Het onderwijssucces van groep-8-leerlingen van 2015/’16 in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs
Over deze publicatie
Het schooladvies dat leerlingen in groep 8 van de basisschool krijgen, bepaalt naar welke brugklas een leerling kan. De totstandkoming van dit advies is al jaren een terugkerend onderwerp van discussie. Wat moet het zwaarst wegen, het advies van de leerkracht of het resultaat van de eindtoets? En in hoeverre zorgt het huidige systeem voor kansenongelijkheid in het onderwijs? In hoeverre verschilt het onderwijsniveau in het derde leerjaar van het voorgezet onderwijs voor leerlingen die al dan niet bijstelling van hun advies kregen?
1. Inleiding
Tot en met het schooljaar 2013/’14 kreeg een kind het schooladvies voor het voortgezet onderwijs nadat in februari een eindtoets was gemaakt. Voor de plaatsing in het vervolgonderwijs was de score op de eindtoets leidend en had de leerkracht uit groep 8 een adviserende rol. Met ingang van het schooljaar 2014/’15 is het tot stand komen van het schooladvies gewijzigd. Voor 1 maart krijgen alle leerlingen in groep 8 een eerste advies. Het eerste schooladvies voor het voortgezet onderwijs dat de achtstegroepers krijgen, wordt gegeven door hun leerkracht en is vooral gebaseerd op de prestaties en het gedrag van de leerling op de basisschool gedurende een langere tijd. Tijdens de gehele basisschoolperiode zijn de prestaties van de leerlingen vastgelegd in een leerlingvolgsysteem. Daarnaast heeft de leerkracht zich een beeld kunnen vormen van bijvoorbeeld de werkhouding en motivatie van een leerling. De leerkracht kent ook de thuissituatie van de leerling, maar hiermee wordt bij het advies minder rekening gehouden dan met de voorgaande aspecten (Oomens et al., 2019).
Tussen half april en half mei maken de leerlingen vervolgens verplicht een eindtoets. Als het advies op basis van de toets hoger is dan het advies van de school, is de school verplicht om het advies te heroverwegen. De school is echter niet verplicht om het advies naar boven bij te stellen. Na een eventuele bijstelling, in overleg tussen school en ouders, krijgt de leerling een definitief schooladvies. Dit advies bepaalt naar welke soort voortgezet onderwijs de leerling gaat. De vo-school mag de leerling niet meer afwijzen op basis van een te lage score op de eindtoets zoals tot 2014/’2015 wel het geval was.
De gedachte achter deze wijziging was dat de basisschool een beter beeld heeft van wat een leerling kan en een eerlijker schooladvies kan geven dan op basis van een toets, die een momentopname is (Warrens et al., 2019). In de praktijk komt echter, zowel op basis van de situatie tot en met 2013/’14 als daarna in de nieuwe wijze van advisering, het beeld naar voren dat kinderen met gelijke capaciteiten niet altijd in hetzelfde soort voortgezet onderwijs terechtkomen (Traag, 2016; Borghans, 2016; Borghans et al. 2018; Marreveld, 2019; Warrens et al., 2019; OIS, 2019). Die verschillen in schooladviezen komen deels doordat leerkrachten in dat advies naast cognitieve capaciteiten ook andere leerlingkenmerken zoals motivatie, concentratie, werkhouding en thuissituatie meewegen (Driessen en Cuppen, 2012; Inspectie van het Onderwijs, 2018). Ook speelt het onderwijsniveau van de ouders een rol. Kinderen met hoogopgeleide ouders krijgen bij een gelijke toetsscore vaker een hoger schooladvies dan kinderen met lager opgeleide ouders (Traag, 2016).
Hoe verschilt het schoolsucces van kinderen met een naar boven bijgesteld advies van dat van kinderen wiens definitieve advies gelijk bleef aan het eerste advies? Bleven zij vaker zitten? Zaten zij aan het begin van de bovenbouw (derde klas) nog steeds op het geadviseerde niveau? Het uitgangspunt van dit onderzoek zijn de schooladviezen in het schooljaar 2015/’16.
