huishoudenssituatie van immigranten hangt sterk samen met het motief waarmee zij naar Nederland komen. Zo komen arbeidsmigranten vaak als alleenstaande en wonen gezinsmigranten samen met een partner en (eventueel) kinderen.
– De huishoudenssituatie verandert vaak in de jaren na migratie. Gezinsmigranten hebben de stabielste huishoudenssituaties, (alleenstaande) arbeids- en studiemigranten emigreren het vaakst, en asielmigranten wisselen vrij snel na vestiging van huishoudenspositie.
– Relatievorming blijkt een belangrijke factor voor langdurig verblijf. Alleenstaanden, vooral arbeidsmigranten, vertrekken relatief vaak weer.

1. Inleiding

Bij migratiecijfers gaat het vrijwel altijd over het aantal mensen dat vanuit het buitenland naar Nederland komt en het aantal dat Nederland verlaat. Het is echter met het oog op onder meer de woningmarkt minstens zo belangrijk om naar huishoudens te kijken: het aantal en type benodigde woningen wordt doorgaans bepaald door het aantal en type huishoudens, niet alleen door het aantal mensen. Het maakt immers verschil of er bijvoorbeeld hoofdzakelijk alleenstaanden naar Nederland komen (die elk afzonderlijk een woning nodig hebben) of paren met kinderen (die als gezin, gezamenlijk huishouden, maar één woning nodig hebben).

Het is echter niet direct mogelijk bij binnenkomst van immigranten in Nederland te bepalen om hoeveel huishoudens het gaat. De registratie van immigranten in de Basisregistratie Personen (BRP) vindt plaats op individueel niveau, niet op huishoudensniveau. De positie in het huishouden van immigranten kan wel afgeleid worden met gegevens uit de huishoudensstatistiek van het CBS. Deze is gebaseerd op de huishoudenssamenstelling na immigratie. 

Ook de (verwachte) verblijfsduur van immigranten heeft invloed op de woningmarkt. Uit eerder onderzoek blijkt dat deze verschilt naar migratiemotief: asiel- en gezinsmigranten hebben over het algemeen de intentie langer in Nederland te blijven dan arbeids- en studiemigranten (CBS, 2025a). Uit ditzelfde onderzoek komt ook naar voren dat recent naar Nederland gekomen immigranten langer in Nederland blijven dan voorheen, dit geldt met name voor recent geïmmigreerde asielmigranten. Dit heeft consequenties voor het aantal en soort woningen dat nodig is. Het is aannemelijk dat kortverblijvende migranten zoals arbeids- en studiemigranten (vaak alleenstaanden) in een ander soort woning kunnen worden gehuisvest dan immigranten die de intentie hebben langer in Nederland te blijven. 

Dit artikel brengt in beeld welke huishoudenspositie immigranten met de niet-Nederlandse nationaliteit na hun inschrijving in Nederland hebben, hoe deze in de eerste jaren na immigratie verandert, en hoe dit samenhangt met het motief waarom zij naar Nederland zijn gekomen. Hierbij wordt antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvragen: 

  1. Hoe is de jaarlijkse verdeling van immigranten naar huishoudenspositie en hoe is deze veranderd in de periode 2011-2023? 
  2. Hoe verschilt de verdeling van immigranten naar huishoudenspositie naar migratiemotief? 
  3. Hoe verandert de huishoudenspositie van immigranten in de eerste vier jaar, en hoeveel wonen er dan nog in Nederland?
  4. Hoe verschilt de verandering van immigranten naar huishoudenspositie gedurende de tijd dat ze in Nederland zijn naar migratiemotief? 

2. Methode

Voor dit artikel is gebruikgemaakt van microdata uit de BRP voor inschrijfdatum en nationaliteit. Vanaf het moment van inschrijving in de BRP telt iemand mee als immigrant, en in het inwonertal van de gemeente waar diegene zich heeft ingeschreven. De analyse is uitgevoerd voor immigranten met een niet-Nederlandse nationaliteit die zich tussen 2011 en 2023 in Nederland hebben gevestigd. Deze selectie is gemaakt omdat voor immigranten met de Nederlandse nationaliteit geen migratiemotief afgeleid wordt.

Voor een deel van de analyses wordt onderscheid gemaakt tussen immigranten met een nationaliteit van een land uit de Europese Unie (EU) of de European Free Trade Association (EFTA) en immigranten met een niet-EU-/EFTA-nationaliteit. De EFTA is een samenwerkingsverband van IJsland, Zwitserland, Noorwegen en Liechtenstein. Burgers uit deze landen hebben, net als EU-burgers, geen verblijfsvergunning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nodig om zich in Nederland te vestigen. Omwille van de leesbaarheid wordt in het vervolg alleen van EU- en niet-EU-nationaliteiten gesproken.

De immigratiegegevens uit de BRP zijn gecombineerd met aanvullende registerinformatie: de huishoudensstatistiek van het CBS en gegevens over migratiemotieven van de IND (voor niet-EU-immigranten) of door het CBS afgeleide migratiedoelen (voor EU-immigranten).

