Auteur: Robert de Vries

De beroepsbevolking tijdens de coronacrisis

Standen, stromen, steunmaatregelen

Over deze publicatie

De beroepsbevolking was vanwege de coronacrisis in 2020 bijzonder dynamisch. Na een zeer grote daling van de werkzame beroepsbevolking in het tweede kwartaal herstelde deze zich deels in het verdere verloop van 2020. Dit artikel gaat in op deze bijzonder grote dynamiek van de beroepsbevolking en op de vraag welke groepen dit vooral betrof. Daarnaast wordt dit alles in samenhang bekeken met de steunmaatregelen NOW en Tozo die de overheid in het leven riep.

1. Inleiding

Wat betreft de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is het coronajaar 2020 met geen enkel ander jaar van deze eeuw te vergelijken. Niet eerder zijn er onder de beroepsbevolking zo kort op elkaar zo veel en grote veranderingen geweest. In het tweede kwartaal, tijdens de eerste lockdown vanwege de coronacrisis, kromp de werkzame beroepsbevolking met 173 duizend mensen. Een zo scherpe daling is niet eerder voorgekomen in de kwartaalcijfers sinds 2003, het eerste jaar waarvoor kwartaalcijfers beschikbaar zijn. Ook het snelle herstel dat erop volgde deed zich niet eerder op deze manier voor. Dit artikel beschrijft deze uitzonderlijke arbeidsmobiliteit gedurende de vier kwartalen van 2020, kijkt naar de groepen die daarbij vooral betrokken waren en besteedt ook aandacht aan de steunmaatregelen van de overheid tijdens deze coronacrisis.

Hoofdstuk 2 beschrijft de ontwikkeling van de beroepsbevolking per kwartaal. Daarbij komen ook de wisselingen tussen de werkzame, werkloze en niet-beroepsbevolking aan bod.

Hoofdstuk 3 gaat in op de kenmerken van degenen die hun werk verloren.

Na het grote aantal mensen die zonder werk raakten in het tweede kwartaal volgde een sterke toename in het aantal baanvinders in de tweede helft van 2020. Hoofdstuk 4 bespreekt deze baanvinders.

Wie vonden er werk in deze periode en in hoeverre wijkt dit patroon af van eerdere jaren? Bij mensen die hun werk behielden was er vaak wel sprake van een verminderd aantal werkuren. Vooral in het tweede kwartaal van 2020 werden er minder uren gewerkt, maar in mindere mate was dat ook het geval in de tweede helft van 2020. Hoofdstuk 5 gaat hier verder op in.

Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de steunmaatregelen die de regering in het leven heeft geroepen, de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Dit geeft een beeld van wie er aanspraak hebben gemaakt op deze steunmaatregelen.

De cijfers in dit artikel zijn gebaseerd op de Enquête beroepsbevolking (EBB). Op basis hiervan zijn er vanaf 2003 stand- en stroomcijfers per kwartaal beschikbaar. De EBB is een doorlopende enquête waarmee respondenten maximaal vijf keer achtereen om de drie maanden worden benaderd. Op basis hiervan kunnen bijvoorbeeld de stromen in en uit werk worden bepaald. De stand- en stroomcijfers kennen beide hun eigen weegprocedure. Hierdoor kunnen veranderingen in de beroepsbevolking afwijken van de optelsom van de in- en uitstroom hiervan.

Onderstaande schema’s geven de dynamiek op de arbeidsmarkt weer voor het eerste en het tweede kwartaal van 2020. Bij het samenstellen van stroomcijfers worden drie posities onderscheiden: werkzame beroepsbevolking, niet-beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking. De werkzame en werkloze beroepsbevolking samen vormen de beroepsbevolking. Tot de werkloze beroepsbevolking horen degenen die geen betaald werk hebben, wel recent hebben gezocht naar werk en ook direct kunnen beginnen. Mensen zonder werk die niet zoeken en/of niet beschikbaar zijn, vallen onder de niet-beroepsbevolking.

Stromen tussen arbeidsposities, seizoengecorrigeerd; verandering t.o.v. drie maanden eerder, 1e kwartaal 2020215000 uit de niet-beroepsbevolking treden toe en vinden direct een baan. 208000 uit de werkzame beroepsbevolking stoppen met werken en verlaten de arbeidsmarkt. 121000 uit de niet-beroepsbevolking gaan opzoek naar werk. 98000 uit werkloze beroepsbevolking vinden een baan. 59000 uit de werkzame beroepsbevolking worden werkloos. 121000 uit de werkloze beroepsbevolking zijn niet meer op zoek naar werk.Niet-beroepsbevolkingWerkzameberoepsbevolkingWerklozeberoepsbevolkingZijn nietmeer opzoek naarwerkStoppen metwerken enverlaten dearbeidsmarktTreden toeen vindendirecteen baanGaan opzoek naarwerkWordenwerkloosVindeneen baan1.1 Stromen tussen arbeidsposities, 2020Seizoengecorrigeerd; verandering t.o.v. drie maanden eerder, 1e kwartaal121 000121 000208 000215 00098 00059 000
Stromen tussen arbeidsposities, seizoengecorrigeerd; verandering t.o.v. drie maanden eerder, 2e kwartaal 2020142000 uit de niet-beroepsbevolking treden toe en vinden direct een baan. 244000 uit de werkzame beroepsbevolking stoppen met werken en verlaten de arbeidsmarkt. 125000 uit de niet-beroepsbevolking gaan opzoek naar werk. 55000 uit werkloze beroepsbevolking vinden een baan. 128000 uit de werkzame beroepsbevolking worden werkloos. 125000 uit de werkloze beroepsbevolking zijn niet meer op zoek naar werk.Niet-beroepsbevolkingWerkzameberoepsbevolkingWerklozeberoepsbevolkingZijn nietmeer opzoek naarwerkStoppen metwerken enverlaten dearbeidsmarktTreden toeen vindendirecteen baanGaan opzoek naarwerkWordenwerkloosVindeneen baanSeizoengecorrigeerd; verandering t.o.v. drie maanden eerder, 2e kwartaal125 000125 000244 000142 00055 000128 000

2. Ontwikkeling beroepsbevolking in 2020 uitzonderlijk

Het CBS beschikt vanaf 2003 over seizoengecorrigeerde kwartaalcijfers over de beroepsbevolking. Een vergelijking met eerdere cijfers uit deze reeks laat zien hoe bijzonder 2020 is geweest. Niet eerder was de dynamiek binnen de beroepsbevolking zo groot. Allereerst nam de werkzame beroepsbevolking af met 173 duizend van het eerste op het tweede kwartaal. Dergelijke dalingen deden zich eerder ook wel voor, namelijk na de kredietcrisis in 2009 en daarna in 2013, met dit verschil dat deze daling zich toen voltrok in het tijdsbestek van een jaar of meer.

De afname in het tweede kwartaal van 2020 is het resultaat van verschillende stromen op de arbeidsmarkt. Gecorrigeerd voor seizoeninvloeden waren er enerzijds 371 duizend werkenden die van het ene op het andere kwartaal geen werk meer hadden (werkloze en niet-beroepsbevolking samen, zie schema 1.1), anderzijds waren er 198 duizend mensen die in dit kwartaal betaald werk gingen verrichten.