1.2. Onderzoekspopulatie, verantwoording
Het onderzoek is gedaan onder 175 127 leerlingen. Dit is exclusief leerlingen met advies voortgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro), exclusief leerlingen die na groep acht naar het vso of het praktijkonderwijs gingen en exclusief leerlingen die voordat ze leerjaar 3 bereikten uit het onderwijs stroomden. In leerjaar 3 hebben de meeste leerlingen eventuele brede brugklassen doorlopen en is van het overgrote merendeel van de leerlingen duidelijk wat hun schoolniveau is. Ruim 167 duizend leerlingen (95,5 procent) zitten na drie jaar ook in het derde leerjaar. Een klein deel liep vertraging op in leerjaar 1 of 2 en zit in het schooljaar 2019/’20 voor het eerst in het derde leerjaar. Het gaat hier om 7 851 leerlingen of 4,5 procent.
Van een aantal van deze leerlingen (1 844, waarvan 1 703 onvertraagd en 141 vertraagd) is geen toetsuitslag bekend, daarom tellen de totalen van de drie groepen leerlingen die in paragraaf 2.2 worden onderscheiden (‘hogere eindtoets, geen bijgesteld advies', ’ hogere eindtoets, bijgesteld advies’ en ‘geen reden tot bijstelling’) niet op tot het hiervoor genoemde totaal.
Totaal | Onvertraagd | Vertraagd | Vertraagd | |
---|---|---|---|---|
abs | abs | abs | % van totaal | |
Totaal | 175 127 | 167 276 | 7 851 | 4,5 |
Geen reden tot bijstelling | 113 469 | 108 039 | 5 430 | 4,8 |
Hogere eindtoets, geen bijgesteld advies | 48 037 | 46 283 | 1 754 | 3,7 |
Hogere eindtoets, bijgesteld advies | 11 777 | 11 251 | 526 | 4,5 |
Geen toetsuitslag bekend | 1 844 | 1 703 | 141 | 7,6 |
1) Exclusief leerlingen met advies voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs, exclusief leerlingen in leerjaar 3 (voortgezet onderwijs) in voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs en exclusief leerlingen die tussen groep 8 en leerjaar 3 het onderwijs verlieten. |
Bepaling onderwijsniveau in leerjaar 3 voortgezet onderwijs
In de kadertekst hieronder is aangegeven bij welke onderwijsniveaus in leerjaar 3 gesproken kan worden van een gelijk niveau, een lager niveau en een hoger niveau dan het definitieve schooladvies. Leerlingen met een dubbel advies zitten op een hoger niveau dan het geadviseerde niveau wanneer ze in een klas zitten die correspondeert met het hoogste van de twee adviezen of daarboven. Hiermee wordt aangesloten bij de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs het onderbouwrendement van vo-scholen berekent. Bijvoorbeeld: een leerling met een advies havo/vwo die in een vwo-klas zit, wordt gerekend tot de groep die boven het geadviseerde niveau zit.
Het is nog belangrijk op te merken dat leerlingen met een definitief advies vmbo-b en vmbo-b/k nooit naar een lager niveau kunnen (het zogeheten bodemeffect) en kinderen met een vwo-advies nooit naar een hoger niveau kunnen (het plafondeffect).
Onderwijsniveau vo-3 | Onderwijsniveau vo-3 | Onderwijsniveau vo-3 | Onderwijsniveau vo-3 | Onderwijsniveau vo-3 | Onderwijsniveau vo-3 | Onderwijsniveau vo-3 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Vmbo-b | Vmbo-k | Vmbo-gl | Vmbo-tl | Havo | Havo/vwo1) | Vwo | ||
Definitief schooladvies | Vmbo-b | gelijk | hoger | hoger | hoger | hoger | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Vmbo-b/k | gelijk | hoger | hoger | hoger | hoger | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Vmbo-k | lager | gelijk | hoger | hoger | hoger | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Vmbo-k/gt | lager | gelijk | hoger | hoger | hoger | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Vmbo-gt | lager | lager | gelijk | gelijk | hoger | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Vmbo-gt/havo | lager | lager | gelijk | gelijk | hoger | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Havo | lager | lager | lager | lager | gelijk | hoger | hoger |
Definitief schooladvies | Havo/vwo | lager | lager | lager | lager | gelijk | gelijk | hoger |
Definitief schooladvies | Vwo | lager | lager | lager | lager | lager | gelijk | gelijk |
1) Inclusief algemeen leerjaar 3. |
2. Resultaten van het onderzoek
2.1 Advies en eindtoets groep 8
Driekwart heeft als eerste advies minimaal vmbo-gt
Een advies voor het voortgezet onderwijs kan enkelvoudig zijn: vmbo-b, vmbo-k, vmbo-gt, havo, vwo; of dubbel, met twee aan elkaar grenzende schooladviezen: vmbo-b/k, vmbo-k/gt, vmbo-gt/havo, havo/vwo. Een advies dat uit meer dan twee niveaus bestaat is niet toegestaan.
