Auteur(s): Harry Bierings en Clemens Siermann (CBS), Joost Vanhommerig (Nivel)
Chronische aandoening en langdurig buiten het arbeidsproces

1. Inleiding

De Wereldgezondheidsorganisatie (Engels: World Health Organization, WHO) concludeert voor Europa dat de arbeidsparticipatie, van mensen met één of meerdere chronische aandoeningen relatief laag is (WHO, 2016). Meerdere studies bevestigen dit ook voor Nederland (Rijken et al., 2013; TNO, 2025). De WHO gaf in 2016 al aan dat gemiddeld 1,7 procent van het BBP in Europa jaarlijks werd uitgegeven aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en betaald ziekteverlof. De WHO bepleit meer preventie om de nadelige effecten van een slechte gezondheid op de arbeidsmarkt te verminderen en zo aan een beter leven bij te dragen. Het Centrum voor Werk en Gezondheid, de Patiëntenfederatie Nederland en Fit for Work zijn voorbeelden in Nederland van organisaties die chronisch zieken ondersteunen bij werk. 

Het meeste onderzoek naar de samenhang van het hebben van een chronische aandoening en arbeidsparticipatie heeft betrekking op één meetmoment, meestal in een bepaald jaar. Daardoor blijven de langdurige en daardoor meer ingrijpende effecten van het hebben van een chronische aandoening voor de arbeidsmarkt onderbelicht. Deze studie voorziet in deze leemte door cijfers te laten zien over mensen met een chronische aandoening die langdurig zonder werk waren. 

Ook op een aantal andere punten is meerwaarde gezocht: waar de meeste studies de samenhang tussen een enkele specifieke chronische aandoening en het hebben van betaald werk onderzocht hebben, bevat deze studie een compleet overzicht van alle chronische aandoeningen. Daarmee wordt ook inzicht gegeven in welke aandoeningen niet of nauwelijks samenhangen met langdurig zonder werk zijn, waardoor het beeld in de samenleving wordt genuanceerd. 

Een andere belangrijke uitwerking in deze studie beschrijft de samenhang van meerdere chronische aandoeningen op langdurig zonder werk. Dit onderscheid blijkt essentieel. 

Als onderzoeksvragen kunnen we nu formuleren:

  1. Zijn mensen met een chronische aandoening vaker langdurig zonder werk? 
  2. In hoeverre maakt de aard van een chronische aandoening of het hebben van meerdere chronische aandoeningen uit voor het langdurig zonder werk zijn? 

Concreet horen hierbij de volgende hypothesen.

Hypothese I: Het deel van de mensen met een chronische aandoening dat langdurig zonder werk was, is groter dan het deel in de totale bevolking dat langdurig zonder werk was. 
Als uitgangspunt voor deze hypothese geldt de bijna triviale notie dat een slechte gezondheid negatief gerelateerd is aan het vermogen om te werken (Becker, 1964). 

Hypothese II: Mensen met een functiebeperking c.q. handicap als chronische aandoening zijn vaker langdurig zonder werk dan mensen met een chronische aandoening waarvan de beperking niet bekend is. 
Van sommige chronische aandoeningen, overwegend met betrekking tot orgaansystemen (bijvoorbeeld: ademhalings- of spijsverteringsstelsel), is bekend of het daarbij gaat om een functiebeperking c.q. handicap. Mensen met een dergelijke chronische aandoening ervaren beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten of in het functioneren van het lichaam (bijvoorbeeld moeite met bewegen). 

Hypothese III: Mensen met een chronische neurologische aandoening zoals MS, Parkinson of epilepsie zijn vaker langdurig zonder werk dan mensen met een ander soort chronische aandoening. 
Neurologische chronische aandoeningen zoals multiple sclerose epilepsie en de ziekte van Parkinson worden bij uitstek gekenmerkt door een progressief verloop, in tegenstelling tot chronische aandoeningen zoals beroerte, ischemische hartziekte en bepaalde vormen van kankers (Rijken et al. (2013). 

Hypothese IV: Mensen met een chronische psychische aandoening, zoals dementie, schizofrenie, persoonlijkheidsstoornis of een verstandelijke beperking zijn vaker langdurig zonder werk dan mensen met een andere chronische aandoening. 
Chronisch psychische aandoeningen, zoals dementie, schizofrenie, persoonlijkheidsstoornis en verstandelijke beperking) kunnen de mogelijkheden om te werken aanzienlijk beperken. Zie bijvoorbeeld: J. Bouwmans et al. (2018) en C. Bouwmans (2015). Daarbij worden stigmatisering, discriminatie, angst om een uitkering te verliezen en gebrek aan professionele hulp genoemd als mogelijke oorzaken. 

De toetsing van de hypothesen maakt onderdeel uit van deze analyse door middel van een logistische regressie. Meer informatie over de analyse is te vinden in paragraaf 2.4.