De woonsituatie na een scheiding

2. Achtergrond

Bij een scheiding van tafel en bed verhuist per definitie een van beide ex-partners naar een andere woning, soms allebei. Feijten en Van Ham (2007) beschrijven drie redenen waarom verhuizingen na scheiding verschillen van andere verhuizingen. Ten eerste zijn ze urgent en onvoorzien (De Groot et al., 2011). Stellen die hebben besloten uit elkaar te gaan willen dat vaak zo snel mogelijk doen, wat betekent dat zij onder tijdsdruk concessies doen aan de kwaliteit en de locatie van de woning. Ten tweede worden verhuizingen bij een scheiding bemoeilijkt door een beperkte financiële armslag. Niet alleen kost de scheiding geld, maar de schaalvoordelen van een stel zijn plots verdwenen waardoor de beide ex-partners er in hun vermogen doorgaans op achteruit gaan (Van den Brakel en Arts, 2017). De inkomensval is groter voor vrouwen dan voor mannen omdat zij gemiddeld genomen minder inkomen uit arbeid verdienen (Poortman, 2000). Ten derde geldt voor ex-partners met gezamenlijke kinderen dat zij bij elkaar in de buurt moeten blijven wonen indien zij een regelmatige omgang met de kinderen willen hebben. Ex-partners gaan dan ook minder ver uit elkaar wonen als zij kinderen hebben (Thomas et al., 2017; Ferrari et al., 2019). Van de ouderparen die in 2014 in Nederland uit elkaar gingen woonde twee derde minder dan 5 kilometer uit elkaar (Kooiman, 2020).

Eerder Nederlands onderzoek naar de woonsituatie na scheiding richtte zich hoofdzakelijk op de vraag wie van beide partners bij de scheiding de gezamenlijke woning verlaat (Fokkema, 2001; De Graaf, 2005; Mulder et al., 2012; Kooiman en Liefbroer, 2014). Deze beslissing heeft implicaties voor het verdere verloop van de wooncarrières van beide ex-partners. De theoretische veronderstelling is dat mensen bij een scheiding in de gezamenlijke woning blijven indien 1. de kosten om te verhuizen hoger zijn dan de kosten om in de gezamenlijke woning te blijven of 2. de kosten om te verhuizen hoger zijn dan de kosten voor de ex-partner om te verhuizen (Mulder en Wagner, 2010). Deze kosten zijn niet noodzakelijk financieel van aard. Zo zijn sommige mensen (vooral ouders) gehecht aan hun woning en geven veel ouders aan dat zij hun kinderen niet graag weghalen uit hun vertrouwde woning en woonomgeving, zeker niet in een periode die door de scheiding sowieso al stressvol is (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). De beslissing wie in de woning blijft heeft gevolgen voor hoe mensen hun woonsituatie na de scheiding ervaren. Uit de enquête Scheiden in Nederland bleek dat bijna 30 procent van de gescheiden mensen die de woning hadden verlaten vond dat de woonsituatie na de scheiding in hun nadeel was uitgevallen. Dit gold voor slechts 7 procent van degenen die bij de scheiding in de woning bleven (Mulder en Wagner, 2012).

Uit Nederlands onderzoek gebaseerd op gegevens uit de jaren ’90 of het begin van de jaren 2000 kwam naar voren dat mannen vaker dan vrouwen in de woning bleven als er geen kinderen in het spel waren (De Graaf, 2005; Mulder et al., 2012; Kooiman en Liefbroer, 2014). Ook in andere westerse landen is dit doorgaans het geval (Mikolai et al., 2020). Deze bevinding wordt wel toegeschreven aan verschillen in relatieve hulpbronnen. In veel gevallen verdient de man een groter deel van het huishoudensinkomen en gaat de vrouw er in economische zin door de scheiding meer op achteruit (Poortman, 2000), waardoor hij beter dan zij in staat is om de gezamenlijke woning alleen te financieren. Ook in Nederland bleek dat de vrouw vaker in de woning blijft naarmate zij voor de scheiding een grotere bijdrage leverde aan het huishoudensinkomen (Mulder et al., 2012). Daarnaast is de eigendomssituatie van de woning van belang. Indien het stel een koopwoning heeft blijft de man vaker in de woning, bij een huurwoning vaker de vrouw (Fiori, 2019; Mulder et al., 2012).