De meest voorkomende eerste schooladviezen zijn vwo, havo of vmbo-gt (voorheen mavo). In 2015/’16 kreeg 61 procent van alle leerlingen dit als eerste advies. Nog eens 14 procent kreeg een dubbel advies vmbo-gt/havo of havo/vwo. In totaal kreeg driekwart van alle leerlingen minimaal een vmbo-gt advies. Ongeveer een kwart van de kinderen kreeg een advies voor een van de beroepsbegeleidende leerwegen van het vmbo of het speciaal onderwijs. Sinds het schooljaar 2015/’16 is dat beeld niet veranderd. Wel is het aandeel dubbele adviezen in 2015’/16 relatief laag in vergelijking met latere jaren (Hartgers, Traag en Wielenga, 2021). 1)
2015/'16 (%) | |
---|---|
Vso/pro/vmbo-b 2) | 8,3 |
Vmbo-b/k | 2,9 |
Vmbo-k | 11,5 |
Vmbo-k/gt | 2,5 |
Vmbo-gt | 21,2 |
Vmbo-gt/havo | 6,5 |
Havo | 20,3 |
Havo/vwo | 7,2 |
Vwo | 19,7 |
1) Alle leerlingen in groep 8 die een advies kregen, inculsief de leerlingen die later geen eindtoets maakten. 2) Bij het advies vso/pro/vmbo-b zijn de adviezen vso, pro en vmbo-b samengenomen. |
Na hogere toetsscore krijgt minder dan een kwart een hoger advies
In 2015/’16 haalde 35 procent van de achtstegroepers die een eindtoets maakten een toetsscore die past bij een hoger schooladvies dan het eerste schooladvies dat zij kregen van de basisschool. Dat is hoger dan het jaar daarvoor, maar lager dan in 2018/’19. Toen betrof dat 41 procent van de leerlingen. Het aandeel van de leerlingen met een hoger toetsadvies dat ook daadwerkelijk een bijgesteld schooladvies krijgt, bedroeg in 2015/’16 ruim 19 procent. In 2016/’17 steeg dat naar 23 procent, waarna het in de jaren daarna gelijk bleef.
Het aandeel leerlingen dat op basis van een hogere toetsscore in aanmerking komt voor een naar boven bijgesteld advies verschilt per niveau van het eerste advies. Leerlingen met een eerste schooladvies vwo kunnen per definitie nooit een hogere score halen.
Toetsadvies hoger dan eerste schooladvies 1) (%) | Bijstelling eerste schooladvies 2) (%) | |
---|---|---|
2014/'15 | 23,2 | 13,3 |
2015/'16 | 34,8 | 19,4 |
2016/'17 | 33,2 | 23,2 |
2017/'18 | 33,6 | 23,2 |
2018/'19 | 41,3 | 23,1 |
1) Van het aantal leerlingen dat de eindtoets maakte. 2) Van het aantal leerlingen met een hogere toetsscore. |
Meisjes vaker dan jongens bijgesteld advies
Jongens en meisjes verschillen niet heel veel qua niveau van het eerste schooladvies. Meisjes krijgen iets vaker dan jongens een advies voor de middenniveaus, met name vmbo-gt. Jongens krijgen iets vaker dan meisjes het hoogste advies, vwo, of juist een lager advies: vso, praktijkonderwijs, vmbo-b, vmbo-b/k of vmbo-k. Omdat meisjes daarna vaker dan jongens een hoger toetsadvies halen en op basis daarvan ook vaker een bijstelling krijgen van hun eerste schooladvies, zijn de verschillen tussen jongens en meisjes in het definitieve advies nog wat kleiner geworden. Veel is dit overigens niet, per niveau van advies werd het verschil tussen jongens en meisjes met hooguit een- of tweetiende procentpunt teruggebracht (Hartgers, Traag en Wielenga, 2021).2.2 De overgang naar het voortgezet onderwijs
Meeste onvertraagde leerlingen na 3 jaar op of boven geadviseerde niveau
Hoe verschilt het schoolsucces van kinderen met een naar boven bijgesteld advies van dat van kinderen wiens definitieve advies gelijk bleef aan het eerste advies? De eerste vraag is of de onvertraagde leerlingen, dus de kinderen die niet bleven zitten in de brugklas of het tweede leerjaar, in de derde klas van het voortgezet onderwijs op of boven het niveau van het eindadvies van de basisschool zitten.2)
In totaal zit 67 procent van alle onvertraagde leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs op het niveau van hun definitieve advies, zo’n 21 procent zit op een niveau dat hoger is dan het eindadvies waarmee ze vanuit groep 8 naar de brugklas gingen en 12 procent is afgezakt naar een lager niveau. Er zijn een aantal verschillen tussen leerlingen naar het eindadvies dat ze kregen in groep 8.3)
Ongeveer 13 procent van de kinderen met een enkelvoudig advies (vmbo-k, vmbo-gt, havo of vwo) zat na drie jaar op een lager niveau dan het definitieve schooladvies. Kinderen met een advies vmbo-b kunnen per definitie niet afzakken naar een lager schoolniveau. Vooral leerlingen met een havo-advies zakken gedurende de eerste drie jaar relatief vaak af naar een lager niveau, bijna 21 procent.