Een kwartaal eerder, in het eerste kwartaal van 2020, bestond de stroom van werk naar geen werk nog uit 267 duizend mensen en de stroom naar werk uit 313 duizend mensen. In het tweede kwartaal was de uitstroom uit de werkzame beroepsbevolking dus 104 duizend meer dan in het eerste kwartaal van 2020. Tegelijkertijd nam de instroom met 115 duizend af.

2.1 Beroepsbevolking per kwartaal, seizoengecorrigeerd
   Werkzame beroepsbevolking (mln)Werkloze beroepsbevolking (mln)
20141e kwartaal8,1870,694
20142e kwartaal8,1840,671
20143e kwartaal8,2180,638
20144e kwartaal8,2610,637
20151e kwartaal8,2780,635
20152e kwartaal8,2930,617
20153e kwartaal8,3020,605
20154e kwartaal8,3030,6
20161e kwartaal8,3270,576
20162e kwartaal8,380,561
20163e kwartaal8,4310,524
20164e kwartaal8,4720,495
20171e kwartaal8,5150,472
20172e kwartaal8,550,452
20173e kwartaal8,6080,428
20174e kwartaal8,6470,398
20181e kwartaal8,6930,368
20182e kwartaal8,7440,354
20183e kwartaal8,8040,348
20184e kwartaal8,8570,33
20191e kwartaal8,9040,316
20192e kwartaal8,9380,305
20193e kwartaal8,9630,319
20194e kwartaal9,0060,316
20201e kwartaal9,0520,277
20202e kwartaal8,8790,349
20203e kwartaal8,9070,419
20204e kwartaal8,9670,384

Niet iedereen die aan het begin van de coronacrisis zonder werk raakte, werd werkloos. Alleen de mensen die op zoek gaan naar werk en direct kunnen starten worden gerekend tot de werkloze beroepsbevolking. Veel mensen die in het tweede kwartaal van 2020 zonder werk raakten gingen echter niet op zoek naar werk en kwamen daardoor in de niet-beroepsbevolking terecht. Vanwege de ‘intelligente’ lockdown, die eind maart begon, had werk zoeken voor sommige mensen weinig zin. Bijvoorbeeld studenten die doorgaans in de horeca werken en die niet zochten vanwege de sluiting van cafés en restaurants. Hierdoor begonnen minder mensen dan gebruikelijk in een nieuwe baan. Op deze manier kromp dus in het tweede kwartaal de totale beroepsbevolking (de werkende en werkloze beroepsbevolking samen) en groeide de niet-beroepsbevolking. Ook deze toename is sinds 2003 niet eerder zo groot geweest.

2.3 Ontwikkeling werkloze en niet-beroepsbevolking per kwartaal, seizoengecorrigeerd
   Werkloze beroepsbevolking (verandering t.o.v. een kwartaal eerder (x 1 000))Niet-beroepsbevolking (verandering t.o.v. een kwartaal eerder (x 1 000))
20081e kwartaal-20-33
20082e kwartaal0-37
20083e kwartaal-65
20084e kwartaal4-13
20091e kwartaal17-33
20092e kwartaal3321
20093e kwartaal3231
20094e kwartaal2430
20101e kwartaal1925
20102e kwartaal-94
20103e kwartaal31
20104e kwartaal-51
20111e kwartaal-845
20112e kwartaal-1135
20113e kwartaal19-28
20114e kwartaal37-78
20121e kwartaal178
20122e kwartaal1713
20123e kwartaal201
20124e kwartaal334
20131e kwartaal4815
20132e kwartaal327
20133e kwartaal35-1
20134e kwartaal116
20141e kwartaal1355
20142e kwartaal-2326
20143e kwartaal-33-2
20144e kwartaal-1-42
20201e kwartaal-3913
20202e kwartaal72114
20203e kwartaal70-85
20204e kwartaal-35-12


Van de werkenden die in het tweede kwartaal geen werk meer hadden, kwam een groot deel terecht in de niet-beroepsbevolking. Bij de niet-beroepsbevolking is na te gaan wat de reden is om niet te (willen of kunnen) werken. Deze cijfers zijn alleen beschikbaar zonder seizoencorrectie, waardoor het totaal van de uitstroom van werk naar geen werk niet geheel overeenkomt met de eerder genoemde, voor seizoen gecorrigeerde, uitkomsten.

Volgens de niet-gecorrigeerde cijfers gingen 220 duizend mensen in het tweede kwartaal van de werkzame beroepsbevolking naar de niet-beroepsbevolking. Dat zijn er 46 duizend meer dan in hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Het gaat dan vooral om meer mensen die niet hebben gezocht naar werk, maar wel beschikbaar zijn (van 24 duizend naar 52 duizend). Daarnaast is dit aantal in het tweede kwartaal toegenomen onder mensen die vanwege hoge leeftijd of pensioen niet meer werken, van 28 duizend in 2019 tot 42 duizend in 2020.

2.4 Positie werkenden in 1e kwartaal die in 2e kwartaal geen werk hebben
 2020 (x 1 000)2019 (x 1 000)
Werkloos11962
Beschikbaar, niet gezocht
vanwege weinig resultaat91
vanwege overige redenen4323
Niet beschikbaar, wel gezocht3026
Wil wel werken1912
Wil/kan niet werken
vanwege zorg gezin/huishouden45
vanwege opleiding/studie4046
vanwege hoge leeftijd/pensioen4228
vanwege ziekte/arbeidshandicap1615
om andere reden1718

Meer mensen op zoek naar werk na versoepeling lockdown

Na de versoepeling van de eerste lockdown, begin juni 2020, nam het aantal mensen dat ging zoeken naar werk weer toe. Daarmee slonk de niet-beroepsbevolking weer fors in het derde kwartaal. Een deel van hen vond ook direct werk, waardoor de werkzame beroepsbevolking weer toenam met 28 duizend. Maar dat gold niet voor het merendeel. Het aantal werklozen groeide daardoor sterker, met 70 duizend.

In het vierde kwartaal werden de maatregelen door het kabinet weer aangescherpt. Beginnend met een gedeeltelijke lockdown in oktober, die overging in een ‘harde’ lockdown in december. Desondanks nam de werkzame beroepsbevolking in het vierde kwartaal verder toe en daalde de werkloosheid. Ook de niet-beroepsbevolking nam verder af. Uiteindelijk telde de werkzame beroepsbevolking in het vierde kwartaal van 2020 85 duizend mensen minder dan in het eerste kwartaal van 2020. De werkloze beroepsbevolking bestond in het vierde kwartaal uit 384 duizend mensen, 107 duizend meer dan in het eerste kwartaal.

Daling werkzame beroepsbevolking vooral bij jongeren

Degenen die van het eerste op het tweede kwartaal geen werk meer hadden, waren voor een groot deel jongeren. Van de 173 duizend mensen waren er 117 duizend tussen de 15 en 25 jaar. Verder ging het om 19 duizend 25- tot 45-jarigen en 37 duizend 45-plussers. Bij jongeren en 45-plussers groeide in het tweede kwartaal de niet-beroepsbevolking sterker dan de werkloze beroepsbevolking. Voor de laatste groep geldt dat dit aansluit bij het eerder genoemde gegeven dat er meer mensen vanwege hoge leeftijd of pensioen niet meer werken. In de leeftijdsgroep die daartussen ligt was juist de groei van de werkloze beroepsbevolking groter dan die van de niet-beroepsbevolking. Dat betekent dat 25- tot 45-jarigen zonder werk naar verhouding het vaakst actief bleven op de arbeidsmarkt door te zoeken naar werk.

