Auteur(s): Han Nicolaas en Christian Fang
Immigratie vanuit een huishoudensperspectief

3. Resultaten

Van 2011 tot en met 2020 kwamen meer immigranten uit EU-landen dan uit niet-EU-landen naar Nederland, met uitzondering van 2015 en 2016 toen er relatief veel vluchtelingen uit Syrië kwamen. Vanaf 2021 is dat beeld omgekeerd en komen er duidelijk meer immigranten uit niet-EU-landen, wat grotendeels samenhangt met de oorlog in Oekraïne.

3.1 Immigranten, nationaliteit
JaarEU (x 1 000)Niet-EU (x 1 000)
201169,049,1
201270,844,7
201373,148,9
201481,557,5
201582,176,8
201688,692,9
201799,683,5
2018110,080,5
2019124,690,6
2020109,261,5
2021117,790,3
2022129,0230,3
2023126,7164,6

Sinds 2014 zijn de meeste EU-immigranten arbeidsmigranten, gevolgd door gezinsmigranten. Het aantal studiemigranten is tussen 2016 en 2021 verdriedubbeld, maar daalde daarna weer naar het niveau van 2017. 

3.2 EU-immigranten, migratiereden
 Arbeid (x 1 000)Gezin (x 1 000)Studie (x 1 000)Overig en onbekend (x 1 000)
201119,120,512,517,0
201219,321,113,616,8
201321,322,210,818,9
201428,123,79,320,4
201528,023,99,920,3
201630,325,611,021,7
201735,926,815,221,7
201839,929,319,920,9
201944,533,123,024,0
202036,729,421,621,6
202140,627,428,821,0
202248,130,125,725,2
202343,931,218,433,2

De groep niet-EU bestaat sinds 2017 voor een groot deel uit gezins- en asielmigranten. Arbeids- en studiemigranten maken een kleiner, maar substantieel deel uit met elk circa 20 duizend per jaar. In 2022 en 2023 kwam ook een groot aantal vluchtelingen uit Oekraïne naar Nederland, zij kregen een tijdelijke beschermingsstatus. Deze zijn in het vervolg (paragraaf 3.2 en 3.3) niet meegenomen.

3.3 Niet-EU-immigranten, migratiemotief
 Arbeid (x 1 000)Asiel (x 1 000)Gezin (x 1 000)Studie (x 1 000)Tijdelijke bescherming (x 1 000)Overig (x 1 000)
20119,56,818,39,45,1
20128,9614,99,85,3
20139,19,715,710,53,9
20149,517,316,9112,7
201511,132,317,213,32,9
201612,542,920,114,53
201714,824,424,316,23,8
201817,61326,817,65,5
201919,915,829,519,16,4
202011,512,621,212,83,4
20211821,729,418,32,9
202228,727,840,120,7108,64,6
202325,233,141,622,637,34,9

3.1 Immigratie naar huishoudenspositie bij immigratie

Tussen 2011 en 2023 kwam jaarlijks ongeveer 45 procent van de immigranten als alleenstaande naar Nederland. Alleen in 2016 was dit met 40 procent wat lager. Dit zijn dus mensen die op het moment van inschrijving in Nederland zelfstandig, zonder partner en/of kind, in een particuliere woning wonen. In 2016 kwamen veel asielzoekers naar Nederland die werden ingeschreven op een opvanglocatie en daardoor de huishoudenspositie ‘lid van institutioneel huishouden’ kregen (zie paragraaf 2). 

Een (kleine) 20 procent van de immigranten komt als partner in een paar zonder kinderen; zo’n 8 procent was partner in een paar met kinderen. Thuiswonende kinderen vormen 11 tot 16 procent van alle immigranten.