Van de kinderen met een dubbel advies (vmbo-b/k, vmbo-k/gt, vmbo-gt/havo of havo/vwo) zat na drie jaar ongeveer 5 procent op een lager niveau dan het definitieve schooladvies. Een leerling volgt onderwijs op een lager niveau wanneer ze in leerjaar 3 op een schoolsoort zitten die lager is dan het laagste van het dubbele advies (zie ook tabel 1.3). Het aandeel leerlingen dat zakt naar een lager niveau is het hoogst onder degenen met een havo/vwo-advies. Ongeveer 8 procent van die leerlingen zit na drie jaar op het vmbo.
Lager (%) | Gelijk (%) | Hoger (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 11,8 | 67,1 | 21,2 |
Enkelvoudig advies | 13,4 | 72,0 | 14,6 |
Vmbo-b | 0,0 | 68,0 | 32,0 |
Vmbo-k | 11,9 | 65,7 | 22,3 |
Vmbo-gt | 13,2 | 73,3 | 13,5 |
Havo | 20,5 | 58,1 | 21,4 |
Vwo | 11,3 | 88,7 | 0,0 |
Dubbel advies | 5,3 | 47,0 | 47,7 |
Vmbo-b/k | 0,0 | 36,3 | 63,7 |
Vmbo-k/gt | 4,9 | 36,7 | 58,4 |
Vmbo-gt/havo | 4,4 | 53,9 | 41,7 |
Havo/vwo | 8,2 | 48,1 | 43,7 |
Na drie jaar blijkt ongeveer 48 procent van de leerlingen met een dubbel schooladvies op een hoger niveau te zitten dan de onderkant van het definitieve schooladvies. Leerlingen met een vmbo-gt/havo-advies en leerlingen met een havo/vwo advies zitten minder vaak op een hoger niveau dan hun schooladvies dan kinderen met een vmbo-b/k of een vmbo-k/gt advies. Zo zit ongeveer 42 procent van de kinderen met een eindadvies vmbo-gt/havo na drie jaar op de havo, het havo/vwo of het vwo. Bij leerlingen met een advies vmbo-b/k zit drie jaar later bijna 64 procent in een vmbo-kader klas of een hoger niveau dan vmbo-k.
Voor kinderen met een enkelvoudig advies zit zo’n 15 procent4) na drie jaar in een klas met een hoger niveau dan het oorspronkelijke schooladvies. Met name leerlingen die oorspronkelijk een vmbo-b advies hadden, zitten vaker na drie jaar in een hoger niveau dan leerlingen die een vmbo-g/t advies hadden.
Met bijgesteld advies drie jaar later vaakst op een lager niveau
Zoals al eerder is beschreven, kunnen kinderen die in groep 8 op de eindtoets een hogere score halen, een bijstelling van hun advies krijgen. Bij een deel van de kinderen gebeurt dit, bij een deel van de kinderen gebeurt niet. Daarnaast is er ook een forse groep kinderen wiens toetsscore overeen kwam met of lager was dan het eerste advies. Hoe verschilt het schoolsucces van deze drie groepen?
Van de onvertraagde leerlingen die geen bijgesteld advies kregen en die daar ook niet voor in aanmerking waren gekomen zat 13 procent op een lager niveau dan het schooladvies. Onder leerlingen wiens schooladvies wel werd bijgesteld, is na drie jaar 18 procent afgezakt naar een lager niveau dan het definitieve advies. Van de kinderen die wel in aanmerking kwamen voor een bijstelling, maar wiens schooladvies niet werd verhoogd, is het aandeel dat naar een lager niveau stroomde met 7 procent het laagst.