Huishoudenspositie

De huishoudensstatistiek geeft inzicht in de positie die inwoners binnen het huishouden innemen. Voor elke immigrant wordt bepaald welke huishoudenspositie hij of zij op het moment van immigratie (inschrijving in de BRP) innam, evenals in de jaren daarna (paragraaf 3.3). Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen de volgende huishoudensposities:

  • Alleenstaand: persoon die alleen in een woonruimte woont. Tot alleenstaanden worden ook personen gerekend die met anderen op eenzelfde adres wonen maar een eigen huishouding voeren. Alleenstaanden worden in alle burgerlijke staten aangetroffen; zo kunnen gehuwden na het verbreken van hun relatie (in afwachting van een scheiding) alleen wonen.
  • Partner in paar zonder kinderen: persoon die een paar vormt met een andere persoon in een particulier huishouden, zonder kinderen van (een van de) partners.
  • Partner in paar met kinderen: persoon die een paar vormt met een andere persoon in een particulier huishouden, met minimaal één kind van minimaal één van de twee partners.
  • Thuiswonend kind: persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouderrelatie heeft met een of twee tot het huishouden behorende ouder(s). Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen, maar geen pleegkinderen.
  • Ouder in eenoudergezin: persoon die ouder is in een eenouderhuishouden (particulier huishouden bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen).
  • Institutioneel: persoon die deel uitmaakt van een institutioneel huishouden. Dat is een huishouden bestaande uit één of meer personen, die bedrijfsmatig worden voorzien van huisvesting en dagelijkse levensbehoeften. Het gaat om instellingen zoals verpleeg-, verzorgings- en kindertehuizen, gezinsvervangende tehuizen, revalidatiecentra en penitentiaire inrichtingen, waarin de personen in principe voor langere tijd zullen verblijven. Ook opvangcentra voor asielzoekers (azc’s) vallen onder institutionele huishoudens.
  • Overig: persoon die anders dan als partner, ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een kostganger die bij een gezin inwoont, twee broers die samen één huishouding vormen, of een pleegkind.

Om antwoord te geven op de vraag hoe de plaats in het huishouden van immigranten zich ontwikkelt in de vier jaar na immigratie, is gebruikgemaakt van de longitudinale huishoudensstatistiek. Voor elke persoon die tussen 1 januari 2011 en 31 december 2020 immigreerde, is vastgesteld of deze één tot en met vier jaar later nog tot de bevolking behoorde, en zo ja, wat de huishoudenspositie op dat moment was.

Immigranten die tussen 2021 en 2025 zijn ingeschreven, zijn in deze berekening niet meegenomen, omdat voor hen nog niet voor alle vier opvolgende jaren huishoudensinformatie beschikbaar is.

Om dubbeltellingen te voorkomen, is bij personen die herhaaldelijk zijn geïmmigreerd en vervolgens weer geëmigreerd, de reeks afgekapt bij emigratie. Een eventuele latere herimmigratie is als een nieuwe casus beschouwd. Op die manier wordt voorkomen dat dezelfde persoon meerdere keren binnen één immigratie-episode wordt meegeteld.

Migratiemotieven

Om meer inzicht te krijgen in de achtergrond van immigranten wordt gebruikgemaakt van gegevens over migratiemotieven. Is een immigrant naar Nederland gekomen voor arbeid, studie, gezinshereniging, gezinsvorming of als asielzoeker? 

Voor immigranten uit niet-EU-landen is deze informatie gebaseerd op de door de IND verleende verblijfsvergunningen, die altijd voor een specifiek doel worden afgegeven. Immigranten uit EU -landen hebben echter geen verblijfsvergunning nodig. Voor deze groep wordt door het CBS een zogenaamd afgeleid migratiedoel vastgesteld op basis van de activiteiten die de immigrant na vestiging in Nederland is gaan ondernemen, zoals werken of studeren. Vanwege deze conceptuele verschillen in de bepaling van de migratiemotieven, worden EU- en niet-EU-immigranten apart geanalyseerd.

Nareizigers van asielmigranten krijgen een asielvergunning en vallen daarmee niet onder de gezinsmigranten, maar worden als asielmigrant geteld. Reguliere gezinsmigranten van asielmigranten –mensen die geen gebruik (kunnen) maken van de nareisregeling– kunnen in eerste instantie ook in een opvanglocatie gehuisvest worden zodat zij bij inschrijving als lid van een institutioneel huishouden worden getypeerd.

De vaststelling van het afgeleid migratiedoel voor immigranten uit EU-landen kan resulteren in meerdere afgeleide doelen: immigranten kunnen om meerdere redenen naar Nederland komen, bijvoorbeeld om te werken en om samen te gaan wonen. Hierdoor kan het voorkomen dat gezinsmigranten (personen met een afgeleid migratiedoel gezin) aanvankelijk als alleenstaand worden getypeerd en later als partner in een paar of thuiswonend kind. 

3. Resultaten

Van 2011 tot en met 2020 kwamen meer immigranten uit EU-landen dan uit niet-EU-landen naar Nederland, met uitzondering van 2015 en 2016 toen er relatief veel vluchtelingen uit Syrië kwamen. Vanaf 2021 is dat beeld omgekeerd en komen er duidelijk meer immigranten uit niet-EU-landen, wat grotendeels samenhangt met de oorlog in Oekraïne.

3.1 Immigranten, nationaliteit
JaarEU (x 1 000)Niet-EU (x 1 000)
201169,049,1
201270,844,7
201373,148,9
201481,557,5
201582,176,8
201688,692,9
201799,683,5
2018110,080,5
2019124,690,6
2020109,261,5
2021117,790,3
2022129,0230,3
2023126,7164,6

Sinds 2014 zijn de meeste EU-immigranten arbeidsmigranten, gevolgd door gezinsmigranten. Het aantal studiemigranten is tussen 2016 en 2021 verdriedubbeld, maar daalde daarna weer naar het niveau van 2017. 