3.1.1 Huishoudenspositie bij immigratie
 Alleenstaande (%)Lid van institutioneel huishouden (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201145,61,42,18,719,416,56,4
2012461,328,619,616,26,3
201343,75,21,78,419,315,66,1
201444,86,41,67,918,315,35,6
201543,29,91,67,81715,25,3
201639,917,61,4716,2134,9
201744,812,31,36,917,112,55
201847,26,91,47,618,413,35,1
201947,47,31,47,518,812,84,8
202045,67,31,47,32012,95,4
202147,110,31,36,619,210,64,9
2022459,53,97,215,314,15,1
20234612,11,86,716,811,55,1

3.2 Immigratie naar huishoudenspositie en migratiemotief

Welke huishoudenspositie immigranten ten tijde van de immigratie hebben, hangt samen met het migratiemotief: arbeid, gezin, studie of asiel. Arbeids- en studiemigranten komen veelal als alleenstaande naar Nederland, gezinsmigranten immigreren vaak als paar (al dan niet met kinderen) of voegen zich bij een al in Nederland woonachtige partner, asielmigranten worden aanvankelijk vooral als lid van een institutioneel huishouden in de BRP geregistreerd. Uiteraard kan deze laatste groep bijvoorbeeld wel als alleenstaande of als partner in een paar naar Nederland zijn gekomen.

Uit het Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders (CBS, 2025b), waarin asielzoekers vanaf het moment van hun asielaanvraag in Nederland worden gevolgd, blijkt dat ongeveer 40 procent van de asielzoekers die in 2023 en de eerste helft van 2024 een asielaanvraag deden, in gezinsverband reisde. Het kan hierbij gaan om asielzoekers die met hun gezin in Nederland arriveren, maar ook om nareizigers die zich in de asielopvang bij hun familieleden voegen.

Arbeidsmigratie: vooral alleenstaanden 

Arbeidsmigranten uit niet-EU-landen komen voor het overgrote deel als alleenstaande naar Nederland. Dit aandeel daalde tussen 2011 en 2023 licht, van 70 procent tot ruim 60 procent. De overige arbeidsmigranten wonen op het moment van inschrijving in Nederland met hun partner (20 procent) of gezin (10 procent). Het aandeel arbeidsmigranten uit niet-EU-landen dat zich met partner en/of gezin in Nederland vestigt, bleef over de jaren heen relatief constant. Dit betekent overigens niet dat arbeidsmigranten ook alleenstaand blijven: zij kunnen worden gevolgd door gezinsmigranten die zich op een later moment in Nederland vestigen.

3.2.1 Huishoudensposities niet-EU-arbeidsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201170,60,40,47,917,80,12,8
201270,70,30,58,217,30,12,9
201368,41,60,69,118,00,12,2
201470,40,20,48,618,40,12
201569,81,60,58,317,70,12
201670,32,20,68,116,50,12,1
201770,82,00,68,116,701,8
201870,91,40,48,017,40,11,8
201970,31,40,67,817,70,12,2
202066,51,30,78,620,70,12
202165,51,40,69,420,90,12,2
202265,00,90,910,321,00,11,8
202363,82,90,99,619,90,12,8

Ongeveer drie kwart van de arbeidsmigranten uit EU-landen komt als alleenstaande naar Nederland, iets meer dan arbeidsmigranten uit niet-EU-landen. Ook woont een kleiner deel van hen tijdens het moment van immigratie samen met een partner en/of gezin. Jaarlijks woont ongeveer 14 procent van de arbeidsmigranten uit EU-landen bij inschrijving met een partner, en minder dan 5 procent met partner en kind.

3.2.2 Huishoudensposities EU-arbeidsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201175,70,31,73,813,71,23,6
201275,20,21,53,914,21,23,7
201376,40,21,43,613,81,13,5
201479,00,11,12,912,40,93,6
201579,30,21,22,912,00,83,6
201676,33,01,22,712,20,73,8
201779,70,21,12,612,20,73,6
201878,90,41,12,412,50,74,0
201978,20,41,12,513,00,93,8
202076,30,31,22,614,30,84,4
202177,40,31,12,114,10,84,1
202277,70,41,22,013,60,94,2
202377,00,71,11,812,80,95,7

Gezinsmigratie: vooral paren 

Gezinsmigranten uit niet-EU-landen komen voor het overgrote deel als lid van een paar zonder (ruim 30 procent) of met kinderen (circa 20 procent) of als thuiswonend kind (circa 25 procent) naar Nederland. Een kleiner deel is alleenstaand of lid van een institutioneel huishouden (beide 10 procent).

