De arbeidsmarktsituatie na een scheiding

3. Resultaten

3.1 Arbeidsparticipatie

Vrouwen werken vooral na scheiding vaker dan samenblijvers

Gescheiden vrouwen werkten reeds voor hun scheiding vaker dan samengebleven vrouwen. Dat verschil is na het beëindigen van de relaties in 2014 geleidelijk gegroeid. De arbeidsdeelname onder gescheiden mannen is juist lager dan onder samenblijvers. Dit verschil was in 2012 vrijwel hetzelfde als in 2019. Wel groeide de kloof kortstondig in de jaren vlak na scheiding. Onder samenblijvers daalde de arbeidsdeelname in de gehele periode. Bij zowel vrouwen als mannen nam de arbeidsparticipatie vrijwel jaarlijks toe in de eerste vijf jaren na scheiding.

3.1.1 Nettoarbeidsparticipatie, personen 25 tot 60 jaar
 Gescheiden mannen (%)Gescheiden vrouwen (%)Samengebleven mannen (%)Samengebleven vrouwen (%)
201290,181,193,379,6
201388,680,492,378,8
201486,779,291,477,8
201586,078,691,377,2
201686,378,591,376,7
201787,079,291,276,6
201887,179,890,976,5
201987,080,390,576,4

Dynamiek in arbeidspositie groter bij gescheiden personen

De vergelijking van de arbeidsparticipatie tussen gescheiden en samengebleven mensen wijst niet één kant uit. Gescheiden mensen begonnen vaker met werk, maar raakten ook vaker zonder werk na het jaar van uit elkaar gaan (2014) dan samenblijvers. Onder starters was dat verschil bij vrouwen iets groter dan bij mannen. Bij stoppers was het verschil tussen gescheiden en samengebleven mannen relatief groot. Van hoge arbeidsdynamiek (relatief veel starters én stoppers) is vooral sprake bij vrouwen. Zowel gescheiden personen als samenblijvers raakten in de periode 2015-2019 gemiddeld vaker zonder werk dan dat zij begonnen met werk. Dit heeft ermee te maken dat een gesloten groep is onderzocht die 25 tot 60 jaar oud was in 2014. De arbeidsdeelname van deze groep daalt in de loop der jaren, omdat een deel van mensen vervroegd met pensioen gaat.

3.1.2 Arbeidssituatie personen 25 tot 60 jaar, gemiddelde 2015/2019
GeslachtOnderwerpBegonnen met werken (%)Gestopt met werken (%)
VrouwenGescheiden5,66,3
VrouwenSamengebleven3,45,4
MannenGescheiden3,65,1
MannenSamengebleven1,93,1

Overgrote deel gescheiden en samengebleven personen werkt

Gescheiden mannen hadden in de gehele periode 2012-2019, met 84,8 procent, minder vaak een baan als werknemer of zelfstandige dan samengebleven mannen (90,2 procent). Bij vrouwen is dit andersom. Van de gescheiden vrouwen werkte juist een iets groter deel (75,2 procent) dan van de samengebleven vrouwen (74,2 procent). De focus in dit artikel ligt op veranderingen in de arbeidsmarktsituatie van gescheiden personen. Dit neemt niet weg dat het overgrote deel van de gescheiden (en ook samengebleven) personen betaald werk had in de gehele onderzoeksperiode. Bij hen ging het beëindigen van de relatie dus niet gepaard met het stoppen met werken.

Vanwege veranderingen in arbeidsparticipatie rond scheiden staan mensen die na 2014 beginnen of stoppen met werken in deze analyse centraal. In deze paragraaf is tot nu toe gepercenteerd op alle gescheiden, respectievelijk samengebleven vrouwen of mannen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen de cijfers over stoppen met werken worden afgezet tegen de werkenden in de periode 2012 tot en met 2014, en de mensen die met een baan beginnen tegen de niet-werkenden in deze periode.

3.2 Instroom: van geen werk naar werk

Van de personen zonder betaald werk die in 2014 scheidden, begon een groter deel na 1 januari van dat jaar met werken dan van de samenblijvers. Bij vrouwen is dat verschil het grootst, zoals uit de vorige paragraaf bleek. Vrouwen maken na de scheiding vaker een transitie naar betaald werk. Alleen voor de jongste groep (25-32 jaar) geldt dit niet. Het verschil met samenblijvers is het grootst bij vrouwen zonder kinderen.