3.2 EU-immigranten, migratiereden
 Arbeid (x 1 000)Gezin (x 1 000)Studie (x 1 000)Overig en onbekend (x 1 000)
201119,120,512,517,0
201219,321,113,616,8
201321,322,210,818,9
201428,123,79,320,4
201528,023,99,920,3
201630,325,611,021,7
201735,926,815,221,7
201839,929,319,920,9
201944,533,123,024,0
202036,729,421,621,6
202140,627,428,821,0
202248,130,125,725,2
202343,931,218,433,2

De groep niet-EU bestaat sinds 2017 voor een groot deel uit gezins- en asielmigranten. Arbeids- en studiemigranten maken een kleiner, maar substantieel deel uit met elk circa 20 duizend per jaar. In 2022 en 2023 kwam ook een groot aantal vluchtelingen uit Oekraïne naar Nederland, zij kregen een tijdelijke beschermingsstatus. Deze zijn in het vervolg (paragraaf 3.2 en 3.3) niet meegenomen.

3.3 Niet-EU-immigranten, migratiemotief
 Arbeid (x 1 000)Asiel (x 1 000)Gezin (x 1 000)Studie (x 1 000)Tijdelijke bescherming (x 1 000)Overig (x 1 000)
20119,56,818,39,45,1
20128,9614,99,85,3
20139,19,715,710,53,9
20149,517,316,9112,7
201511,132,317,213,32,9
201612,542,920,114,53
201714,824,424,316,23,8
201817,61326,817,65,5
201919,915,829,519,16,4
202011,512,621,212,83,4
20211821,729,418,32,9
202228,727,840,120,7108,64,6
202325,233,141,622,637,34,9

3.1 Immigratie naar huishoudenspositie bij immigratie

Tussen 2011 en 2023 kwam jaarlijks ongeveer 45 procent van de immigranten als alleenstaande naar Nederland. Alleen in 2016 was dit met 40 procent wat lager. Dit zijn dus mensen die op het moment van inschrijving in Nederland zelfstandig, zonder partner en/of kind, in een particuliere woning wonen. In 2016 kwamen veel asielzoekers naar Nederland die werden ingeschreven op een opvanglocatie en daardoor de huishoudenspositie ‘lid van institutioneel huishouden’ kregen (zie paragraaf 2). 

Een (kleine) 20 procent van de immigranten komt als partner in een paar zonder kinderen; zo’n 8 procent was partner in een paar met kinderen. Thuiswonende kinderen vormen 11 tot 16 procent van alle immigranten.

3.1.1 Huishoudenspositie bij immigratie
 Alleenstaande (%)Lid van institutioneel huishouden (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201145,61,42,18,719,416,56,4
2012461,328,619,616,26,3
201343,75,21,78,419,315,66,1
201444,86,41,67,918,315,35,6
201543,29,91,67,81715,25,3
201639,917,61,4716,2134,9
201744,812,31,36,917,112,55
201847,26,91,47,618,413,35,1
201947,47,31,47,518,812,84,8
202045,67,31,47,32012,95,4
202147,110,31,36,619,210,64,9
2022459,53,97,215,314,15,1
20234612,11,86,716,811,55,1

3.2 Immigratie naar huishoudenspositie en migratiemotief

Welke huishoudenspositie immigranten ten tijde van de immigratie hebben, hangt samen met het migratiemotief: arbeid, gezin, studie of asiel. Arbeids- en studiemigranten komen veelal als alleenstaande naar Nederland, gezinsmigranten immigreren vaak als paar (al dan niet met kinderen) of voegen zich bij een al in Nederland woonachtige partner, asielmigranten worden aanvankelijk vooral als lid van een institutioneel huishouden in de BRP geregistreerd. Uiteraard kan deze laatste groep bijvoorbeeld wel als alleenstaande of als partner in een paar naar Nederland zijn gekomen.

Uit het Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders (CBS, 2025b), waarin asielzoekers vanaf het moment van hun asielaanvraag in Nederland worden gevolgd, blijkt dat ongeveer 40 procent van de asielzoekers die in 2023 en de eerste helft van 2024 een asielaanvraag deden, in gezinsverband reisde. Het kan hierbij gaan om asielzoekers die met hun gezin in Nederland arriveren, maar ook om nareizigers die zich in de asielopvang bij hun familieleden voegen.

Arbeidsmigratie: vooral alleenstaanden 

Arbeidsmigranten uit niet-EU-landen komen voor het overgrote deel als alleenstaande naar Nederland. Dit aandeel daalde tussen 2011 en 2023 licht, van 70 procent tot ruim 60 procent. De overige arbeidsmigranten wonen op het moment van inschrijving in Nederland met hun partner (20 procent) of gezin (10 procent). Het aandeel arbeidsmigranten uit niet-EU-landen dat zich met partner en/of gezin in Nederland vestigt, bleef over de jaren heen relatief constant. Dit betekent overigens niet dat arbeidsmigranten ook alleenstaand blijven: zij kunnen worden gevolgd door gezinsmigranten die zich op een later moment in Nederland vestigen.

3.2.1 Huishoudensposities niet-EU-arbeidsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201170,60,40,47,917,80,12,8
201270,70,30,58,217,30,12,9
201368,41,60,69,118,00,12,2
201470,40,20,48,618,40,12
201569,81,60,58,317,70,12
201670,32,20,68,116,50,12,1
201770,82,00,68,116,701,8
201870,91,40,48,017,40,11,8
201970,31,40,67,817,70,12,2
202066,51,30,78,620,70,12
202165,51,40,69,420,90,12,2
202265,00,90,910,321,00,11,8
202363,82,90,99,619,90,12,8

Ongeveer drie kwart van de arbeidsmigranten uit EU-landen komt als alleenstaande naar Nederland, iets meer dan arbeidsmigranten uit niet-EU-landen. Ook woont een kleiner deel van hen tijdens het moment van immigratie samen met een partner en/of gezin. Jaarlijks woont ongeveer 14 procent van de arbeidsmigranten uit EU-landen bij inschrijving met een partner, en minder dan 5 procent met partner en kind.