De opvallendste ontwikkeling is dat er in 2017 een piek in het aandeel gezinsmigranten in institutionele huishoudensposities was, en het aandeel in de jaren daarna structureel hoger was dan in 2016. Dit zijn voornamelijk gezinsmigranten die met een asielmigrant meegekomen zijn. In 2022 en 2023 is de verhouding tussen de verschillende huishoudensposities vrij stabiel.

3.2.3 Huishoudensposities niet-EU-gezinsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201110,90,62,017,838,125,15,6
201210,50,31,118,939,424,15,6
20139,30,80,820,339,623,85,3
201410,21,00,920,738,824,34,1
201510,32,90,820,436,724,93,9
20169,66,21,020,135,823,43,8
20178,813,60,818,932,122,13,7
20189,28,90,919,334,323,83,6
20199,06,90,918,736,424,73,4
20209,49,60,817,737,121,83,7
202110,28,61,120,434,721,33,7
20229,88,01,120,731,724,93,7
20239,88,51,419,832,124,63,9

Gezinsmigranten uit de EU zijn voor een aanzienlijk deel lid van een paar zonder kinderen. Dit aandeel steeg tussen 2011 en 2023 van ruim 40 procent naar 50 procent. De op een na grootste groep gezinsmigranten uit de EU bestaat uit alleenstaanden (21 procent). Een kleiner, en in de loop der tijd afgenomen, deel is lid van een paar met kinderen (10 procent in 2023) of thuiswonend kind (14 procent in 2023).

3.2.4 Huishoudensposities EU-gezinsmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201121,00,10,714,842,517,13,9
201219,70,10,715,043,417,53,7
201319,80,10,814,543,817,53,6
201420,90,00,814,243,917,03,2
201520,80,30,713,844,616,83,1
201621,90,20,812,845,415,73,2
201721,60,10,612,646,615,33,2
201822,80,10,612,046,015,03,5
201922,30,10,712,246,715,32,7
202020,80,10,511,750,213,82,9
202122,40,10,610,649,114,13,2
202222,60,10,610,448,514,63,2
202321,00,20,59,950,614,53,3

Studiemigratie: vooral alleenstaanden 

Studiemigranten van buiten de EU zijn voor circa 80 procent alleenstaand op het moment dat zij zich in Nederland inschrijven. Zij hebben niet allemaal een eigen woning: ook studenten die op kamers wonen, worden in de huishoudensstatistiek meestal als alleenstaand getypeerd. Een kleine minderheid (13 à 18 procent) is lid van een paar zonder kinderen. Deze verhoudingen zijn over de jaren vrij stabiel.

3.2.5 Huishoudensposities niet-EU-studiemigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201179,71,90,00,414,60,13,2
201278,91,70,00,416,20,12,6
201377,91,70,10,516,70,13,0
201478,10,50,00,517,50,23,2
201578,80,80,00,416,70,13,1
201678,71,50,00,615,90,13,1
201782,41,20,10,612,70,12,9
201882,30,90,00,613,40,12,7
201982,70,80,10,513,10,12,7
202081,01,00,10,613,90,13,3
202180,01,60,10,614,50,23,1
202280,20,40,10,715,30,23,2
202379,42,50,10,613,20,23,9

Studiemigranten uit EU-landen nemen ten tijde van hun inschrijving iets andere huishoudensposities in dan studiemigranten uit niet-EU-landen. Ook onder hen is het overgrote deel alleenstaand. Het deel dat alleen woont steeg tussen 2011 en 2023 van 62 procent naar 68 procent. De op een na grootste groep bestaat uit studiemigranten die lid zijn van een paar zonder kinderen, jaarlijks zo’n 14 procent. Een kleiner deel (circa 10 procent) is thuiswonend kind of heeft de huishoudenspositie ‘overig’. In beide groepen schommelen deze aandelen tussen 2011 en 2023, met een piek in 2014 en 2015 (13 procent), een voorlopig dieptepunt in 2011 (5 procent) en een stijging naar 9 procent in 2023.