2.5 Ontwikkeling beroepsbevolking per kwartaal in 2020, seizoengecorrigeerd
   15 tot 25 jaar (verandering t.o.v. een kwartaal eerder (x 1 000))25 tot 45 jaar (verandering t.o.v. een kwartaal eerder (x 1 000))45 tot 75 jaar (verandering t.o.v. een kwartaal eerder (x 1 000))
Werkzame
beroepsbevolking
1e kwartaal82216
Werkzame
beroepsbevolking
2e kwartaal-117-19-37
Werkzame
beroepsbevolking
3e kwartaal13-116
Werkzame
beroepsbevolking
4e kwartaal3725-2
Werkloze
beroepsbevolking
1e kwartaal-12-8-18
Werkloze
beroepsbevolking
2e kwartaal411812
Werkloze
beroepsbevolking
3e kwartaal242422
Werkloze
beroepsbevolking
4e kwartaal-17-9-9
Niet-beroepsbevolking1e kwartaal6-310
Niet-beroepsbevolking2e kwartaal77828
Niet-beroepsbevolking3e kwartaal-36-14-34
Niet-beroepsbevolking4e kwartaal-20-816
 

Relatief grote toename werkloosheid bij 25-plussers in derde kwartaal

In het derde kwartaal werd de groei van de niet-beroepsbevolking deels tenietgedaan. Van de 85 duizend mensen die (weer) toetraden tot de beroepsbevolking kwam het merendeel in de werkloze beroepsbevolking terecht. Dat wil zeggen dat deze groep weer op zoek ging, maar niet meteen werk vond. Het ging daarbij relatief vaak om 25-plussers. Bij hen nam de werkloosheid naar verhouding dan ook het sterkst toe.

In het vierde kwartaal nam de werkloosheid weer af ten opzichte van het derde kwartaal, en nam het aantal mensen met werk verder toe. Het waren vooral 45-minners die werk vonden. Bij de 45-plussers werd de stroom richting de niet-beroepsbevolking juist groter. Uiteindelijk was in het vierde kwartaal vooral onder de jongste groep (25-minners) het aantal werkenden afgenomen, terwijl het in de tussengroep (25 tot 45 jaar) iets hoger lag dan in het eerste kwartaal. De 45-plussers zitten hier tussenin, met een kleine daling van het aantal werkenden.

3. Wie kwamen zonder werk tijdens de coronacrisis?

Het voorgaande heeft laten zien dat in 2020 relatief veel werkenden zonder werk raakten. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals een arbeidsconflict of het vervallen van werk, maar ook ziekte of pensioen. Sinds het eerste kwartaal van 2020 wordt vooral het vervallen van werk vaker opgegeven als reden. In 2019 schommelde dit aandeel nog elk kwartaal rond de 11 procent, wat neerkomt op gemiddeld zo’n 28 duizend gevallen. In 2020 nam dit aandeel flink toe, met een piek in het tweede kwartaal. Een kwart van degenen die zonder werk raakten, zo’n 86 duizend mensen, gaf toen deze reden op. Ook in de kwartalen erna bleef dit percentage relatief hoog.

Ook het aflopen van tijdelijke contracten werd in het tweede kwartaal vaker genoemd dan een jaar ervoor, 66 duizend tegen 43 duizend. Verder zijn er gedurende 2020 meer mensen gestopt met werken vanwege hoge leeftijd of pensioen. Hiertegenover staat dat het aandeel dat vanwege opleiding of studie niet meer werkte flink is gedaald gedurende 2020. Doordat er tijdens de eerste lockdown veel minder studenten en scholieren aan het werk waren, was het aantal afhakers wegens school of studie ook minder groot.

3.1 Reden geen werk meer, per kwartaal, 15 tot 75 jaar
   Werk verviel/bezuinigingen/faillissement/te weinig opdrachten (x 1 000)Contract was tijdelijk (x 1 000)Arbeidsconflict (x 1 000)Zorg voor gezin/huishouden (x 1 000)Opleiding of studie (x 1 000)Pensioen/hoge leeftijd (x 1 000)Ziekte/arbeidsongeschiktheid (x 1 000)Anders (x 1 000)Overig/onbekend (x 1 000)
20191e kwartaal 265973552917629
20192e kwartaal2843114392219629
20193e kwartaal2739746929206210
20194e kwartaal3247818332165713
20201e kwartaal 474292583120589
20202e kwartaal 8666622838148811
20203e kwartaal 5545744736185511
20204e kwartaal 644761623318579

Baanverlies toegenomen onder flexwerknemers

Vooral veel flexwerknemers die nog maar kort werkzaam waren, verloren in 2020 hun baan. De cijfers die een beeld geven van de kenmerken van deze baanverliezers worden niet gecorrigeerd voor seizoeninvloeden. Daarom worden deze cijfers in het vervolg van dit artikel steeds vergeleken met de situatie in dezelfde periode een jaar eerder.

In vergelijking met vaste werknemers en zelfstandigen is de uitstroom uit werk van flexwerknemers naar verhouding aanzienlijk hoger. In alle kwartalen van 2020 was deze stroom bovendien groter dan in 2019, vooral in het tweede en vierde kwartaal. In het tweede kwartaal van 2019 raakte nog geen 7 procent van de flexwerknemers zonder werk (138 duizend), tegen ruim 10 procent een jaar later (193 duizend). Bij uitzendkrachten, een van de verschillende typen flexwerknemers, was de groei van het baanverlies het grootst (van 8,2 procent naar 17,4 procent), gevolgd door degenen met een tijdelijk dienstverband zonder vaste uren (7,5 procent om 13,2 procent).

Ook bij werknemers met vast werk en bij zelfstandigen is de uitstroom toegenomen. Het ging in het tweede kwartaal van 2020 om respectievelijk 2,0 procent en 2,3 procent. Een jaar eerder was dit nog 1,3 procent en 1,9 procent.

3.2 Werkenden die zonder werk raken, per kwartaal, 15 tot 75 jaar
   Vast dienstverband (% van de desbetreffende categorie)Flexibel dienstverband (% van de desbetreffende categorie)Zelfstandig (% van de desbetreffende categorie)
20191e kwartaal1,47,82,2
20192e kwartaal1,36,91,9
20193e kwartaal1,57,81,7
20194e kwartaal1,59,11,3
20201e kwartaal1,58,02,3
20202e kwartaal2,010,22,3
20203e kwartaal1,78,62,1
20204e kwartaal1,510,81,6


Verder komt naar voren dat vooral het aandeel baanverliezers is gegroeid bij mensen die nog maar kort werkzaam waren. De uitstroom uit werk is onder deze groep over het algemeen al het hoogst. In het tweede kwartaal was de uitstroom uit werk het hoogst voor degenen die tot een half jaar werkzaam waren in de baan die ze verlieten, namelijk 10,8 procent. In het tweede kwartaal van 2019 was dat nog 7,7 procent. Verder is het verlies van werk gedurende 2020 relatief sterk gegroeid voor degenen die een half jaar tot een jaar werkzaam waren in de baan.