3.2.2 Huishoudensposities EU-arbeidsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201175,70,31,73,813,71,23,6
201275,20,21,53,914,21,23,7
201376,40,21,43,613,81,13,5
201479,00,11,12,912,40,93,6
201579,30,21,22,912,00,83,6
201676,33,01,22,712,20,73,8
201779,70,21,12,612,20,73,6
201878,90,41,12,412,50,74,0
201978,20,41,12,513,00,93,8
202076,30,31,22,614,30,84,4
202177,40,31,12,114,10,84,1
202277,70,41,22,013,60,94,2
202377,00,71,11,812,80,95,7

Gezinsmigratie: vooral paren 

Gezinsmigranten uit niet-EU-landen komen voor het overgrote deel als lid van een paar zonder (ruim 30 procent) of met kinderen (circa 20 procent) of als thuiswonend kind (circa 25 procent) naar Nederland. Een kleiner deel is alleenstaand of lid van een institutioneel huishouden (beide 10 procent).

De opvallendste ontwikkeling is dat er in 2017 een piek in het aandeel gezinsmigranten in institutionele huishoudensposities was, en het aandeel in de jaren daarna structureel hoger was dan in 2016. Dit zijn voornamelijk gezinsmigranten die met een asielmigrant meegekomen zijn. In 2022 en 2023 is de verhouding tussen de verschillende huishoudensposities vrij stabiel.

3.2.3 Huishoudensposities niet-EU-gezinsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201110,90,62,017,838,125,15,6
201210,50,31,118,939,424,15,6
20139,30,80,820,339,623,85,3
201410,21,00,920,738,824,34,1
201510,32,90,820,436,724,93,9
20169,66,21,020,135,823,43,8
20178,813,60,818,932,122,13,7
20189,28,90,919,334,323,83,6
20199,06,90,918,736,424,73,4
20209,49,60,817,737,121,83,7
202110,28,61,120,434,721,33,7
20229,88,01,120,731,724,93,7
20239,88,51,419,832,124,63,9

Gezinsmigranten uit de EU zijn voor een aanzienlijk deel lid van een paar zonder kinderen. Dit aandeel steeg tussen 2011 en 2023 van ruim 40 procent naar 50 procent. De op een na grootste groep gezinsmigranten uit de EU bestaat uit alleenstaanden (21 procent). Een kleiner, en in de loop der tijd afgenomen, deel is lid van een paar met kinderen (10 procent in 2023) of thuiswonend kind (14 procent in 2023).

3.2.4 Huishoudensposities EU-gezinsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201121,00,10,714,842,517,13,9
201219,70,10,715,043,417,53,7
201319,80,10,814,543,817,53,6
201420,90,00,814,243,917,03,2
201520,80,30,713,844,616,83,1
201621,90,20,812,845,415,73,2
201721,60,10,612,646,615,33,2
201822,80,10,612,046,015,03,5
201922,30,10,712,246,715,32,7
202020,80,10,511,750,213,82,9
202122,40,10,610,649,114,13,2
202222,60,10,610,448,514,63,2
202321,00,20,59,950,614,53,3

Studiemigratie: vooral alleenstaanden 

Studiemigranten van buiten de EU zijn voor circa 80 procent alleenstaand op het moment dat zij zich in Nederland inschrijven. Zij hebben niet allemaal een eigen woning: ook studenten die op kamers wonen, worden in de huishoudensstatistiek meestal als alleenstaand getypeerd. Een kleine minderheid (13 à 18 procent) is lid van een paar zonder kinderen. Deze verhoudingen zijn over de jaren vrij stabiel.

3.2.5 Huishoudensposities niet-EU-studiemigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201179,71,90,00,414,60,13,2
201278,91,70,00,416,20,12,6
201377,91,70,10,516,70,13,0
201478,10,50,00,517,50,23,2
201578,80,80,00,416,70,13,1
201678,71,50,00,615,90,13,1
201782,41,20,10,612,70,12,9
201882,30,90,00,613,40,12,7
201982,70,80,10,513,10,12,7
202081,01,00,10,613,90,13,3
202180,01,60,10,614,50,23,1
202280,20,40,10,715,30,23,2
202379,42,50,10,613,20,23,9

Studiemigranten uit EU-landen nemen ten tijde van hun inschrijving iets andere huishoudensposities in dan studiemigranten uit niet-EU-landen. Ook onder hen is het overgrote deel alleenstaand. Het deel dat alleen woont steeg tussen 2011 en 2023 van 62 procent naar 68 procent. De op een na grootste groep bestaat uit studiemigranten die lid zijn van een paar zonder kinderen, jaarlijks zo’n 14 procent. Een kleiner deel (circa 10 procent) is thuiswonend kind of heeft de huishoudenspositie ‘overig’. In beide groepen schommelen deze aandelen tussen 2011 en 2023, met een piek in 2014 en 2015 (13 procent), een voorlopig dieptepunt in 2011 (5 procent) en een stijging naar 9 procent in 2023.