3.2.6 Huishoudensposities EU-studiemigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201162,21,300,214,49,312,6
201263,21,400,114,19,112,2
201358,40,50,10,113,611,815,5
201458,90,20,10,212,913,614,2
201560,20,500,212,913,412,8
2016631,200,113,610,911,1
201769,30,200,112,88,29,3
201870,40,800,114,36,67,8
201972,10,300,113,86,76,9
202072,50,200,113,96,17,2
202173,20,200,115,34,66,6
202270,20,200,115,36,27,9
202368,30,40012,499,9

Asielmigratie: vooral institutioneel 

Sinds 2013 woont het grootste deel van de asielmigranten, en sinds 2017 vrijwel iedere asielmigrant, op het moment van inschrijving in de BRP in een institutioneel huishouden, meestal een opvanglocatie.

Vanaf 2014 bestond de instroom van asielzoekers voor een groot deel uit Syriërs en Eritreeërs. Zij kregen in verhouding snel een asielvergunning, konden zich dus ook snel inschrijven in de BRP maar bleven wel (met vergunning) in de opvang. Zij werden dus getypeerd als institutioneel (CBS, 2025b).

3.2.7 Huishoudensposities asielmigranten bij inschrijving
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)
201151,24,55,111,55,817,74,3
201244,53,35,911,65,821,97,0
20138,068,30,94,13,110,94,6
201413,660,81,75,22,113,03,5
201515,056,71,36,32,815,02,9
20164,784,40,42,51,35,11,6
20172,094,80,10,70,51,00,9
20182,889,50,51,80,83,41,3
20192,890,00,41,80,83,11,2
20201,692,30,31,40,82,51,1
20211,296,10,10,60,41,00,5
20221,994,40,21,20,41,70,3
20231,894,90,20,90,31,60,3

3.3 Veranderingen in huishoudenspositie van immigranten

Deze paragraaf beschrijft de (verandering in) huishoudenspositie en de emigratie in de vier jaren na inschrijving voor immigranten die van 2011 tot en met 2020 naar Nederland kwamen.

Ruim 4 op de 10 emigreren binnen vier jaar

Over het algemeen vindt vooral in het eerste jaar veel emigratie plaats. In totaal is na vier jaar circa 42 procent van de immigranten weer geëmigreerd. Het vertrekpercentage is het hoogst onder alleenstaande immigranten: na een jaar is 28 procent, en na vier 58 procent van hen geëmigreerd. 

Ook kinderloze immigranten die met hun partner wonen, hebben een grote kans om te vertrekken: na vier jaar is dit bijna 38 procent. Van de gezinnen (thuiswonende kinderen, partners in paren met kinderen en ouders in eenouderhuishoudens) is na vier jaar ruim een kwart vertrokken. Immigranten die op het moment van inschrijving in Nederland in een institutioneel huishouden wonen, hebben de laagste vertrekkans: 11 procent is na vier jaar geëmigreerd.

3.3.1 Vertrokken na immigratie in 2011-2020
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Totaal (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)
00,00,00,00,00,00,00,0
128,04,39,315,910,519,412,8
242,87,716,626,517,430,519,6
352,110,021,933,622,137,723,6
457,811,425,938,325,742,526,7

Om een nauwkeuriger beeld te geven van de overgangen tussen de verschillende huishoudensposities, wordt in het vervolg ingezoomd op de belangrijkste posities: alleenstaand, partner in een paar zonder kinderen, partner in een paar met kinderen, thuiswonend kind en lid van een institutioneel huishouden. Van elk van deze posities wordt beschreven hoeveel personen na vier jaar nog deel uitmaken van de bevolking en welke huishoudenspositie zij dan innemen.