Kinderen met een enkelvoudig advies zakten vaker gedurende de eerste drie jaar af, en dat geldt met name voor kinderen wiens eerste advies naar boven is bijgesteld. Van hen zakt bijna een kwart binnen drie jaar toch af naar een lager niveau. De leerlingen met een enkelvoudig advies die wel een hoger toetsadvies haalden, maar wiens schooladvies gelijk bleef, zakten het minst vaak af naar een lager niveau. Bij leerlingen met een dubbel advies lag het aandeel dat afzakte een stuk lager en zijn ook de verschillen tussen kinderen met en zonder bijstelling kleiner. Toch is ook van hen het aandeel dat afzakt naar een lager niveau hoger onder de groep kinderen van wie het advies naar boven werd bijgesteld.
Voor vrijwel ieder schooladvies geldt dat leerlingen met een naar boven bijgesteld advies dit niveau het minst vaak ook behalen, met uitzondering van vmbo-k en vmbo-k/gt. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat leerlingen al zijn aangemeld bij een vo-school voordat de eventuele bijstelling plaatsvindt. Het is mogelijk dat het een school niet meer lukt om een leerling naar een andere klas te verplaatsen omdat klassen bijvoorbeeld vol zijn. Het is niet bekend in hoeveel procent van de gevallen een leerling niet alsnog op dat hogere niveau geplaatst kon worden. Onder leerlingen met een enkelvoudig advies vmbo-gt, havo en vwo is het aandeel dat in de derde klas is afgezakt het hoogst. Bij havisten lag dat op 32 procent, bij vmbo-gt-leerlingen en vwo-ers net iets boven de 20 procent.
Hogere eindtoets, geen bijgesteld advies (%) | Hogere eindtoets, bijgesteld advies (%) | Geen reden tot bijstelling (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 6,8 | 18,4 | 13,2 |
Enkelvoudig advies | 7,9 | 24,4 | 14,8 |
Vmbo-b 1) | |||
Vmbo-k | 6,4 | 13,6 | 14,4 |
Vmbo-gt | 7,5 | 21,4 | 16,1 |
Havo | 12,3 | 31,8 | 24,7 |
Vwo 2) | 22,0 | 10,8 | |
Dubbel advies | 2,5 | 7,7 | 6,1 |
Vmbo-b/k 1) | |||
Vmbo-k/gt | 2,5 | 5,5 | 6,6 |
Vmbo-gt/havo | 2,5 | 5,9 | 4,9 |
Havo/vwo | 3,6 | 11,8 | 9,1 |
1) Leerlingen met een definitief advies vmbo-b of vmbo-b/k kunnen per definitie niet afzakken naar een lager schoolniveau. 2) Leerlingen met een definitief advies vwo kunnen per definitie niet opstromen naar een hoger schoolniveau. |
Er is ook een duidelijk verschil in afstroom tussen enerzijds de leerlingen die geen hogere eindtoetsscore behaalden en dus niet in aanmerking kwamen voor een bijstelling, en leerlingen die wel een hoger toetsresultaat haalden maar van wie het schooladvies niet naar boven werd bijgesteld. Voor beide groepen geldt dat hun eerste schooladvies, afgegeven door de leerkracht, onveranderd is gebleven. Toch blijkt structureel dat kinderen die een hoger toetsadvies behaalden en desalniettemin op het niveau van het eerste schooladvies doorstroomden naar het voortgezet onderwijs, het minst vaak afstroomden naar een lager schoolniveau. Zij stroomden in de eerste drie jaar juist vaker door naar een hoger schoolniveau dan andere leerlingen. In totaal zat 36 procent van de leerlingen na drie jaar juist op een hoger schoolniveau dan het definitieve schooladvies. Van de kinderen die op de eindtoets een score haalden die overeen kwam of lager lag dan het eerste advies zat na drie jaar 15 procent op een hoger niveau.
In de laatste plaats valt op dat vrijwel voor alle adviesniveaus geldt dat leerlingen die een naar boven bijgesteld schooladvies kregen vaker afzakten naar een lager schoolniveau dan leerlingen voor wie geen reden was om het schooladvies bij te stellen. De enige uitzondering daarop zijn leerlingen met een vmbo-k of vmbo-k/gt advies. Bij die leerlingen is het aandeel kinderen dat afzakte naar een lager schoolniveau juist iets lager dan van de kinderen voor wie er geen reden tot een bijstelling was. Die verschillen zijn echter klein.