3.2.6 Huishoudensposities EU-studiemigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201162,21,300,214,49,312,6
201263,21,400,114,19,112,2
201358,40,50,10,113,611,815,5
201458,90,20,10,212,913,614,2
201560,20,500,212,913,412,8
2016631,200,113,610,911,1
201769,30,200,112,88,29,3
201870,40,800,114,36,67,8
201972,10,300,113,86,76,9
202072,50,200,113,96,17,2
202173,20,200,115,34,66,6
202270,20,200,115,36,27,9
202368,30,40012,499,9

Asielmigratie: vooral institutioneel 

Sinds 2013 woont het grootste deel van de asielmigranten, en sinds 2017 vrijwel iedere asielmigrant, op het moment van inschrijving in de BRP in een institutioneel huishouden, meestal een opvanglocatie.

Vanaf 2014 bestond de instroom van asielzoekers voor een groot deel uit Syriërs en Eritreeërs. Zij kregen in verhouding snel een asielvergunning, konden zich dus ook snel inschrijven in de BRP maar bleven wel (met vergunning) in de opvang. Zij werden dus getypeerd als institutioneel (CBS, 2025b).

3.2.7 Huishoudensposities asielmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201151,24,55,111,55,817,74,3
201244,53,35,911,65,821,97,0
20138,068,30,94,13,110,94,6
201413,660,81,75,22,113,03,5
201515,056,71,36,32,815,02,9
20164,784,40,42,51,35,11,6
20172,094,80,10,70,51,00,9
20182,889,50,51,80,83,41,3
20192,890,00,41,80,83,11,2
20201,692,30,31,40,82,51,1
20211,296,10,10,60,41,00,5
20221,994,40,21,20,41,70,3
20231,894,90,20,90,31,60,3

3.3 Veranderingen in huishoudenspositie van immigranten

Deze paragraaf beschrijft de (verandering in) huishoudenspositie en de emigratie in de vier jaren na inschrijving voor immigranten die van 2011 tot en met 2020 naar Nederland kwamen.

Ruim 4 op de 10 emigreren binnen vier jaar

Over het algemeen vindt vooral in het eerste jaar veel emigratie plaats. In totaal is na vier jaar circa 42 procent van de immigranten weer geëmigreerd. Het vertrekpercentage is het hoogst onder alleenstaande immigranten: na een jaar is 28 procent, en na vier 58 procent van hen geëmigreerd. 

Ook kinderloze immigranten die met hun partner wonen, hebben een grote kans om te vertrekken: na vier jaar is dit bijna 38 procent. Van de gezinnen (thuiswonende kinderen, partners in paren met kinderen en ouders in eenouderhuishoudens) is na vier jaar ruim een kwart vertrokken. Immigranten die op het moment van inschrijving in Nederland in een institutioneel huishouden wonen, hebben de laagste vertrekkans: 11 procent is na vier jaar geëmigreerd.

3.3.1 Vertrokken na immigratie in 2011-2020
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Totaal (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)
00,00,00,00,00,00,00,0
128,04,39,315,910,519,412,8
242,87,716,626,517,430,519,6
352,110,021,933,622,137,723,6
457,811,425,938,325,742,526,7

Om een nauwkeuriger beeld te geven van de overgangen tussen de verschillende huishoudensposities, wordt in het vervolg ingezoomd op de belangrijkste posities: alleenstaand, partner in een paar zonder kinderen, partner in een paar met kinderen, thuiswonend kind en lid van een institutioneel huishouden. Van elk van deze posities wordt beschreven hoeveel personen na vier jaar nog deel uitmaken van de bevolking en welke huishoudenspositie zij dan innemen.

Alleenstaanden: bijna 6 op de 10 vertrokken, kwart nog alleenstaand

Van de immigranten die alleen komen, is 58 procent na vier jaar weer vertrokken. Van degenen die na vier jaar nog in Nederland wonen, is bijna de helft nog steeds alleenstaand. Een kleiner deel vormt een paar zonder kind (13 procent) of met kind (7 procent).

3.3.2 Huishoudenspositie alleenstaanden na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
01000,00,00,00,00,00,00,0
148,00,60,84,114,80,43,228,0
233,30,40,95,114,60,52,442,8
324,70,30,95,913,70,51,952,1
419,70,31,06,512,80,51,557,8

Partners zonder kinderen: 1 op 3 vertrekt, 1 op 5 heeft een kind

Partners in paren zonder kinderen hebben, vergeleken met alleenstaanden, een lagere kans om binnen vier jaar na immigratie weer te vertrekken. Na vier jaar is 38 procent van hen geëmigreerd. Van degenen die bleven, is ongeveer de helft nog steeds lid van een paar zonder kinderen. De andere helft heeft gezinsvorming doorgemaakt (31 procent) of is juist uit elkaar gegaan en daarmee alleenstaand geworden (10 procent).

3.3.3 Huishoudenspositie partner in paren zonder kinderen na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,00,00,00,0100,00,00,00,0
116,30,20,49,855,90,31,415,8
213,40,20,514,343,70,31,326,3
311,20,20,717,136,30,31,133,2
49,90,20,818,931,20,20,937,9

Gezinnen: kwart vertrekt, verder weinig huishoudensovergangen

Bij paren met kinderen vinden weinig huishoudensovergangen plaats, en een relatief klein deel (26 procent) emigreert binnen vier jaar. 63 procent is na vier jaar nog steeds partner in een paar met kinderen. Een klein deel, 4 procent, is lid van een paar zonder kinderen, omdat het kind uit huis is gegaan. In totaal is 7 procent na vier jaar uit elkaar gegaan en daardoor alleenstaand (3 procent) of ouder in een eenoudergezin (4 procent).