Alleenstaanden: bijna 6 op de 10 vertrokken, kwart nog alleenstaand

Van de immigranten die alleen komen, is 58 procent na vier jaar weer vertrokken. Van degenen die na vier jaar nog in Nederland wonen, is bijna de helft nog steeds alleenstaand. Een kleiner deel vormt een paar zonder kind (13 procent) of met kind (7 procent).

3.3.2 Huishoudenspositie alleenstaanden na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
01000,00,00,00,00,00,00,0
148,00,60,84,114,80,43,228,0
233,30,40,95,114,60,52,442,8
324,70,30,95,913,70,51,952,1
419,70,31,06,512,80,51,557,8

Partners zonder kinderen: 1 op 3 vertrekt, 1 op 5 heeft een kind

Partners in paren zonder kinderen hebben, vergeleken met alleenstaanden, een lagere kans om binnen vier jaar na immigratie weer te vertrekken. Na vier jaar is 38 procent van hen geëmigreerd. Van degenen die bleven, is ongeveer de helft nog steeds lid van een paar zonder kinderen. De andere helft heeft gezinsvorming doorgemaakt (31 procent) of is juist uit elkaar gegaan en daarmee alleenstaand geworden (10 procent).

3.3.3 Huishoudenspositie partner in paren zonder kinderen na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,00,00,00,0100,00,00,00,0
116,30,20,49,855,90,31,415,8
213,40,20,514,343,70,31,326,3
311,20,20,717,136,30,31,133,2
49,90,20,818,931,20,20,937,9

Gezinnen: kwart vertrekt, verder weinig huishoudensovergangen

Bij paren met kinderen vinden weinig huishoudensovergangen plaats, en een relatief klein deel (26 procent) emigreert binnen vier jaar. 63 procent is na vier jaar nog steeds partner in een paar met kinderen. Een klein deel, 4 procent, is lid van een paar zonder kinderen, omdat het kind uit huis is gegaan. In totaal is 7 procent na vier jaar uit elkaar gegaan en daardoor alleenstaand (3 procent) of ouder in een eenoudergezin (4 procent).

3.3.4 Huishoudenspositie van partner in paren met kinderen tot en met 4 jaar na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,00,00,0100,00,00,00,00,0
12,50,51,983,41,90,10,59,2
22,80,42,574,52,60,10,616,4
32,90,43,168,13,10,20,621,6
43,20,33,662,93,60,20,625,6

Eenouderhuishoudens: kwart vertrekt, 1 op 3 wordt tweeoudergezin

Van de ouders in eenouderhuishoudens is na 4 jaar zo’n 26 procent weer geëmigreerd. De blijvers zijn relatief even vaak nog steeds ouder in een eenouderhuishouden (31 procent) of partner in een paar met kinderen (33 procent). De laatste groep neemt vooral in het eerste jaar na immigratie toe, wat suggereert ze óf gedurende dat jaar gaan samenwonen met hun nieuwe partner, of dat hun partner op een later moment uit het buitenland nakomt. 

3.3.5 Huishoudenspositie van ouders in eenouderhuishoudens na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,00,0100,00,00,00,00,00,0
13,61,544,833,81,10,12,712,5
24,21,136,934,51,80,12,419,1
34,70,833,433,92,10,12,023,0
45,10,630,933,02,50,21,925,8

Thuiswonend kind: kwart vertrekt, meesten geen verandering

Van de thuiswonende kinderen is een kwart weer weg na vier jaar. Bijna 60 procent is na vier jaar nog steeds thuiswonend kind; een klein deel is alleenstaand of partner in een paar zonder kinderen.

3.3.6 Huishoudenspositie van thuiswonende kinderen na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
00,00,00,00,00,0100,00,00,0
14,90,60,30,83,078,51,410,5
26,10,50,41,44,168,81,417,4
36,50,40,41,94,762,51,422,1
46,80,40,52,55,157,51,425,7

Institutionele huishoudens: na een jaar bijna allemaal in particuliere huishoudens

Bij immigranten in institutionele huishoudens (voornamelijk asielmigranten) vindt relatief weinig emigratie plaats. Na vier jaar is 11 procent van degenen die aanvankelijk de huishoudenspositie ‘institutioneel’ hadden, weer uitgeschreven. Daarnaast vindt er relatief snel een overgang plaats naar reguliere huishoudensposities. Na vier jaar woont nog maar 3 procent van deze groep in een institutioneel huishouden. Een derde is thuiswonend kind, partner in een paar met kinderen (26 procent) of alleenstaand (18 procent).