3.3 Werkenden die zonder werk raken, naar anciënniteit, per kwartaal, 15 tot 75 jaar
   0 tot 6 maanden (% van de desbetreffende categorie)6 tot 12 maanden (% van de desbetreffende categorie)12 tot 24 maanden (% van de desbetreffende categorie) 24 maanden of meer (% van de desbetreffende categorie)
20191e kwartaal 8,35,63,91,8
20192e kwartaal7,75,52,81,6
20193e kwartaal8,36,63,71,6
20194e kwartaal10,45,94,41,6
20201e kwartaal 8,65,84,01,9
20202e kwartaal 10,87,75,02,2
20203e kwartaal 8,87,93,71,9
20204e kwartaal 11,57,44,31,9


Ook als het gaat om arbeidsduur is de toename van baanverlies het sterkst in de categorieën die over het algemeen al het hoogste aandeel baanverliezers hebben, namelijk mensen die minder dan 20 uur per week werken. Bij mensen die 0 tot 12 uur per week werken nam dit toe van 7,9 procent in het tweede kwartaal van 2019 tot 11,5 procent in hetzelfde kwartaal van 2020. Bij degenen met een werkweek van 12 tot 20 uur nam dit in dezelfde periode toe van 4,4 procent naar 7,3 procent. Ook in het vierde kwartaal van 2020 groeide bij de werkenden in de kleinere deeltijdbanen het aandeel baanverliezers het hardst ten opzichte van een jaar eerder.

3.4 Werkenden die zonder werk raken, naar arbeidsduur, per kwartaal, 15 tot 75 jaar
   0 tot 12 uur (% van de desbetreffende categorie)12 tot 20 uur (% van de desbetreffende categorie)20 tot 35 uur (% van de desbetreffende categorie)35 uur en meer (% van de desbetreffende categorie)
20191e kwartaal8,74,92,71,7
20192e kwartaal7,94,42,01,6
20193e kwartaal8,85,52,71,4
20194e kwartaal9,74,82,81,9
20201e kwartaal10,15,22,31,7
20202e kwartaal11,57,33,11,9
20203e kwartaal10,74,02,91,5
20204e kwartaal10,86,42,91,6

Uitstroom grootst in transport en logistieke beroepen

De uitstroom van werk naar werkloosheid of naar de niet-beroepsbevolking was vrijwel algemeen voor alle beroepsklassen, maar vooral in het tweede kwartaal zijn er enkele uitschieters. Zo raakten 55 duizend mensen in de transport- en logistieke beroepen zonder werk, bijna een verdubbeling ten opzichte van het tweede kwartaal van 2019. Dat komt overeen met respectievelijk 8,5 procent en 4,4 procent van de mensen in deze beroepsklasse. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bus- en trambestuurders, maar ook om taxichauffeurs. In aantallen was de uitstroom het hoogst onder dienstverlenende beroepen, namelijk 57 duizend in het tweede kwartaal. In hetzelfde kwartaal van 2019 waren dit er nog 39 duizend (respectievelijk 7,2 procent en 5,0 procent van de werkenden in deze beroepsklasse). In deze categorie vallen onder meer beroepen in de horeca, zoals kelners, koks en barpersoneel, maar ook reisbegeleiders en kappers. Ook in de commerciële beroepen nam het baanverlies flink toe. Onder deze beroepen vallen niet alleen de winkeliers en medewerkers in winkels, maar ook callcentermedewerkers en overige verkopers. In de laatste categorie nam het baanverlies vooral toe bij verkopers in fastfoodrestaurants en snackbars.

Dat de toename van verlies van werk is geconcentreerd bij bepaalde beroepen hangt samen met de aard van de eerste (‘intelligente’) lockdown. Zo waren de horeca en sportscholen gesloten, werd er veel minder gebruikgemaakt van het openbaar vervoer en werd er weinig gereisd met het vliegtuig. In de cijfers is terug te zien welke beroepsgroepen door deze maatregelen het hardst werden getroffen als het gaat om verlies van werk.

Na de versoepeling van de eerste lockdown in juni nam het aantal mensen met werk weer wat toe. In het derde kwartaal van 2020 stroomden in vrijwel alle beroepsklassen veel minder werkenden uit naar een situatie zonder werk. Toen gedurende het vierde kwartaal de maatregelen weer werden aangescherpt van een gedeeltelijke lockdown in oktober tot een ‘harde’ lockdown in december, nam vooral de stroom van werk naar geen werk in de dienstverlenende beroepen weer toe, van 52 duizend in het vierde kwartaal van 2019 tot 68 duizend in het vierde kwartaal van 2020. In de overige beroepsklassen deed deze toename zich niet of minder voor.

3.5 Werkenden die zonder werk raken naar beroepsklasse1), 15 tot 75 jaar
 2020, 2e kwartaal (%)2019, 2e kwartaal (%)
Transport- en logistiekberoepen8,54,4
waaronder:
Chauffeurs auto's, taxi's en bestelwagens
13,95,6
Dienstverlenende beroepen7,25,0
waaronder:
Kelners en barpersoneel
13,76,9
Overig6,53,3
Commerciële beroepen5,03,1
waaronder:
Callcentermedewerkers
outbound en overige verkopers
7,32,3
Pedagogische beroepen3,62,9
waaronder:
Leidsters kinderopvang
en onderwijsassistenten
6,53,5
Bedrijfseconomische en
administratieve beroepen
3,22,6
waaronder:
Secretaresses
4,80,3
Technische beroepen3,02,2
Creatieve en taalkundige
beroepen
2,81,4
ICT beroepen2,11,6
Zorg- en welzijn beroepen2,11,5
Agrarische beroepen2,11,3
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridische beroepen
1,72,1
Managers0,72,0
1)Naast de 13 beroepsklassen zijn onder 'waaronder' een aantal beroepsgroepen weergegeven waarin veel werkenden zonder werk raakten.

4. Wie stroomden er naar werk gedurende 2020?

Niet alleen groeide de uitstroom van werk naar geen werk tijdens de coronacrisis, de instroom naar werk kromp in vrijwel even grote mate. Hierdoor was de daling van het aantal mensen met werk historisch groot in het tweede kwartaal. Vervolgens nam het aantal mensen met werk in het verdere verloop van 2020 weer toe. Dit hoofdstuk gaat nader in op de daling van de instroom naar werk. Daarbij wordt ook de balans opgemaakt voor het einde van 2020 wat betreft de gevolgen van de toegenomen uitstroom en afgenomen instroom.

Doorgaans beginnen werknemers met werken in een flexibele arbeidsrelatie. Vaak is er een proefperiode of is er sprake van een tijdelijk dienstverband (waarbij wel of niet al is aangegeven of er uitzicht is op een vast contract). Daarnaast zijn er uitzend- en oproepkrachten, die ook tot de flexwerknemers worden gerekend. Het aantal mensen dat werk vond als flexwerknemer daalde in het tweede kwartaal van 2020 sterk. Waren dit er in het tweede kwartaal van 2019 nog 241 duizend, een jaar later was dit gekrompen tot 158 duizend. Bij deze krimp gaat het vooral om oproepkrachten (van 84 duizend naar 59 duizend) en degenen met een tijdelijk dienstverband zonder vaste uren (van 46 duizend naar 28 duizend). Verder stroomden minder mensen direct in in een vaste baan. Hetzelfde geldt voor mensen die een eigen bedrijf startten. Maar doordat de doorstroom naar vast werk en zelfstandigheid groter was dan de uitstroom, nam per saldo het aantal werkenden in beide groepen toe.