3.3.4 Huishoudenspositie van partner in paren met kinderen tot en met 4 jaar na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,00,00,0100,00,00,00,00,0
12,50,51,983,41,90,10,59,2
22,80,42,574,52,60,10,616,4
32,90,43,168,13,10,20,621,6
43,20,33,662,93,60,20,625,6

Eenouderhuishoudens: kwart vertrekt, 1 op 3 wordt tweeoudergezin

Van de ouders in eenouderhuishoudens is na 4 jaar zo’n 26 procent weer geëmigreerd. De blijvers zijn relatief even vaak nog steeds ouder in een eenouderhuishouden (31 procent) of partner in een paar met kinderen (33 procent). De laatste groep neemt vooral in het eerste jaar na immigratie toe, wat suggereert ze óf gedurende dat jaar gaan samenwonen met hun nieuwe partner, of dat hun partner op een later moment uit het buitenland nakomt. 

3.3.5 Huishoudenspositie van ouders in eenouderhuishoudens na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,00,0100,00,00,00,00,00,0
13,61,544,833,81,10,12,712,5
24,21,136,934,51,80,12,419,1
34,70,833,433,92,10,12,023,0
45,10,630,933,02,50,21,925,8

Thuiswonend kind: kwart vertrekt, meesten geen verandering

Van de thuiswonende kinderen is een kwart weer weg na vier jaar. Bijna 60 procent is na vier jaar nog steeds thuiswonend kind; een klein deel is alleenstaand of partner in een paar zonder kinderen.

3.3.6 Huishoudenspositie van thuiswonende kinderen na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
00,00,00,00,00,0100,00,00,0
14,90,60,30,83,078,51,410,5
26,10,50,41,44,168,81,417,4
36,50,40,41,94,762,51,422,1
46,80,40,52,55,157,51,425,7

Institutionele huishoudens: na een jaar bijna allemaal in particuliere huishoudens

Bij immigranten in institutionele huishoudens (voornamelijk asielmigranten) vindt relatief weinig emigratie plaats. Na vier jaar is 11 procent van degenen die aanvankelijk de huishoudenspositie ‘institutioneel’ hadden, weer uitgeschreven. Daarnaast vindt er relatief snel een overgang plaats naar reguliere huishoudensposities. Na vier jaar woont nog maar 3 procent van deze groep in een institutioneel huishouden. Een derde is thuiswonend kind, partner in een paar met kinderen (26 procent) of alleenstaand (18 procent).

3.3.7 Huishoudenspositie institutioneel na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,0100,00,00,00,00,00,00,0
120,815,32,819,85,230,31,84,0
219,17,53,324,05,331,81,57,3
318,14,93,925,45,231,71,49,5
417,63,44,426,05,331,01,510,7

3.4 Veranderingen in huishoudenspositie van migranten naar migratiemotief

Deze paragraaf gaat in op de verschillen in huishoudensovergangen tussen de migranten met verschillende migratiemotieven. 

Arbeidsmigranten: meestal alleenstaand, 40 procent na vier jaar weer vertrokken

Niet-EU-arbeidsmigranten zijn op het moment van inschrijving voor het overgrote deel alleenstaand (68 procent) of partner in een paar zonder kinderen (19 procent). Na vier jaar is een groot deel (40 procent) alweer geëmigreerd. De resterende niet-EU-arbeidsmigranten zijn redelijk evenwichtig verdeeld over de huishoudensposities alleenstaand, partner in een paar met kinderen en partner in een paar zonder kinderen. Relatief gezien zijn er na vier jaar dus meer partners in paren (met of zonder kinderen) dan op het moment van immigratie. Dit duidt erop dat partner en gezin belangrijke factoren zijn om in Nederland te blijven.

3.4.1 Huishoudenspositie van niet-EU-arbeidsmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
068,01,50,68,818,80,12,20,0
137,00,80,616,825,10,11,917,8
227,00,60,617,123,30,11,429,8
322,40,60,617,321,50,11,136,5
419,70,50,617,420,30,01,040,4

De huishoudensovergangen van EU-arbeidsmigranten lijken sterk op die van niet-EU-arbeidsmigranten. Ook van hen is een groot deel – in dit geval de meerderheid (56 procent)– na vier jaar niet meer in Nederland. Daarnaast zijn zij iets minder vaak onderdeel van een paar met kinderen (8 procent versus 11 procent bij niet-EU-arbeidsmigranten).

3.4.2 Huishoudenspositie van EU-arbeidsmigranten na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
077,60,51,22,613,10,94,10,0
142,60,31,26,017,40,73,328,4
228,20,21,16,717,30,62,443,5
321,70,21,17,216,20,51,951,3
418,60,11,17,515,20,41,655,5

Gezinsmigranten: weinig huishoudensovergangen

Niet-EU-gezinsmigranten maken op het moment van inschrijving, zoals de naam al aangeeft, het vaakst deel uit van een partnerschaps- of gezinsverband. Ongeveer 35 procent woont met de partner (zonder kind), 20 procent is lid van een paar met kinderen en 24 procent is thuiswonend kind.

In de vier jaar na immigratie vertrekt 22 procent van alle niet-EU-gezinsmigranten. Het aandeel partners in paren zonder kinderen daalt (van 35 procent naar 20 procent), evenals het aandeel thuiswonende kinderen (van 24 procent naar 23 procent). Tegelijkertijd vindt er ook gezinsvorming plaats, waardoor het aandeel niet-EU-gezinsmigranten dat deel uitmaakt van een paar met kinderen binnen vier jaar van 20 procent naar 28 procent stijgt. 