3.3.7 Huishoudenspositie institutioneel na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
00,0100,00,00,00,00,00,00,0
120,815,32,819,85,230,31,84,0
219,17,53,324,05,331,81,57,3
318,14,93,925,45,231,71,49,5
417,63,44,426,05,331,01,510,7

3.4 Veranderingen in huishoudenspositie van migranten naar migratiemotief

Deze paragraaf gaat in op de verschillen in huishoudensovergangen tussen de migranten met verschillende migratiemotieven. 

Arbeidsmigranten: meestal alleenstaand, 40 procent na vier jaar weer vertrokken

Niet-EU-arbeidsmigranten zijn op het moment van inschrijving voor het overgrote deel alleenstaand (68 procent) of partner in een paar zonder kinderen (19 procent). Na vier jaar is een groot deel (40 procent) alweer geëmigreerd. De resterende niet-EU-arbeidsmigranten zijn redelijk evenwichtig verdeeld over de huishoudensposities alleenstaand, partner in een paar met kinderen en partner in een paar zonder kinderen. Relatief gezien zijn er na vier jaar dus meer partners in paren (met of zonder kinderen) dan op het moment van immigratie. Dit duidt erop dat partner en gezin belangrijke factoren zijn om in Nederland te blijven.

3.4.1 Huishoudenspositie van niet-EU-arbeidsmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
068,01,50,68,818,80,12,20,0
137,00,80,616,825,10,11,917,8
227,00,60,617,123,30,11,429,8
322,40,60,617,321,50,11,136,5
419,70,50,617,420,30,01,040,4

De huishoudensovergangen van EU-arbeidsmigranten lijken sterk op die van niet-EU-arbeidsmigranten. Ook van hen is een groot deel – in dit geval de meerderheid (56 procent)– na vier jaar niet meer in Nederland. Daarnaast zijn zij iets minder vaak onderdeel van een paar met kinderen (8 procent versus 11 procent bij niet-EU-arbeidsmigranten).

3.4.2 Huishoudenspositie van EU-arbeidsmigranten na immigratie
Column1Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Niet meer aanwezig (%)
077,60,51,22,613,10,94,10,0
142,60,31,26,017,40,73,328,4
228,20,21,16,717,30,62,443,5
321,70,21,17,216,20,51,951,3
418,60,11,17,515,20,41,655,5

Gezinsmigranten: weinig huishoudensovergangen

Niet-EU-gezinsmigranten maken op het moment van inschrijving, zoals de naam al aangeeft, het vaakst deel uit van een partnerschaps- of gezinsverband. Ongeveer 35 procent woont met de partner (zonder kind), 20 procent is lid van een paar met kinderen en 24 procent is thuiswonend kind.

In de vier jaar na immigratie vertrekt 22 procent van alle niet-EU-gezinsmigranten. Het aandeel partners in paren zonder kinderen daalt (van 35 procent naar 20 procent), evenals het aandeel thuiswonende kinderen (van 24 procent naar 23 procent). Tegelijkertijd vindt er ook gezinsvorming plaats, waardoor het aandeel niet-EU-gezinsmigranten dat deel uitmaakt van een paar met kinderen binnen vier jaar van 20 procent naar 28 procent stijgt. 

3.4.3 Huishoudenspositie van niet-EU-gezinsmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
09,76,71,119,535,123,84,10,0
14,01,80,824,631,427,42,27,7
23,81,21,026,825,325,41,914,6
33,81,11,127,821,823,81,718,9
44,01,01,328,319,622,61,621,6

De patronen voor EU-gezinsmigranten zijn vergelijkbaar met die van niet-EU-gezinsmigranten. Op het moment van inschrijving woont de meerderheid met de partner (47 procent is lid van een paar zonder kinderen) of met het gezin (12 procent is partner in een paar met kinderen, en 16 procent is thuiswonend kind). Daarnaast is 21 procent alleenstaand, bijna twee keer zoveel als onder niet-EU-gezinsmigranten.