3.2.1 Vrouwen zonder thuiswonende minderjarige kinderen, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
 Gescheiden (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar47,749,2
32 tot 39 jaar29,925,0
39 tot 46 jaar29,417,4
46 tot 53 jaar25,812,4
53 tot 60 jaar14,55,5
 

Ook van de moeders met thuiswonende minderjarige kinderen begonnen gescheiden moeders vaker met werken na 2014 dan de samenblijvers. Dit geldt ook hier vooral voor vrouwen vanaf 39 jaar.

3.2.2 Vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/20191)
LeeftijdGescheiden (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van niet-werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar31,629,8
32 tot 39 jaar31,528,3
39 tot 46 jaar36,325,9
46 tot 53 jaar31,920,2
53 tot 60 jaar
1) Te weinig waarnemingen voor leeftijdscategorie 53 tot 60 jaar.
 

Jonge mannen beginnen minder vaak met werk na scheiding

Ten opzichte van samenblijvers beginnen gescheiden mannen onder de 40 jaar minder vaak met werken. Boven die leeftijd juist vaker. De verschillen zijn echter kleiner dan bij de vrouwen. Het wel of niet hebben van thuiswonende kinderen gaat nauwelijks gepaard met verschillen in het aandeel gescheiden mannen dat begint met een baan na 2014 vergeleken met het aandeel samengebleven mannen. De groep mannen met thuiswonende minderjarige kinderen na de scheiding is relatief klein (21 procent). Kinderen staan na de scheiding meestal ingeschreven bij de moeder. Overigens groeit het aandeel gescheiden ouders dat voor co-ouderschap kiest, waarbij het kind ongeveer net zo vaak bij de moeder als bij de vader woont (Poortman en Van Gaalen, 2017).

3.2.3 Mannen, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
LeeftijdGescheiden (% van niet-werkende mannen tot en met 2014)Samengebleven (% van niet-werkende mannen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar58,159,5
32 tot 39 jaar40,144,9
39 tot 46 jaar37,236,8
46 tot 53 jaar30,328,4
53 tot 60 jaar19,418,2
 

Leeftijd speelt een belangrijke rol bij arbeidsdeelname. Jongeren maken meer arbeidstransities door dan ouderen. Zij maken meer kans om snel werk te vinden, maar kunnen ook relatief snel werkloos raken (CBS/TNO, 2020).

Hoogopgeleiden beginnen vaker met werken na scheiding

Doorgaans wordt aangenomen dat mensen zonder betaald werk na een scheiding relatief vaak willen beginnen met werken, omdat dit financieel noodzakelijk is. Naarmate het behaalde onderwijsniveau hoger is, gaan gescheiden personen inderdaad vaker aan de slag dan mensen die bij hun partner blijven, vooral onder mannen (bijlage B.2). In de praktijk wisselen hoogopgeleiden vaker van baan en vinden zij makkelijker werk dan laagopgeleiden (CBS, 2018). Bovendien loont werken voor laagopgeleiden minder dan voor hoogopgeleiden, omdat eerstgenoemden doorgaans minder verdienen.

Vaak al begonnen met werk voordat nieuwe partner komt

Wie na de scheiding weer een partner heeft, heeft vaker werk dan degenen die zonder relatie blijven. Dit betekent niet dat opnieuw gaan samenwonen per se een stimulans is om te gaan werken. Een ruime meerderheid van de mannen en vrouwen die begonnen met werken had al werk op het moment dat zij een adres gingen delen met een nieuwe partner. In het algemeen beginnen jonge mensen vaker met een baan dan ouderen en gaan ze ook vaker weer samenwonen na een scheiding (Kooiman, 2021). Per leeftijdscategorie zijn er in dit onderzoek niet voldoende gegevens beschikbaar over mensen die een nieuwe partner hebben en beginnen met werken.

3.2.4 Gescheiden personen, 25 tot 60 jaar, begonnen met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
 Met nieuwe partner (% van niet werkende mannen/vrouwen tot en met 2014)Zonder nieuwe partner (% van niet werkende mannen/vrouwen tot en met 2014)
Mannen53,433,0
Vrouwen35,829,1
 

3.3 Uitstroom: van werk naar geen werk

Van de werkende gescheiden mannen in de periode 2012-2014 stopte 5,6 procent al dan niet uit vrije wil na 2014. Bij de samengebleven mannen was dit 3,3 procent. Het verschil tussen gescheidenen (7,7 procent) en samenblijvers (6,8 procent) was bij vrouwen minder groot.