Als er wel kinderen zijn is de kans groter dat de vrouw in de gezamenlijke woning blijft dan als er geen kinderen zijn (Mulder et al., 2012). De kinderen blijven na de scheiding vaker bij de moeder wonen en veel ouders willen dat de kinderen in de woning kunnen blijven wonen (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). In Nederland bleek dat moeders net wat vaker dan vaders in de woning blijven (De Graaf, 2005; Kooiman en Liefbroer, 2014). In andere landen verschillen de uitkomsten. Ook in Italië blijven moeders, net als in Nederland, vaker dan vaders in de woning (Fiori, 2019), maar in Frankrijk is dat omgekeerd (Ferrari et al., 2019). Daarnaast is uit internationaal onderzoek gebleken dat ex-partners die het initiatief namen tot de scheiding of die bij de scheiding al een nieuwe partner hadden vaak uit de gezamenlijke woning vertrokken (Mikolai et al., 2020). Ook degenen met familieleden of werk in de nabije omgeving hadden een grotere kans om in de woning te blijven (Mulder en Malmberg, 2011).

Na een scheiding verhuizen mensen relatief vaak vanuit een koopwoning naar een huurwoning, wat veelal als een stap terug wordt gezien in de wooncarrière (Mulder, 2013; Dewilde, 2008; Feijten, 2005). Ook verhuizingen vanuit een eengezinswoning naar een appartement komen onder gescheiden mensen relatief veel voor (Feijten en Van Ham, 2010; Feijten en Mulder, 2010). De terugval in woonomstandigheden bleek in meerdere landen sterker voor vrouwen en voor mensen met een laag inkomen (Feijten, 2005; Mikolai et al., 2020). Daarnaast gaan gescheiden personen soms (tijdelijk) weer bij hun ouders wonen (Stone et al., 2014). Mannen doen dat vaker dan vrouwen (Albertini et al., 2018).

Als de woonsituatie bij de scheiding is verslechterd kunnen mensen in de periode erna opnieuw verhuizen. Anderzijds wordt het tijdelijke karakter van woonsituaties door veel gescheiden mensen, vooral door ouders, als onzeker, stressvol en frustrerend ervaren. Dit kan ervoor zorgen dat de woonsituatie langetermijnbeslissingen in andere domeinen van het leven in de weg staat (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). Uit eerder Nederlands onderzoek bleek dat mensen na een scheiding inderdaad meer verhuizen. Dit effect nam weliswaar in de jaren na de scheiding af, maar ook in de jaren na de scheiding verhuisden mensen nog vaker dan mensen die niet waren gescheiden (Feijten en Van Ham, 2007; Kulu et al., 2021). Ook in andere westerse landen verhuizen mensen in de jaren na een scheiding meer (Mikolai en Kulu, 2018; Mikolai et al., 2020). Vaak gaat dit om verhuizingen over korte afstand (Feijten en Van Ham, 2007; Thomas et al., 2018).

Nederlands onderzoek naar de gevolgen van scheiding voor de woonsituatie op langere termijn is schaars. Een uitzondering is de studie van Feijten (2005), gebaseerd op retrospectieve enquêtegegevens verzameld in de jaren 1990. Zij liet zien dat vrouwen niet alleen direct bij de scheiding vaker vanuit een koopwoning naar een huurwoning verhuizen, maar ook nog in de jaren daarna. Recentelijk is ook in Groot-Brittannië aangetoond dat vrouwen ook enkele jaren na de scheiding vaker vanuit een koopwoning naar een sociale huurwoning zijn verhuisd dan mannen (Mikolai en Kulu, 2019). Zodra gescheiden mensen weer gaan samenwonen met een nieuwe partner verbetert hun huisvestingssituatie meestal weer (Feijten en Van Ham, 2010).