Jongens komen in leerjaar 3 vaker onder en meisjes vaker boven advies uit
Van alle jongens die in 2015/’16 in de onderzoeksgroep zaten kwam drie jaar later 94 procent onvertraagd in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs. Van de meisjes was dat 97 procent. Jongens bleven in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs dus vaker dan meisjes zitten. Voor beide groepen geldt dat leerlingen die na een hogere toetsscore geen bijstelling kregen het minst vaak bleven zitten.
Jongens en meisjes die onvertraagd in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs kwamen zaten daar ongeveer even vaak op het niveau van hun definitieve advies: 68 procent van de jongens en 66 procent van de meisjes. Daarnaast zat een groter aandeel van de meisjes (25 procent) dan van de jongens (17 procent) op een hoger niveau, terwijl met 15 procent jongens vaker dan meisjes (9 procent) onder het niveau van hun advies terecht kwamen. Deze verschillen tussen jongens en meisjes gaan voor elke adviesniveau dezelfde kant uit en het maakt ook niet uit of dit advies een gevolg was van een bijstelling of niet.
Lager niveau (%) | Gelijk niveau (%) | Hoger niveau (%) | ||
---|---|---|---|---|
Definitief advies havo/vwo | ||||
Geen reden tot bijstelling | jongens | 12,2 | 54,8 | 33 |
Geen reden tot bijstelling | meisjes | 6,1 | 46,7 | 47,2 |
Hogere eindtoets, bijgesteld advies | jongens | 16,1 | 57,7 | 26,2 |
Hogere eindtoets, bijgesteld advies | meisjes | 8,1 | 53 | 38,9 |
Hogere eindtoets, geen bijgesteld advies | jongens | 5 | 40,5 | 54,5 |
Hogere eindtoets, geen bijgesteld advies | meisjes | 2,3 | 34 | 63,7 |
Definitief advies vwo 2) | ||||
Geen reden tot bijstelling | jongens | 13,3 | 86,7 | 0 |
Geen reden tot bijstelling | meisjes | 8,2 | 91,8 | 0 |
Hogere eindtoets, bijgesteld advies | jongens | 26,6 | 73,4 | 0 |
Hogere eindtoets, bijgesteld advies | meisjes | 17,9 | 82,1 | 0 |
1) Exclusief leerlingen van wie geen toetsuitslag bekend is. 2) Leerlingen met een definitief advies vwo kunnen per definitie niet opstromen naar een hoger onderwijsniveau. |
Na havo-advies vaker vertraging
Van de leerlingen die in 2015/’16 in groep 8 zaten liep 4,5 procent een jaar vertraging op in leerjaar 1 of 2. Tussen kinderen met een enkelvoudig schooladvies en een dubbel schooladvies is geen duidelijk verschil in zittenblijven. Wel valt op dat vooral met een havo-advies leerlingen relatief vaak zijn blijven zitten in de eerste twee jaar: 5,5 procent. Leerlingen met een vmbo-b, vmbo-k, vmbo-b/k en een vmbo-k/gt blijven aanzienlijk minder vaak zitten.
aandeel vertraagd (%) | |
---|---|
Totaal | 4,5 |
Enkelvoudig advies | 4,5 |
Vmbo-b | 3,5 |
Vmbo-k | 3,3 |
Vmbo-gt | 4,8 |
Havo | 5,5 |
Vwo | 4,1 |
Dubbel advies | 4,5 |
Vmbo-b/k | 3,0 |
Vmbo-k/gt | 3,5 |
Vmbo-gt/havo | 4,9 |
Havo/vwo | 5,0 |
Ten slotte hebben kinderen die een bijgesteld schooladvies hebben gekregen een grotere kans om te blijven zitten. Kinderen met een hogere score op de eindtoets van wie het schooladvies niet naar boven is bijgesteld, blijven minder vaak zitten dan kinderen van wie het advies wel werd bijgesteld. Kinderen die geen hogere toetsscore haalden en dus niet in aanmerking kwamen voor een bijstelling blijven het vaakst zitten. Dat patroon geldt voor vrijwel alle adviesniveaus.