In het derde en vierde kwartaal van 2020 herstelde de instroom naar werk zich. In het derde kwartaal nam de instroom van het aantal flexwerknemers toe. Deze was met 261 duizend weer een stuk hoger, en ook hoger dan hetzelfde kwartaal een jaar ervoor, 248 duizend. Dit hangt samen met de versoepeling van de eerste lockdown na het tweede kwartaal, waardoor er weer meer mensen nodig waren, bijvoorbeeld in de horeca. Dit zette door in het vierde kwartaal, ondanks de ‘harde’ lockdown tegen het einde van dat kwartaal. Ook de instroom naar vast werk en zelfstandigheid namen in dit kwartaal weer toe.

Uiteindelijk waren er in het vierde kwartaal in totaal 177 duizend flexwerknemers minder dan in het vierde kwartaal van 2019. Het aantal mensen met een vast dienstverband lag daarentegen 95 duizend hoger dan een jaar eerder, en ook het aantal zelfstandigen was gegroeid met 44 duizend. Het gaat dan vooral om zzp’ers. Overigens moet hierbij worden vermeld dat de ontwikkeling in het aantal vaste werknemers, flexwerknemers en zelfstandigen niet alleen wordt bepaald door de in- en uitstroom, maar ook door wisselingen tussen arbeidsrelaties, bijvoorbeeld als mensen overgaan van een flexibel naar een vast contract, of als werknemers gaan werken als zelfstandige.

4.1 Werkenden die een kwartaal eerder geen werk hadden, naar type arbeidsrelatie, per kwartaal, 15 tot 75 jaar
   Vaste arbeidsrelatie (x 1 000)Flexibele arbeidsrelatie (x 1 000)Zelfstandig (x 1 000)
20191e kwartaal2620837
20192e kwartaal3824132
20193e kwartaal3924830
20194e kwartaal3823736
20201e kwartaal3321630
20202e kwartaal2515825
20203e kwartaal3026140
20204e kwartaal4624742

In het tweede kwartaal werd vooral de instroom naar werk van 0 tot 12 uur per week flink kleiner, van 134 duizend mensen in 2019 naar 81 duizend. Overigens was er ook een relatief sterke afname bij mensen die instroomden in grotere banen, zoals voltijders, bij wie de instroom inzakte van 71 duizend naar 49 duizend. Het herstel van de instroom deed zich in het derde kwartaal vooral voor bij werk van minder dan 20 uur per week. In het vierde kwartaal nam deze instroom toch weer af onder degenen die 12 tot 20 uur werkten. De instroom naar werk voor minder dan 12 uur per week bleef wel hoger dan een jaar eerder in het vierde kwartaal. Ook de instroom in grotere banen, 20 uur of meer per week, nam in het vierde kwartaal toe ten opzichte van een jaar eerder.

4.2 Werkenden die een kwartaal eerder geen werk hadden, naar arbeidsduur, per kwartaal, 15 tot 75 jaar
   0 tot 12 uur (x 1 000)12 tot 20 uur (x 1 000)20 tot 35 uur (x 1 000)35 uur en meer (x 1 000)
20191e kwartaal121346154
20192e kwartaal134396771
20193e kwartaal121378970
20194e kwartaal128486965
20201e kwartaal124345764
20202e kwartaal81284949
20203e kwartaal123518869
20204e kwartaal141428072

Sterkste krimp instroom bij dienstverlenende beroepen

In het tweede kwartaal was de krimp van de instroom naar werk het grootst bij dienstverlenende beroepen. Slechts 28 duizend mensen die eerder geen werk hadden, gingen in een dergelijk beroep werken, tegen 63 duizend in het tweede kwartaal van 2019. Samen met de sterk toegenomen uitstroom in de dienstverlenende beroepen leidde dit ertoe dat het aantal mensen met betaald werk in deze beroepsklasse het meest kromp. Ook bij de transport- en logistieke beroepen was de instroom in het tweede kwartaal van 2020 met 39 duizend lager dan het jaar ervoor, toen dit er nog 49 duizend waren. Ook hier was er tegelijkertijd sprake van een sterke groei van de uitstroom.

4.3 Ontwikkeling werkzame beroepsbevolking naar beroepsklasse, 15 tot 75 jaar, 4e kwartaal 2020
BeroepsklasseVerandering t.o.v. een jaar eerder (verandering t.o.v. een jaar eerder (x 1 000))
Bedrijfseconomische
en administratieve beroepen
81
Overig34
ICT beroepen30
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridische beroepen
23
Zorg- en welzijnsberoepen23
Pedagogische beroepen9
Agrarische beroepen-2
Creatieve en
taalkundige beroepen
-10
Commerciële beroepen-11
Transport- en
logistiekberoepen
-31
Technische beroepen-34
Managers-58
Dienstverlenende beroepen-93


Dat na de beëindiging van de eerste lockdown, begin juni, weer meer mensen nodig waren, is vooral goed te zien aan de instroom in dienstverlenende beroepen. In het derde kwartaal van 2020 gingen er 78 duizend mensen in een dergelijk beroep aan de slag, tegen 53 duizend een jaar eerder. Bij de overige beroepsklassen was er slechts een kleine toename, of zelfs een daling ten opzichte van een jaar eerder. Toen tegen het einde van het jaar de horeca, de winkels, de theaters en andere publieke voorzieningen weer dichtgingen vanwege de ‘harde’ lockdown, daalde opnieuw de instroom in de dienstverlenende beroepen. Waar deze instroom in het vierde kwartaal van 2019 nog op 51 duizend uitkwam, bedroeg die in het laatste kwartaal van 2020 34 duizend. Dit terwijl zich in de meeste van de andere beroepsklassen hier een (lichte) stijging voordeed. Daarbij nam ook de instroom in zorg- en welzijnsberoepen voor het eerst in 2020 toe. In vergelijking met een jaar eerder is deze instroom in het vierde kwartaal 13 duizend hoger en kwam uit op 42 duizend mensen die nieuw waren in een zorg- en welzijnsberoep.

Uiteindelijk waren er in het vierde kwartaal van 2020 in totaal 723 duizend mensen werkzaam in dienstverlenende beroepen, tegen 816 duizend in het vierde kwartaal van 2019, dus 93 duizend minder. Ook het aantal managers (-58 duizend), mensen met een technisch beroep (-34 duizend) of met een beroep in transport en logistiek (-31 duizend) kromp tijdens deze corona-periode. Hiertegenover staat een groei van bedrijfseconomische en administratieve beroepen (+81 duizend), ICT-beroepen (+30 duizend) en zorg- en welzijnsberoepen (+21 duizend).

De uiteindelijk stand van beroepen wordt niet alleen bepaald door het saldo van de in- en de uitstroom voor die beroepen. Er zijn ook mensen die wisselen van beroep, bijvoorbeeld docenten die in de verpleging gaan werken. In zowel 2019 als in het eerste kwartaal van 2020 had ongeveer 4 procent van de mensen met werk een ander beroep dan drie maanden ervoor. In het eerste kwartaal van 2020 waren dit er bijvoorbeeld 343 duizend, waarvan 242 duizend wisselden naar een andere beroepsklasse, de overige 101 duizend wisselden van beroep binnen de beroepsklasse.