Dit artikel beoogt een actuele beschrijving te geven van de ontwikkeling van de woonsituatie van mannen en vrouwen na scheiding in Nederland. Sinds de jaren 90 is de sociaaleconomische positie van vrouwen verbeterd ten opzichte van die van mannen. Onder jongere generaties zijn vrouwen inmiddels hoger opgeleid dan mannen. Vrouwen zijn vaker en meer uren gaan werken en zijn vaker economisch zelfstandig (CBS/SCP, 2020). Dit betekent dat de onderhandelingspositie van vrouwen bij de beslissing wie van beide partners in de woning blijft na de scheiding verbeterd zou kunnen zijn, waardoor vrouwen vaker dan voorheen in de woning zouden kunnen blijven. Daar staan twee ontwikkelingen tegenover die het juist waarschijnlijker zouden maken dat de man na de scheiding in de woning blijft wonen. Stellen met kinderen kiezen na de scheiding steeds vaker voor co-ouderschap terwijl het minder vanzelfsprekend is geworden dat de kinderen alleen bij de moeder blijven wonen (Poortman en Van Gaalen, 2017). Aangezien ouders veelal proberen om de kinderen in de woning te laten blijven, zou een toename van co-ouderschap er voor kunnen zorgen dat moeders minder dan voorheen in de gezamenlijke woning blijven. Daarnaast is het eigenwoningbezit sinds de eeuwwisseling verder toegenomen (CBS, 2016). Aangezien een koopwoning samengaat met een grotere kans dat de man na de scheiding in de woning blijft, zou een toename van het eigenwoningbezit kunnen resulteren in een toegenomen aandeel mannen dat na de scheiding in de woning blijft.

Bovendien richt dit onderzoek zich niet alleen op de vraag wie bij de scheiding de gezamenlijke woning verlaat, maar ook op de ontwikkelingen in de woonsituatie in de jaren daarna. Ook wordt de ontwikkeling van de woonsituatie na de scheiding beschreven voor relevante subgroepen. Het Nederlandse onderzoek dat tot dusverre is gedaan naar de verhuismobiliteit na een scheiding was gebaseerd op enquêtegegevens waarin een betrekkelijk klein aantal gescheiden personen werd waargenomen (Feijten en Van Ham, 2007; Feijten en Mulder, 2010; Kulu et al., 2021). Hierdoor kon de verhuismobiliteit niet apart worden onderzocht voor mensen die bij de scheiding de gezamenlijke woning verlieten en degenen die er bleven wonen. Daarnaast was de non-respons onder mannen in de gebruikte enquêtes systematisch hoger, waardoor uitkomsten vertekend konden zijn (Feijten en Mulder, 2010)1). De integrale registergegevens maken het mogelijk om de ontwikkeling van de woonsituatie te beschrijven voor mannen en vrouwen die bij de scheiding de woning verlieten en voor degenen die erin bleven wonen. Daarnaast kan onderscheid gemaakt worden tussen gehuwde en ongehuwde stellen, tussen stellen met en zonder kinderen en tussen stellen die zijn gescheiden vanuit een huurwoning en stellen die zijn gescheiden vanuit een koopwoning.

Dit artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 4.1 wordt beschreven wie van beide ex-partners na de scheiding in de gezamenlijke woning blijft wonen. De volgende vragen zullen daarbij worden beantwoord:

  • Hoe vaak verlaten mannen en vrouwen de gezamenlijke woning bij de scheiding?
  • Hoe verschilt dit tussen stellen met en zonder gezamenlijke kinderen?
  • Welke rol spelen andere factoren, zoals het samenwonen met een nieuwe partner, de relatieve hulpbronnen van beide ex-partners, de burgerlijke staat en de eigendomssituatie van de gezamenlijke woning?

In paragraaf 4.2 wordt de verhuismobiliteit van gescheiden mannen en vrouwen in de vijf jaar na de scheiding vergeleken met leeftijdsgenoten die zijn blijven samenwonen. De volgende vragen worden daarbij beantwoord:

  • Hoe vaak zijn mannen en vrouwen in de vijf jaar na de scheiding verhuisd?
  • Wat is daarbij de rol van verblijf in de gezamenlijke woning en, bij stellen met kinderen, het adres waar de kinderen staan ingeschreven?

In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de woonsituatie van vrouwen en mannen in de vijf jaar na de scheiding. De volgende vragen worden daarbij beantwoord:

  • Hoe ontwikkelt het eigenwoningbezit zich na de scheiding?
  • Hoe verandert de kwaliteit van de woning waarin mannen en vrouwen wonen in de vijf jaar na de scheiding uitgedrukt in het vloeroppervlak en de WOZ-waarde?
  • Hoe vaak komt het voor dat mannen en vrouwen na de scheiding gaan samenwonen met een nieuwe partner?
  • Hoe vaak komt het voor dat mannen en vrouwen na de scheiding (tijdelijk) bij hun ouders gaan wonen?
1) Respondenten gaven vaker aan dat hun partner uit de woning was vertrokken dan dat zij zelf waren vertrokken (Feijten en Mulder, 2010).