Hogere eindtoets, geen bijgesteld advies (%) | Hogere eindtoets, bijgesteld advies (%) | Geen reden tot bijstelling (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 3,7 | 4,5 | 4,8 |
Enkelvoudig advies | 3,6 | 4,5 | 4,8 |
Vmbo-b | 2,3 | 3,0 | 4,3 |
Vmbo-k | 3,0 | 2,2 | 3,4 |
Vmbo-gt | 3,8 | 4,3 | 5,5 |
Havo | 4,2 | 5,7 | 6,4 |
Vwo | 3,9 | 4,1 | |
Dubbel advies | 3,8 | 4,3 | 4,7 |
Vmbo-b/k | 2,5 | 2,4 | 3,0 |
Vmbo-k/gt | 3,1 | 3,8 | 3,6 |
Vmbo-gt/havo | 4,4 | 4,3 | 5,2 |
Havo/vwo | 4,2 | 4,9 | 5,3 |
1) Exclusief leerlingen van wie geen toetsuitslag bekend is. |
2) Een gedetailleerde tabel met uitkomsten staat op de maatwerkpagina van het CBS.
3) Het is niet altijd even goed mogelijk om enkelvoudige en dubbele adviezen onderling te vergelijken. In het schooljaar 2015/’16 was het aandeel dubbele adviezen relatief laag vergeleken met latere jaren.
4) Leerlingen met een vwo-advies (ongeveer een kwart van de enkelvoudige adviezen) kunnen per definitie niet op een hoger schoolniveau terecht komen. Dat betekent dat het rechtstreeks vergelijken van dat percentage met de leerlingen met een dubbel advies niet zonder meer iets zegt.
3. Samenvatting en discussie
Samenvatting
Ongeveer 88 procent van de leerlingen uit groep 8 die in 2018/’19 onvertraagd in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs komt, zit op dat moment op of boven het geadviseerde schoolniveau. Kinderen met een enkelvoudig advies (vmbo-b, vmbo-k, vmbo-gt, havo of vwo) zakken vaker af gedurende de eerste drie jaar dan kinderen met dubbele adviezen. Kinderen met een havo-advies zakken relatief het vaakst af naar een lager schoolniveau.
Leerlingen van wie het eerste schooladvies is bijgesteld, zakken relatief vaak gedurende de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs af naar een lager niveau. Kinderen die de eindtoets dusdanig goed maakten dat ze in aanmerking kwamen voor een bijstelling, maar wiens eerste advies niet werd bijgesteld, lukt het juist vaker in die eerste drie jaar alsnog op te klimmen naar een hoger niveau. Dat geldt voor alle adviesniveaus. Maar ook hier vallen leerlingen met een naar boven bijgesteld havo-advies op: ongeveer een op de drie zit na drie jaar op een lager schoolniveau dan havo.
In totaal bleef 4,5 procent van de leerlingen in de eerste twee jaren van het voortgezet onderwijs zitten. Havisten doubleerden iets vaker (5,5 procent). Leerlingen met een vmbo-advies bleven minder vaak zitten dan gemiddeld. Kinderen van wie het schooladvies niet naar boven werd bijgesteld terwijl zij wel in aanmerkingen kwamen voor een bijstelling, bleven het minst vaak zitten (3,7 procent). Kinderen die niet voor een bijstelling in aanmerking kwamen omdat de eindtoets overeen kwam of lager was dan het eerste schooladvies bleven met 4,8 procent het vaakst zitten. Dat patroon geldt voor alle adviesniveaus.
Discussie
De conclusie van het onderzoek is dat het bijstellen van het schooladvies naar aanleiding van een hoge score op de eindtoets nog wel eens leidt tot een minder succesvolle schoolloopbaan. Daaruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat het schooladvies van de leerkracht een betere voorspeller is van de capaciteiten van het kind dan de eindtoets. Tegelijkertijd is echter ook gebleken dat de groep leerlingen die een hogere toetsscore haalde maar wiens eindadvies niet werd bijgesteld het minst vaak afzakten naar een lager niveau. Zij stroomden juist vaker door naar een hoger schoolniveau dan andere leerlingen. Het laatste betekent dat een groot deel van die leerlingen alsnog het niveau van de door hen gemaakte eindtoets waar maakt.Hierin speelt mogelijk ook het soort vo-school een rol. Brede scholengemeenschappen maken het beter mogelijk voor kinderen om na instroom in een brugklas die past bij hun adviesniveau door te stromen naar het niveau dat uiteindelijk het beste bij hen past. Op categorale scholen zijn die mogelijkheden veel beperkter. Haelermans, Jacobs, Van der Velden en Van Vught (2020) hebben in hun analyses voor leerlingen met een initieel advies vmbo-gt of havo eveneens laten zien dat kinderen met een hogere score op de eindtoets vaker op dat hogere niveau terecht kwamen. Ook zij benadrukken dat het van belang is dat vo-scholen kinderen ongeacht hun schooladvies de kans moeten geven op een hoger niveau uit te komen. Dit past binnen het voorstel van minister Slob (Rijksoverheid, 22-2-2020) waarin wordt gesteld dat scholen op meerdere momenten, ook in het vervolgonderwijs, moeten nagaan of de leerlingen nog op de juiste plek zitten.