Vanaf het tweede kwartaal zakt het aantal mensen dat van beroep wisselt terug tot 283 duizend (3,3 procent), waarvan 212 duizend naar een andere beroepsklasse. Dit aantal blijft ook op dit lagere niveau in de overige kwartalen van 2020. Dat geldt voor vrijwel alle beroepsklassen. Enige uitzondering zijn de creatieve en taalkundige beroepen en de dienstverlenende beroepen, waar het aandeel dat wisselde naar een andere beroepsklasse in het tweede kwartaal van 2020 is toegenomen ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Hetzelfde geldt opnieuw in het vierde kwartaal bij de dienstverlenende beroepen.

5. Werden er minder uren gewerkt tijdens de coronacrisis?

Het arbeidsvolume kan afnemen doordat er minder mensen met betaald werk zijn en doordat werkenden minder uren zijn gaan werken. Het aantal mensen met betaald werk is inderdaad gedaald tijdens de coronacrisis, maar zijn mensen ook minder uren gaan werken? Over de feitelijk gewerkte uren wordt doorgaans per kwartaal gepubliceerd op basis van de Arbeidsrekeningen1) van het CBS. Met behulp van de Enquête beroepsbevolking kunnen ook (niet-seizoengecorrigeerde) maandcijfers2) over het gemiddelde aantal gewerkte uren per werkende worden samengesteld. Op deze manier kan worden bekeken in hoeverre mensen met betaald werk minder uren zijn gaan werken gedurende de coronaperiode. Hiertoe worden de gewerkte uren voor de twaalf maanden van 2020 bepaald. Deze worden vervolgens vergeleken met de gewerkte uren van dezelfde maand in 2019. Hierbij moet worden vermeld dat vanwege de eerder besproken dynamiek in de beroepsbevolking de samenstelling hiervan is veranderd in de loop van 2020, wat van invloed kan zijn op de gemiddeld gewerkte uren.

5.1 Ontwikkeling feitelijke gewerkte uren, werkenden 15 tot 75 jaar, 2020
MaandUren per week t.o.v. een jaar eerder (verandering t.o.v. een jaar eerder (feitelijk per week gewerkte uren))
Jan-0,4
Feb-0,1
Mrt-0,9
Apr-3,5
Mei-2,6
Jun0,6
Jul-0,9
Aug1,0
Sep0,2
Okt-0,3
Nov-0,4
Dec-0,9


In de meeste maanden van 2020 maakten werkenden inderdaad minder uren dan in dezelfde periode een jaar eerder. De gewerkte uren begonnen in maart, bij de aanvang van de eerste lockdown, al wat te dalen. April laat vervolgens het grootste verschil zien ten opzichte van een jaar eerder, en ook in mei was dit verschil relatief groot. In de daaropvolgende maanden van 2020 normaliseerde de situatie enigszins. Maar tegen het einde van 2020 nam het verschil weer toe.

Vooral zelfstandigen gaven in april en mei aan minder uren te hebben gewerkt dan het jaar ervoor. Het ging om gemiddeld 27,7 uur per week in april 2020 tegen 36,9 uur in april 2019. Bij vaste en flexwerknemers waren de verschillen in deze maand veel minder groot, respectievelijk -2,6 uur en -3,3 uur per week. Ook in de laatste maanden van het jaar doet zich bij zelfstandigen een daling van het aantal gewerkte uren voor. Maar het verschil met een jaar eerder is dan minder groot dan in april en mei. Eerder is beschreven dat de daling van het aantal werkenden tijdens de coronaperiode zich vooral voordeed bij flexwerknemers en niet bij zelfstandigen. Deze laatste groep groeide zelfs enigszins. De cijfers over de gewerkte uren nuanceren dit beeld. Weliswaar groeide het aantal zelfstandigen, het aantal uren dat ze werkten is wel fors afgenomen.

5.2 Ontwikkeling feitelijk gewerkte uren, werkenden 15 tot 75 jaar, 2020
 Vaste arbeidsrelatie (verandering t.o.v. een jaar eerder (feitelijk per week gewerkte uren))Flexibele arbeidsrelatie (verandering t.o.v. een jaar eerder (feitelijk per week gewerkte uren))Zelfstandig (verandering t.o.v. een jaar eerder (feitelijk per week gewerkte uren))
Jan-0,2-0,6-1,6
Feb-0,3-0,3-0,1
Mrt-0,8-1,4-2,3
Apr-2,6-3,3-9,2
Mei-2,3-2,4-5,6
Jun0,8-0,5-0,4
Jul-1,0-0,2-3,5
Aug1,30,2-0,4
Sep0,1-0,60,2
Okt-0,3-0,3-2,1
Nov-0,2-0,4-3,1
Dec-1,0-0,9-2,5

5.3 Ontwikkeling feitelijk gewerkte uren, zelfstandigen 15 tot 75 jaar, april 2020
BeroepsklasseUren per week t.o.v. een jaar eerder (verandering t.o.v. een jaar eerder (feitelijk per week gewerkte uren))
Agrarische beroepen1,7
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridische beroepen
-2,9
ICT beroepen-3,2
Overig-5,5
Technische beroepen-6,4
Bedrijfseconomische
en administratieve beroepen
-7,3
Managers-7,8
Creatieve en
taalkundige beroepen
-9,1
Zorg- en welzijnsberoepen-9,8
Commerciële beroepen-11
Pedagogische beroepen-12,9
Transport- en
logistiekberoepen
-13,1
Dienstverlenende beroepen-21,9
 

Vooral minder uren bij zelfstandigen in dienstverlenende beroepen

Er zijn grote verschillen tussen beroepsklassen als het gaat om de ontwikkeling in het aantal gewerkte uren van zelfstandigen tijdens de coronaperiode. In dienstverlenende beroepen werd in april 2019 nog gemiddeld 33 uur per week gewerkt. In 2020 is dat gedaald tot gemiddeld 11 uur per week. Daarnaast nam het aantal gewerkte uren ook sterk af in pedagogische beroepen en transport- en logistieke beroepen (gemiddeld -13 uur per week). En aan het einde van het jaar (december) liep het aantal gewerkte uren relatief het sterkst terug bij zelfstandigen in de creatieve en taalkundige en opnieuw dienstverlenende beroepen (beide -6 uren per week).

1) Op basis hiervan was het daadwerkelijk aantal gewerkte uren in het tweede kwartaal, gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, 6,1 procent lager dan in het eerste kwartaal. Coronacrisis leidt tot ongekende daling aantal banen (cbs.nl)
2) Dirven, H. (2020). Maandelijkse cijfers over de beroepsbevolking tijdens de coronacrisis. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 36 (3), 347-356.

6. NOW en Tozo, wie maakten gebruik van steunmaatregelen?

Het kabinet heeft eind maart 2020 steunmaatregelen in het leven geroepen om werkgevers en zelfstandigen gedurende de coronacrisis te ondersteunen. Voor werkgevers gaat het om de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). De NOW is bedoeld om werkgevers tegemoet te komen die omzet verliezen, zodat zij hun werknemers kunnen blijven doorbetalen. Daarmee beoogt het kabinet faillissementen en het daarmee gepaard gaande baanverlies te voorkomen, zodat de werkloosheid niet te sterk oploopt. Voor zelfstandigen is er de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De Tozo wordt uitgevoerd door gemeenten en voorziet zelfstandigen in een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en een lening voor bedrijfskapitaal om liquiditeitsproblemen als gevolg van de coronacrisis op te vangen.

