De woonsituatie na een scheiding

3. Data en methode

3.1 Data en populatie
Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker et al., 2014). De onderzoekspopulatie bestaat uit alle personen die:

  • Op 1 januari 2014 minimaal twee jaar samenwoonden met hun partner, ongehuwd of gehuwd.
  • Op 1 januari 2014 tussen 25 en 65 jaar oud waren.
  • Tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2019 in een particulier huishouden in Nederland woonden.
  • Of gedurende 2014 uit elkaar zijn gegaan of gedurende de gehele periode 2012–2019 met hun partner bleven samenwonen.

Dit zijn ruim 4,8 miljoen personen. Onder samenwoners vallen zowel mensen die ongehuwd samenwonen als mensen die getrouwd zijn. Ruim 1 procent van de populatie woonde samen met een partner van gelijk geslacht. Bijna 2 procent van de populatie (N = 82.003) was gedurende 2014 gescheiden.

3.2 Begrippen

Samenwoonrelatie

Er is sprake van een samenwoonrelatie als een persoon met een andere persoon die geen familie is op hetzelfde adres woont en daarnaast voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

  • Ze zijn gehuwd of hebben een geregistreerd partnerschap.
  • Ze hebben een of meerdere gezamenlijke juridische kinderen.
  • Ze zijn gezamenlijk van een bepaald adres naar een ander adres verhuisd.
  • Ze zijn fiscale partners of toeslagpartners.
Zodra een samenwoonrelatie op basis van deze criteria is vastgesteld, is het begin van de samenwoonperiode teruggelegd naar het moment dat beide partners op hetzelfde adres zijn gaan wonen.

Scheiding

Van een scheiding gedurende 2014 is sprake indien beide partners, die op 1 januari 2014 nog op hetzelfde adres woonden (ongehuwd of gehuwd), op 1 januari 2015 op een verschillend adres in Nederland woonden en op 1 januari 2016 nog steeds. Bij gehuwde stellen betreft de scheiding dus niet het formele, juridische einde van het huwelijk (de echtscheiding), maar de praktische scheiding van tafel en bed.

Verhuizing

Een verhuizing is gedefinieerd op basis van inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP). Als het adres op 1 januari van jaar t+1 anders is dan het adres op 1 januari van het jaar t, dan is sprake van een verhuizing in jaar t. Er is daardoor maximaal één verhuizing per jaar waargenomen. Indien mensen verhuizen zonder het nieuwe adres bij de gemeente op te geven wordt de verhuizing niet waargenomen. Dit betekent dat mensen die voor korte of lange tijd in een vakantieverblijf, bij hun ouders of in hun tweede woning gaan wonen maar zich niet inschrijven volgens de registers niet zijn verhuisd.

Eigendom woning

Er is onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen. Onbekend is wie van beide partners (of allebei) eigenaar is van de woning. Als proxy hiervoor is informatie gebruikt over het moment waarop beide partners de woning betrokken. Aangenomen wordt dat de partner die het langst op het adres woont een grotere kans heeft om de eigenaar van de woning of de hoofdhuurder te zijn.

Woonadres kinderen

Op basis van de registerinformatie die voor dit onderzoek wordt gebruikt is niet vast te stellen hoe veel tijd kinderen doorbrengen bij hun beide ouders na een scheiding. Wel kan worden vastgesteld op wiens adres de kinderen staan geregistreerd. Uit een vergelijking van informatie uit enquêtes en registers is gebleken dat het geregistreerde woonadres van kinderen van gescheiden ouders doorgaans een adequate weerspiegeling is van de locatie waar de kinderen wonen en overnachten, zoals gerapporteerd in de enquête. De meeste kinderen wonen volledig op het adres waarop zij geregistreerd staan en de kinderen die afwisselend bij beide ouders wonen – in het geval van co-ouderschap – staan meestal geregistreerd op het adres waar zij de meeste tijd doorbrengen (Van der Wiel and Kooiman 2019). Hoewel steeds meer gescheiden ouders kiezen voor co-ouderschap wonen de meeste kinderen na de scheiding nog altijd bij hun moeder. Uit eerder onderzoek van het CBS en de Universiteit Utrecht bleek dat 27 procent van de in 2010 gescheiden ouders koos voor co-ouderschap, bij 70 procent van de gescheiden paren woonden de kinderen (voornamelijk) bij de moeder en in 3 procent van de gevallen (voornamelijk) woonden de kinderen bij de vader (Poortman en Van Gaalen, 2017).

3.3 Methode

De groep gescheiden personen wijkt in leeftijdsopbouw af van de groep die met hun partner bleef samenwonen. Gescheiden mensen zijn gemiddeld jonger. Aangezien de uitkomstmaten leeftijdsafhankelijk zijn, worden uitkomsten voor specifieke leeftijdsgroepen gepresenteerd. Op die manier wordt de vergelijking tussen gescheiden mensen en mensen die blijven samenwonen niet vertekend door een verschil in de leeftijdsopbouw van de groepen. Daarnaast is zo veel mogelijk onderscheid gemaakt tussen stellen met en zonder thuiswonende kinderen vóór de eventuele scheiding (op 1 januari 2014). Alle verschillen tussen groepen die in het artikel worden genoemd zijn statistisch significant. Door middel van multivariate modellen is bij alle uitkomstmaten uitgezocht welke factoren nog meer een rol spelen. De belangrijkste resultaten van deze analyses worden in de tekst genoemd. De volledige modeluitkomsten zijn te vinden in de bijlage. De analyses zijn uitgevoerd op persoonsniveau, met uitzondering van de beschrijving van welke partner na scheiding in de gezamenlijke woning blijft. Dat is een proces dat plaatsvindt op het niveau van stellen. Aangezien de aandacht uitgaat naar verschillen tussen mannen en vrouwen zijn bij de analyse op het niveau van stellen alleen heterostellen geselecteerd.