Uit meerdere studies blijkt dat zonder werk raken vooral kan leiden tot een scheiding als het om mannen gaat. Volgens Banzhaf (2018) en Van Rooijen en Van Gaalen (2013) verhoogt baanverlies respectievelijk ontslag bij mannen significant de kans op een scheiding. Covizzi (2008) en Kalmijn (2005) geven aan dat vooral mannen na het verlaten van hun partner een periode van werkloosheid en soms ziekte of psychische klachten doormaken. Of het beginnen of stoppen met betaald werk volgt op de scheiding of daaraan voorafgaat is via registraties of andere bronnen te achterhalen. Op basis van de beschikbare onderzoeksdata is echter niet bekend wanneer de beslissing om te gaan scheiden is genomen. Dit geldt ook voor de beslissing om te beginnen of stoppen met werken (voor zover daarbij sprake is van eigen zeggenschap). Hierdoor kan de chronologie van scheiden en beginnen (of stoppen) met werken verkeerd geïnterpreteerd worden indien de registratiedatum als basis wordt genomen.

Gescheidenen stoppen vaker met werken in vrijwel alle leeftijdsgroepen

Gescheiden personen kwamen na 2014 vaker zonder werk dan samenblijvers. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen, voor nagenoeg alle leeftijdsgroepen en zowel voor vrouwen met als zonder thuiswonende minderjarige kinderen. Het verschil is het sterkst bij vrouwen met minderjarige kinderen tot 39 jaar.

3.3.1 Vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen, gestopt met werken na 2014, gemiddelde 2015/20191)
LeeftijdGescheiden (% van werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar11,85,2
32 tot 39 jaar8,24,2
39 tot 46 jaar5,73,7
46 tot 53 jaar4,94,1
53 tot 60 jaar
1) Te weinig waarnemingen voor leeftijdscategorie 53 tot 60 jaar.
 

Ook de gescheiden vrouwen zonder thuiswonende kinderen stopten eerder met werken, maar het verschil met samenblijvers is kleiner. Als er (minderjarige) kinderen in huis zijn, stoppen vrouwen onder 40 jaar na de scheiding vaker met werken dan wanneer dat niet het geval is. Dit duidt op geen of te weinig tijd om werk en zorg voor kinderen te combineren.

3.3.2 Vrouwen zonder thuiswonende minderjarige kinderen, gestopt met werken na 2014, gemiddelde 2015/20191)
LeeftijdGescheiden (% van werkende vrouwen tot en met 2014)Samengebleven (% van werkende vrouwen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar4,02,7
32 tot 39 jaar6,34,2
39 tot 46 jaar8,25,6
46 tot 53 jaar8,46,8
53 tot 60 jaar13,414,5
 

Ten opzichte van samenblijvers gingen gescheiden mannen in iedere leeftijdscategorie aanzienlijk vaker van werk naar geen werk na 2014. Ze stopten minder vaak dan gescheiden vrouwen zonder kinderen, maar bij de mannen was het verschil met degenen die samenbleven groter dan bij de vrouwen.

3.3.3 Mannen, gestopt met werken na 2014, gemiddelde 2015/2019
LeeftijdGescheiden (% van werkende mannen tot en met 2014)Samengebleven (% van werkende mannen tot en met 2014)
25 tot 32 jaar3,41,0
32 tot 39 jaar4,81,3
39 tot 46 jaar5,01,8
46 tot 53 jaar6,02,7
53 tot 60 jaar11,37,6
 

Personen met laag onderwijsniveau raken vaker zonder werk na scheiding

Gescheiden mensen stoppen vaker met werken dan samenblijvers naarmate het behaalde onderwijsniveau lager is. Uitzondering zijn gescheiden vrouwen met een hoog onderwijsniveau, die minder vaak stoppen dan samenblijvers (bijlage B.3). Vooral mannen die stoppen met werken, hebben relatief vaak geen nieuwe partner. Bij vrouwen is het verschil minder groot (bijlage B.4). De meerderheid van de mensen die stopten met werken na 2014 en ook na dat jaar weer samenwoonden, deden dit voordat ze gingen samenwonen met een nieuwe partner.