Van de werknemers in het tweede kwartaal van 2020 was 30,5 procent werkzaam bij een bedrijf dat een NOW1-uitkering heeft ontvangen. Er zijn grote verschillen naar beroep. Dit aandeel was het hoogst onder dienstverlenende beroepen, denk aan reisbegeleiders en aan kappers en schoonheidsspecialisten. Van elke 10 werknemers die in deze beroepsklassen werken, waren er 9 met een werkgever die NOW had ontvangen. Dit geldt ook voor buschauffeurs en trambestuurders, die vallen onder de transport- en logistieke beroepen. Verder was dit aandeel hoog bij de sportinstructeurs (76 procent NOW1). Daarnaast zijn er beroepen waar werknemers niet of nauwelijks te maken hebben gehad met de NOW-regeling. Daarbij gaat het met name om beroepen in de (semi-)overheid als politieagenten, (hoog)leraren en personeel in de zorg.

Hoewel in dienstverlenende en logistieke beroepen als koks, reisbegeleiders en chauffeurs meer dan gemiddeld gebruikgemaakt werd van de NOW1-regeling, was het baanverlies in het tweede kwartaal van 2020 hier in veel gevallen groter dan voorheen. Van de buschauffeurs en trambestuurders raakte bijvoorbeeld 7,2 procent in het tweede kwartaal zonder werk. In hetzelfde kwartaal van 2019 was dat 3,9 procent. Daarnaast was er ondanks een groot aandeel NOW1 een bovengemiddeld baanverlies bij de dienstverlenende beroepen. Gedurende de eerste lockdown waren daar minder werkenden nodig. Bovendien ging het veelal om jongeren met een flexibel contract, die bijvoorbeeld werkten als uitzendkracht of op basis van een tijdelijk contract.

Daarnaast zijn er ook beroepen met werkgevers die relatief veel steun hebben ontvangen in de vorm van NOW1 en waar de uitstroom naar werkloosheid of inactiviteit juist relatief laag was. Dan gaat het bijvoorbeeld om kappers en schoonheidsspecialisten, maar ook om piloten/dekofficieren. Deze scoren relatief hoog als het gaat om aanvragen omtrent NOW (ruim 60 procent), maar in het tweede kwartaal was er geen toename van het percentage mensen die hun baan verloren of stopten met werken.

6.1 Aandeel werkenden bij bedrijven met NOW1-uitkering naar beroepsklasse1), 15 tot 75 jaar, 2e kwartaal 2020*
BeroepsklasseNOW1 (%)
Dienstverlenende beroepen57
waaronder
Reisbegeleiders94
Kappers en schoonheidsspecialisten93
Koks84
Kelners en barpersoneel77
Creatieve en taalkundige
beroepen
43
waaronder
Grafisch vormgevers
en productontwerpers
56
Fotografen en
interieurontwerpers
51
Transport- en logistiekberoepen37
waaronder
Buschauffeurs en
trambestuurders
94
Dekofficieren en piloten60
Chauffeurs auto's,
taxi's en bestelwagens
52
Commerciële beroepen37
waaronder
Callcentermedewerkers
outbound en overige verkopers
52
Technische beroepen37
waaronder
Automonteurs62
Medewerkers drukkerij en kunstnijverheid62
Overig34
Managers32
Bedrijfseconomische en
administratieve beroepen
27
ICT beroepen23
Agrarische beroepen21
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridische beroepen
10
Zorg- en welzijnsberoepen9
Pedagogische beroepen7
waaronder
Sportinstructeurs76
1)Naast de 13 beroepsklassen zijn onder 'waaronder' een aantal beroepsgroepen weergegeven waarin veel werkenden zonder werk raakten. *Voorlopige cijfers.
 

Tozo meest gebruikt bij dienstverlenende beroepen

Zelfstandigen met een dienstverlenend beroep maakten het vaakst aanspraak op de Tozo-regeling (38 procent), gevolgd door de zelfstandigen met een creatief of taalkundig beroep (34 procent). Hierbij gaat het bij de eersten vooral om koks, kappers en barpersoneel, van wie ongeveer de helft aanspraak heeft gemaakt op deze regeling. Bij de creatieve beroepen gaat het onder meer om beeldend en uitvoerend kunstenaars en fotografen en interieurontwerpers. Daarnaast was het aandeel zelfstandigen dat Tozo heeft aangevraagd ook groot bij ondernemers in de transport- en logistieke beroepen. In de beroepsgroep chauffeurs (taxi) en dergelijke maakten 6 op de 10 zelfstandigen aanspraak op deze regeling.

6.2 Aandeel zelfstandigen met Tozo-uitkering naar beroepsklasse, 15 tot 75 jaar, 2e kwartaal 2020*
BeroepsklasseTOZO (%)
Dienstverlenende beroepen37,9
Creatieve en
taalkundige beroepen
33,8
Transport en logistiek beroepen21,5
Commerciële beroepen18,8
Pedagogische beroepen17,1
Managers15,3
Bedrijfseconomische
en administratieve beroepen
15,1
Technische beroepen15,0
ICT beroepen13,9
Overig11,5
Zorg- en welzijnsberoepen11,5
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridische beroepen
2,7
Agrarische beroepen2,1
*Voorlopige cijfers.

Overigens bestaat er een sterke samenhang tussen de afname van het aantal gewerkte uren door zelfstandigen en de aanspraak die is gemaakt op de Tozo. Bij zelfstandigen was de daling van het aantal gewerkte uren in dienstverlenende beroepen het grootst, 22 uur per week, en in dergelijke beroepen werd het vaakst aanspraak gemaakt op de Tozo. En andersom: bij zelfstandigen die in april niet of nauwelijks minder uren werkten, zoals agrarische beroepen en beroepen in het openbaar bestuur, was deze aanspraak ook het laagst. Let wel, deze samenhang is nu bekeken op het niveau van beroepsklassen. In hoeverre er samenhang is tussen gewerkte uren en aanspraak op de Tozo op individueel niveau, is hier niet onderzocht. Voor het bepalen van een dergelijke samenhang is vervolgonderzoek nodig.

Tot slot

Vanwege de coronacrisis was de beroepsbevolking gedurende 2020 bijzonder dynamisch. De daling van de werkzame beroepsbevolking in het tweede kwartaal was historisch gezien groot. Waar in vorige crises de afname van het aantal mensen met werk meer geleidelijk plaatsvond, nam dit aantal tijdens de coronacrisis in veel kortere tijd af. Anders dan bij vorige crises werden specifieke beroepen hard getroffen vanwege de aard van de afgekondigde maatregelen tijdens de ‘intelligente’ lockdown. Tegelijkertijd werden er door de overheid steunmaatregelen in het leven geroepen: NOW en Tozo. In de loop van 2020, sneller dan bij andere crises, nam de werkzame beroepsbevolking alweer toe in aantal en daalde het aantal werklozen, maar beide waren eind 2020 nog niet op hetzelfde niveau als voor de crisis.

Bij de daling van de werkzame beroepsbevolking aan het begin van de coronacrisis ging het zowel om een flinke groei van de uitstroom van werkenden als een flinke daling van de instroom in werk. De toegenomen uitstroom betrof vooral mensen met kleinere deeltijdbanen, die nog maar kort werkzaam waren in die baan, met vaak een flexibel contract, zoals uitzendkrachten, of een tijdelijk dienstverband zonder vaste uren. Meer dan voorheen werd als reden voor de uitstroom opgegeven dat het werk was vervallen of dat een tijdelijk contract niet werd verlengd. Bij de daling van de instroom ging het vooral om een afname van het aantal mensen die als flexwerknemers aan de slag gingen. Met name de instroom van oproepkrachten en mensen met een tijdelijk dienstverband zonder vaste uren nam af. Onder zelfstandigen daalde het aantal mensen met werk niet, maar hier kwam de crisis vooral tot uiting in veel minder gewerkte uren.