De uitkomsten van dit onderzoek onderstrepen dat het zinvol zou zijn om nog eens goed te kijken naar de bestaande adviesprotocollen. Lek (2020; Lek & Van der Schoot, 2019) stelt in haar proefschrift dat het definitieve advies verbeterd zou kunnen worden door het oordeel van de leerkracht en de uitkomst van de eindtoets beter met elkaar te combineren. Bijvoorbeeld door de mate van onzekerheid van de leerkracht met betrekking tot het advies mee te nemen. Zij pleit er in dit verband ook voor om de scholen beter te informeren over het functioneren van hun leerlingen in het voortgezet onderwijs. Verder heeft zij onderzocht dat bij leerlingen die in het derde leerjaar in vmbo of havo zitten het leerkrachtadvies beter was, terwijl de eindtoets een betere voorspeller was bij leerlingen in vwo-3. Een dubbel advies werkt volgens haar beter bij twijfel en als beide adviezen nogal uiteenlopen. Van Leest et al. (2020) onderzocht het leerkrachtadvies voor en na de beleidsverandering in 2014/’15 en concludeerde dat leerkrachten in staat zijn om passende schooladviezen te geven. Vooral doordat ze zich daarbij voor een groot deel baseren op de eerdere schoolprestaties van de leerling.
Referenties
Borghans, L., R. Diris en T. Schils (2018). Sociale ongelijkheid in het onderwijs is hardnekkig. In: Economisch Statistische Berichten (ESB), Jaargang 103 (4 768), 20 december 2018.
Driessen, G., & J. Cuppen (2012). De doelgroepen van het onderwijsachterstandenbeleid: ontwikkelingen in prestaties en het advies voortgezet onderwijs. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
Hartgers, M., T. Traag en L. Wielenga (2021). De schooladviezen in groep 8: verschillen tussen groepen leerlingen, Centraal Bureau voor de Statistiek, april 2021.
Haelermans, C., M. Jacobs, R. van der Velden & L. van Vugt (2020). Wat zijn de mogelijke lange-termijn effecten van het wegvallen van de Eindtoets dit jaar? Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. ROA External Reports.
Inspectie van het Onderwijs (2018). Kansen(on)gelijkheid bij de overgangen PO-VO. Bevindingen en bevorderende en belemmerende factoren. Mei 2018.
Leest, A. van. L. Hornstra, J. van Tartwijk, J. van de Pol (2020). Eindtoets en gelijke kansen. Een vergelijking voor en na. In: Didactief, 25-06-2020.
Lek, K.M. (2020). Teacher knows best? On the (dis)advantages of teacher judgments and test results, and how to optimally combine them. Proefschrift Universiteit Utrecht, 22 april 2020. Enschede, Ipskamp Drukkers.
Lek, K. & R. van de Schoot (2019). Wie weet het beter, de docent of de centrale eindtoets? In: De Psycholoog. April 2019 (pp. 10–21).
Marreveld, M. (2019). Georganiseerd wantrouwen (3): Eindtoets – wie wil ‘m hebben. In: Didactief, gepubliceerd op 12-11-2019, gewijzigd op 12-01-2021. Geraadpleegd op 25 maart 2021.
OIS (2019). Het basisschooladvies en doorstroom in onderbouw vo. Gemeente Amsterdam, Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS), Amsterdam.
Oomens, M., F. Scholten en H. Luyten (2019). Evaluatie Wet Eindtoetsing PO, Eindrapportage. In opdracht van het ministerie van OCW, Universiteit Twente en Oberon, Utrecht 30 april 2019.
Rijksoverheid (22-02-2020). Eén vast aanmeldmoment voor de middelbare school. Geraadpleegd op 25 maart 2021.
StatLine (2020). Schooladvies en herziening advies basisonderwijs; achtergrondkenmerken
Traag, T. (2016). Met dezelfde citoscore een andere schoolloopbaan. Geraadpleegd op 25 maart 2021.
Warrens, M., M. Dijks, E. Fleur en H. Korpershoek (2019). Schooladvies: de leerkracht weet het beter. In: Didactief, juni 2019.
Zumbuehl, M. en R. Dillingh (2021). Ongelijkheid van het jonge kind. CPB Notitie, december 2020, Den Haag, Centraal Planbureau.