3.4.3 Huishoudenspositie van niet-EU-gezinsmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
09,76,71,119,535,123,84,10,0
14,01,80,824,631,427,42,27,7
23,81,21,026,825,325,41,914,6
33,81,11,127,821,823,81,718,9
44,01,01,328,319,622,61,621,6

De patronen voor EU-gezinsmigranten zijn vergelijkbaar met die van niet-EU-gezinsmigranten. Op het moment van inschrijving woont de meerderheid met de partner (47 procent is lid van een paar zonder kinderen) of met het gezin (12 procent is partner in een paar met kinderen, en 16 procent is thuiswonend kind). Daarnaast is 21 procent alleenstaand, bijna twee keer zoveel als onder niet-EU-gezinsmigranten.

Na vier jaar is 38 procent weer vertrokken uit Nederland, meer dan bij niet-EU-gezinsmigranten. Van degenen die bleven, woont 31 procent nog steeds in gezinsverband (19 procent partner in een paar met kinderen en 12 procent thuiswonende kinderen), en 22 procent woont met de partner.

3.4.4 Huishoudenspositie van EU-gezinsmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
021,40,10,612,446,515,53,20,0
110,60,10,618,037,615,41,516,2
29,60,10,818,329,113,81,326,9
38,40,10,918,524,712,71,233,5
47,70,11,018,522,011,81,137,8

Studiemigranten: vooral alleenstaand, merendeel na vier jaar weer vertrokken

Niet-EU-studiemigranten zijn op moment van inschrijving doorgaans alleenstaand (80 procent), een kleine minderheid is partner in paar zonder kinderen (15 procent). Binnen vier jaar is het merendeel (60 procent) van hen weer vertrokken, 25 procent is nog steeds alleenstaand en 11 procent lid van een paar zonder kinderen.

3.4.5 Huishoudenspositie van niet-EU-studiemigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
080,21,30,10,614,60,13,10,0
152,90,80,11,212,50,22,829,6
238,70,70,11,311,90,12,444,8
329,40,60,11,511,40,11,955,0
424,70,50,11,711,40,11,559,9

Van de EU-migranten is ook het grootste deel alleenstaand (68 procent), maar in vergelijking tot niet-EU-studiemigranten zijn er relatief meer partners in paren zonder kinderen (14 procent) en thuiswonende kinderen (8 procent). Ook van de EU-studiemigranten is het grootste deel (53 procent) binnen vier jaar weer vertrokken. 25 procent is alleenstaand, 11 procent partner in paar zonder kinderen en 6 procent thuiswonend kind. 

3.4.6 Huishoudenspositie van EU-studiemigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
068,10,50,00,114,07,99,40,0
153,60,30,00,213,88,26,617,4
241,10,20,00,212,97,45,233,0
330,90,10,00,311,86,94,245,8
425,10,10,00,311,26,43,553,3

Asielmigranten: na vier jaar bijna allemaal in particuliere huishoudens, vooral in paren

Van de asielmigranten maakt op het moment van inschrijving 80 procent deel uit van een institutioneel huishouden, veelal in een azc. Vooral in het eerste jaar vindt er uitstroom plaats uit institutionele huishoudens. Ze verlaten het azc en vormen een eigen huishouden, Na een jaar maakt nog maar 14 procent deel uit van een institutioneel huishouden. Ruim de helft woont in gezinsverband: 22 procent is lid van een paar met kind, 31 procent thuiswonend kind en 3 procent ouder in een eenoudergezin. Daarnaast is 21 procent alleenstaand en 2 procent vertrokken uit Nederland.

Vier jaar na immigratie is bijna 5 procent van de asielmigranten weer vertrokken uit Nederland. Van degenen die bleven, woont 28 procent met partner en in totaal 41 procent in gezinsverband (vooral thuiswonend kind, een klein deel was partner in een paar zonder kinderen en ouder in een eenoudergezin). Verder is 19 procent alleenstaand en ongeveer 4 procent nog steeds lid van een institutioneel huishouden.

3.4.7 Huishoudenspositie van asielmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
07,280,20,82,81,45,91,70,0
121,013,92,621,85,331,22,41,8
220,16,83,226,55,432,61,83,5
319,45,23,727,75,332,51,74,6
419,14,44,028,15,332,01,65,3

4. Conclusie en discussie

4.1 Conclusie

De meeste immigranten zijn op moment van immigratie alleenstaand. De op een na grootste groep woont met een partner, al dan niet met kinderen. Alleenstaanden zijn vooral arbeids- en studiemigranten. Mensen die met hun partner en eventuele kinderen wonen, zijn voor het merendeel gezinsmigranten. De meeste asielmigranten wonen bij immigratie in een opvanglocatie, en zijn daarmee lid van een institutioneel huishouden. 

In de vier jaar na immigratie blijven mensen die alleen naar Nederland kwamen –vooral arbeids- of studiemigranten–  doorgaans alleenstaand, als zij niet in de tussentijd emigreren. Immigranten die als paar zonder kinderen komen, gaan vaak een gezin vormen. Bij mensen die in een gezin immigreren (paren met kinderen, eenouderhuishoudens, thuiswonend kind) verandert het minst in de huishoudensposities, en zij emigreren minder vaak. Migranten in institutionele huishoudensposities stromen door naar particuliere huishoudensposities, grotendeels in gezinsverband en meestal binnen een jaar. 