Deze uitkomsten hangen samen met de afgekondigde maatregelen van de overheid tijdens de coronacrisis. Een goed voorbeeld hiervan is de horecasluiting tijdens de eerste lockdown en later de ‘harde’ lockdown. Hierdoor waren veel minder mensen nodig in beroepen als kok, kelner en barpersoneel, met als gevolg dat niet alleen de uitstroom uit deze beroepen bijzonder groot was, maar ook dat de instroom in dergelijke beroepen flink inzakte. Daarbij zijn relatief veel jongeren werkzaam in de restaurants en cafés, bijvoorbeeld als bijbaan naast de opleiding of studie. Voor veel van hen had het weinig zin om tijdens de ‘intelligente’ en de ‘harde’ lockdown werk te gaan zoeken in de horeca. Gedurende 2020 is het aantal werkenden het meest gedaald onder jongeren. Het is echter niet zo dat alle jongeren die geen werk meer hebben werkloos zijn geworden. Een deel van hen heeft zich teruggetrokken van de arbeidsmarkt en is deel gaan uitmaken van de niet-beroepsbevolking. Voor mensen van 25 tot 45 jaar was het aantal mensen met betaald werk in het vierde kwartaal alweer iets hoger dan in het eerste kwartaal. En bij 45-plussers is dit bijna weer op hetzelfde niveau als in het begin van 2020. Voor de 45-plussers speelt mee dat een groter deel dan voorheen is gestopt met werken vanwege hoge leeftijd of pensioen.

Onder dienstverlenende beroepen was het gebruik van de steunmaatregelen het grootst, hetgeen kan worden gerelateerd aan de afgekondigde coronamaatregelen die deze beroepen het hardst hebben getroffen. Daarnaast zijn steunmaatregelen veel gebruikt door zelfstandigen in creatieve beroepen.

In dit artikel konden alleen nog de steunmaatregelen in het tweede kwartaal van 2020 worden onderzocht, dat wil zeggen alleen de NOW1-regeling en de Tozo voor die periode konden worden bekeken. Ondertussen zijn deze regelingen voortgezet. Binnenkort wordt het mogelijk om ook de gegevens zoals NOW2 en NOW3 en recentere gegevens van de Tozo te koppelen aan de EBB. Dat zal worden gedaan in vervolgonderzoek, waarbij dan recentere cijfers over 2020 en 2021 van de EBB ook worden meegenomen en dit in samenhang kan worden bekeken. Verder geven de cijfers over beroepen aanknopingspunten over de vraag in hoeverre werk gedurende de coronacrisis is verschoven van het ene naar het andere beroep. Het aantal mensen met werk is bijvoorbeeld in dienstverlenende beroepen gedaald. Zijn deze mensen in andere beroepen gaan werken? Te denken valt aan het verrichten van bron- en contactonderzoek bij de GGD of werk in de logistiek. In dit artikel is kort ingegaan op wisselingen van beroepen, maar er is vervolgonderzoek nodig om te kunnen concluderen uit welke beroepen mensen vooral zijn gestroomd en in welke ze vervolgens zijn ingestroomd.

Bijlage: data en methode

Het CBS publiceert kwartaalcijfers over de beroepsbevolking die beginnen vanaf 2003. Deze zijn gebaseerd op de Enquête beroepsbevolking (EBB). Bovendien worden er op basis van de EBB stroomcijfers per kwartaal gepubliceerd. De EBB is een panel met steeds wisselende deelnemers waarin respondenten om de drie maanden worden benaderd, voor maximaal vijf keer. Op basis hiervan kunnen bijvoorbeeld de stromen in en uit werk worden bepaald. Deze stromen worden ook verbijzonderd naar achtergrondkenmerken, mits de steekproefaantallen hiervan groot genoeg zijn. De gegevens over de uitbetalingen aan werkgevers op basis van de NOW worden bijgehouden door het UWV. Deze gegevens zijn gekoppeld aan de Enquête beroepsbevolking (EBB). Het gaat om maandelijkse gegevens van de eerste aanvraagperiode (NOW1) die van het UWV zijn ontvangen. Deze gegevens zijn gekoppeld met behulp van de Polisadministratie. De Polisadministratie is de gezamenlijke basisregistratie van de Belastingdienst, het UWV en het CBS. Door de koppeling is het mogelijk de kenmerken van werknemersbanen te onderzoeken waarvoor door bedrijven NOW is aangevraagd en door het UWV is uitgekeerd. Hierover heeft het CBS eerder bericht  en geconstateerd dat de bedrijven die in de periode van maart tot en met juli een NOW1-uitkering ontvingen, in februari 2,6 miljoen werknemersbanen telden. In totaal waren er in die maand 8,5 miljoen werknemersbanen. Daarbij kenden de bedrijfstakken horeca (85 procent) en cultuur, sport en recreatie (76 procent) verhoudingsgewijs de meeste werknemersbanen die waren betrokken bij een NOW-uitkering.

Vervolgens zijn deze gegevens weer gekoppeld aan de Enquête beroepsbevolking (EBB). Dit verschilt van de Polisadministratie: waar de Polisadministratie gaat over het aantal banen van werknemers in Nederland, meet de EBB het aantal mensen (of werknemers) met betaald werk. Op deze manier kunnen ook de beroepen waarin mensen werkzaam zijn in relatie tot de NOW-regeling worden bekeken. Doordat na koppeling de NOW1-gegevens met de EBB-gewichten worden opgehoogd, wijken de aantallen wat af van de hier eerder genoemde publicatie. Daarom worden over deze beroepen alleen percentages vermeld en geen aantallen. Overigens bevat de EBB naast informatie over beroepen ook informatie over bedrijfstakken. Op basis van de EBB komt net als bij de Polisadministratie naar voren dat 30,5 procent van de werknemers werkzaam is bij een bedrijf dat in het tweede kwartaal van 2020 een NOW1-uitkering heeft ontvangen, waarbij dit het vaakst voorkwam in de bedrijfstakken horeca (85 procent) en cultuur, sport en recreatie (77 procent). Dit is dus vrijwel gelijk aan de eerder gepubliceerde percentages over werknemersbanen.

Tozo

De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wordt uitgevoerd door gemeenten en voorziet zelfstandigen in een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en een lening voor bedrijfskapitaal om liquiditeitsproblemen als gevolg van de coronacrisis op te vangen. Deze gegevens komen beschikbaar via de gemeentelijke bijstandsregistraties die voorhanden zijn op het CBS. Hierover wordt maandelijks gepubliceerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Ook deze gegevens zijn gekoppeld aan de EBB. Hierbij is van zelfstandigen in het tweede kwartaal van 2020 bepaald of ze op enig moment gebruik hebben gemaakt van de Tozo-regeling in de periode april tot en met juni. Ook hierbij kan na koppeling met de EBB het beroep worden bekeken van deze zelfstandigen. Doordat na koppeling de Tozo-gegevens met de EBB-gewichten worden opgehoogd, wijken de aantallen wat af van de hierboven genoemde publicatie. Daarom worden hier - net als bij de cijfers over de NOW - verder geen aantallen genoemd, maar alleen percentages.