Na vier jaar is 38 procent weer vertrokken uit Nederland, meer dan bij niet-EU-gezinsmigranten. Van degenen die bleven, woont 31 procent nog steeds in gezinsverband (19 procent partner in een paar met kinderen en 12 procent thuiswonende kinderen), en 22 procent woont met de partner.

3.4.4 Huishoudenspositie van EU-gezinsmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
021,40,10,612,446,515,53,20,0
110,60,10,618,037,615,41,516,2
29,60,10,818,329,113,81,326,9
38,40,10,918,524,712,71,233,5
47,70,11,018,522,011,81,137,8

Studiemigranten: vooral alleenstaand, merendeel na vier jaar weer vertrokken

Niet-EU-studiemigranten zijn op moment van inschrijving doorgaans alleenstaand (80 procent), een kleine minderheid is partner in paar zonder kinderen (15 procent). Binnen vier jaar is het merendeel (60 procent) van hen weer vertrokken, 25 procent is nog steeds alleenstaand en 11 procent lid van een paar zonder kinderen.

3.4.5 Huishoudenspositie van niet-EU-studiemigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
080,21,30,10,614,60,13,10,0
152,90,80,11,212,50,22,829,6
238,70,70,11,311,90,12,444,8
329,40,60,11,511,40,11,955,0
424,70,50,11,711,40,11,559,9

Van de EU-migranten is ook het grootste deel alleenstaand (68 procent), maar in vergelijking tot niet-EU-studiemigranten zijn er relatief meer partners in paren zonder kinderen (14 procent) en thuiswonende kinderen (8 procent). Ook van de EU-studiemigranten is het grootste deel (53 procent) binnen vier jaar weer vertrokken. 25 procent is alleenstaand, 11 procent partner in paar zonder kinderen en 6 procent thuiswonend kind. 

3.4.6 Huishoudenspositie van EU-studiemigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
068,10,50,00,114,07,99,40,0
153,60,30,00,213,88,26,617,4
241,10,20,00,212,97,45,233,0
330,90,10,00,311,86,94,245,8
425,10,10,00,311,26,43,553,3

Asielmigranten: na vier jaar bijna allemaal in particuliere huishoudens, vooral in paren

Van de asielmigranten maakt op het moment van inschrijving 80 procent deel uit van een institutioneel huishouden, veelal in een azc. Vooral in het eerste jaar vindt er uitstroom plaats uit institutionele huishoudens. Ze verlaten het azc en vormen een eigen huishouden, Na een jaar maakt nog maar 14 procent deel uit van een institutioneel huishouden. Ruim de helft woont in gezinsverband: 22 procent is lid van een paar met kind, 31 procent thuiswonend kind en 3 procent ouder in een eenoudergezin. Daarnaast is 21 procent alleenstaand en 2 procent vertrokken uit Nederland.

Vier jaar na immigratie is bijna 5 procent van de asielmigranten weer vertrokken uit Nederland. Van degenen die bleven, woont 28 procent met partner en in totaal 41 procent in gezinsverband (vooral thuiswonend kind, een klein deel was partner in een paar zonder kinderen en ouder in een eenoudergezin). Verder is 19 procent alleenstaand en ongeveer 4 procent nog steeds lid van een institutioneel huishouden.

3.4.7 Huishoudenspositie van asielmigranten na immigratie
 Alleenstaand (%)Institutioneel (%)Ouder in eenouderhuishouden (%)Partner in paar met kinderen (%)Partner in paar zonder kinderen (%)Thuiswonend kind (%)Overig (%)Geëmigreerd (%)
07,280,20,82,81,45,91,70,0
121,013,92,621,85,331,22,41,8
220,16,83,226,55,432,61,83,5
319,45,23,727,75,332,51,74,6
419,14,44,028,15,332,01,65,3