Samengevat laat deze kijk op huishoudensovergangen van immigranten zien dat er een duidelijke tweedeling van de immigratiestroom is. Aan de ene kant zijn er de wat meer tijdelijke migranten, vooral arbeids- en studiemigranten. Zij emigreren doorgaans weer relatief vaak binnen vier jaar na immigratie, en blijven gedurende deze tijd meestal alleenstaand. Aan de andere kant zijn er immigranten die langer in Nederland blijven, vaak als lid van een paar of gezin. Zij veranderen relatief weinig van huishoudensposities, en emigreren ook minder vaak. 

Het ontbreken van duidelijke cohorteffecten wijst erop dat de onderliggende migratiepatronen stabiel zijn gebleven. Hoewel het aantal immigranten in de loop der jaren is toegenomen, gedragen nieuwkomers zich in grote lijnen hetzelfde als eerdere cohorten: zij komen met vergelijkbare motieven, vormen vergelijkbare typen huishoudens en doorlopen grotendeels dezelfde transities in de eerste jaren na aankomst. Met andere woorden: er zijn meer migranten, maar zij doen ongeveer hetzelfde. Dat duidt op een structurele continuïteit in zowel de samenstelling van de migratiestromen als in de institutionele en beleidsmatige context waarin zij zich vestigen: voor asielmigranten geldt dit ruwweg sinds 2015. Voor de woningmarkt betekent dit dat groei vooral een kwantitatieve druk oplevert —meer behoefte binnen dezelfde segmenten— en niet zozeer een verschuiving in de aard van de vraag.

Migratiemotieven lijken dus al bij binnenkomst grotendeels te bepalen hoe huishoudens zich in de eerste jaren ontwikkelen. Voor de woningmarkt betekent dit dat niet het aantal immigranten op zich bepalend is voor de vraag, maar de samenstelling van de migratiestroom: tijdelijke alleenstaanden zullen vooral druk uitoefenen op stedelijke, kleine woningen, terwijl gezinsmigratie vooral de vraag naar grotere woningen zal aanjagen.

4.2 Discussie

Hoewel dit onderzoek een nieuwe blik op de aard van immigratie mogelijk maakt, zijn er ook enkele belangrijke kanttekeningen om rekening mee te houden.

Ten eerste zijn er beperkingen die samenhangen met de aard van de gebruikte data. De huishoudensstatistiek beschrijft de feitelijke huishoudenssamenstelling, maar geeft geen volledig beeld van de onderliggende relaties of migratiegeschiedenissen. Zo kan niet worden vastgesteld of paren al vóór migratie gevormd waren, of dat een immigrant zijn of haar partner pas in Nederland heeft leren kennen. Ook betekent de categorie ‘alleenstaand’ strikt genomen ’alleenwonend’: iemand kan dus wel degelijk een partner hebben die buiten het huishouden woont, in Nederland of in het buitenland. Verder zijn in de analyses alleen immigranten zonder de Nederlandse nationaliteit opgenomen. 

Voor asielmigranten komt de inschrijfdatum in de BRP niet altijd overeen met de feitelijke immigratiedatum of datum van inschrijving in een azc, maar is die doorgaans later. Hierdoor zal de timing van de huishoudensovergangen van asielmigranten niet altijd kloppen. Toekomstig onderzoek zou gebruik kunnen maken van gegevens van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om preciezere uitspraken over de huishoudensovergangen van asielmigranten te kunnen doen.

Ten tweede bestaan er beperkingen in de informatie over migratiemotieven. Vooral bij EU-migranten is de categorie ‘overig’ relatief groot, omdat voor een deel van deze groep geen migratiemotief kon worden afgeleid. Deze categorie is in de analyses buiten beschouwing gelaten bij de uitsplitsingen naar motief, omdat het een heterogene en moeilijk te interpreteren groep betreft. In de totaalcijfers telt deze groep wel mee, zodat de algemene trends en verhoudingen correct worden weergegeven.

Ten derde: dit onderzoek gaat over de verandering van huishoudensposities op persoonsniveau en geeft inzicht in hoe individuen in hun huishoudensrol veranderen over tijd. Het biedt echter geen informatie over het totale aantal huishoudens dat naar Nederland komt of op termijn wordt gevormd door migratie. Deze gegevens zijn belangrijk voor de woningmarkt, omdat het aantal en type huishoudens bepalend is voor het soort woningen dat moet worden gebouwd. 

Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op het aantal en type huishoudens dat jaarlijks naar Nederland komt, hoe deze zich vormen of ontbinden, en hoeveel huishoudens jaarlijks het land verlaten. Belangrijk is om te weten of immigranten nieuwe huishoudens vormen of zich bij bestaande huishoudens voegen, en of bij emigratie alle leden van een huishouden vertrekken of dat er nog personen achterblijven. Deze inzichten zijn essentieel om te begrijpen hoe de structuur van huishoudens in Nederland verandert en wat de toekomstige woningbehoeften zijn.

Referenties

CBS StatLine (2025). Particuliere huishoudens; samenstelling en herkomstland, 1 januari.

CBS (2025a). Immigranten van de laatste 10 jaar blijven langer in Nederland.

CBS (2025b). Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders Asiel en integratie 2025.

Manting, D., Star, M. van der, Stuart, M., Zoelen, S. van & Blijie, B. (2022). Woningdelen of zelfstandig een woning huren of kopen. De woonsituatie van migrantenhuishoudens in de eerste jaren na aankomst in Nederland (2014-2018). Planbureau voor de Leefomgeving.