3.4 Arbeidsduur

Vrouwen werken meer uren na scheiding

Vrouwen gingen gemiddeld genomen langer werken vlak na de scheiding in 2014. In de jaren daarna bleven zij dit doen. De arbeidsduur van samengebleven vrouwen bleef daarentegen in de jaren 2012-2019 vrijwel ongewijzigd. Reeds in aanloop naar de scheiding stijgt het aantal gewerkte uren bij vrouwen. Vanaf 2016 veranderde de deeltijdfactor ook onder gescheiden vrouwen nauwelijks meer. Onder mannen was het aantal gewerkte uren al dermate hoog in de jaren vóór scheiding, dat uit elkaar gaan geen effect meer heeft op de deeltijdfactor.

3.4.1 Deeltijdfactor 25- tot 60-jarigen met een baan
 Gescheiden mannen (deeltijdfactor werkenden)Gescheiden vrouwen (deeltijdfactor werkenden)Samengebleven mannen (deeltijdfactor werkenden)Samengebleven vrouwen (deeltijdfactor werkenden)
20120,950,750,960,71
20130,950,750,960,71
20140,950,770,960,71
20150,950,780,960,71
20160,960,790,960,71
20170,960,790,960,71
20180,960,80,960,72
20190,960,80,960,72
 

Ook op basis van de gemiddelde deeltijdfactor werkten alleen gescheiden vrouwen na 2014 gemiddeld genomen meer uren dan daarvoor. Zij werkten in de periode van 2015 tot en met 2019 gemiddeld driekwart van de arbeidsduur van een voltijdbaan (een deeltijdfactor van 0,75) binnen de betreffende bedrijfstak. Dat is een toename van 4 procent ten opzichte van de periode 2012-2014.

3.4.2 Gemiddelde deeltijdfactor personen 25 tot 60 jaar
   2012-2014 (deeltijdfactor)Na 2014 (deeltijdfactor)
VrouwenGescheiden 0,720,75
VrouwenSamengebleven0,690,68
MannenGescheiden 0,920,92
MannenSamengebleven0,940,93
 

Vooral vrouwen met kinderen werken langer na scheiding

Met name moeders van minderjarige kinderen vanaf 39 jaar gaan meer uren werken na scheiding. Deze vrouwen werkten na 2014 gemiddeld genomen meer uren dan samengebleven moeders in deze leeftijdscategorie. Bij vrouwen onder 39 jaar verschilt dit nauwelijks. Verder valt op dat de deeltijdfactor van de oudere gescheiden vrouwen na 2014 hoger is dan die van de jongere leeftijdsgroep, terwijl dit in de periode 2012-2014 nog andersom was. Dat de deeltijdfactor sneller stijgt onder oudere vrouwen hangt samen met de relatief hoge leeftijd van de kinderen, waardoor het makkelijker is zorg voor kinderen met werk te combineren (Fernandez en Wong, 2014).

3.4.3 Gemiddelde deeltijdfactor vrouwen met thuiswonende minderjarige kinderen
Leeftijd  2012-2014 (deeltijdfactor)Na 2014 (deeltijdfactor)
25 tot 39 jaarGescheiden 0,680,69
25 tot 39 jaarSamengebleven0,700,68
39 tot 60 jaarGescheiden 0,660,72
39 tot 60 jaarSamengebleven0,650,68

Bij gescheiden vrouwen zonder kinderen steeg de deelfactor in beide leeftijdsgroepen in gelijke mate. Met name bij gescheiden vrouwen vanaf 39 jaar is de deeltijdfactor na 2014 groter dan die van samengebleven vrouwen. In tegenstelling tot vrouwen met kinderen werken zowel gescheiden als samengebleven vrouwen vanaf 39 jaar in beide perioden minder dan jongere vrouwen. Voor oudere samengebleven vrouwen is de noodzaak om meer uren te werken vaak relatief klein vanwege het inkomen van de partner. Ook kunnen zij makkelijker gebruikmaken van (vervroegd) pensioen. Bij mannen is de deeltijdfactor vóór het scheiden een fractie lager dan bij samengebleven mannen, ongeacht leeftijdsgroep en kindersituatie. Na 2015 vervalt het verschil.

3.4.4 Gemiddelde deeltijdfactor vrouwen zonder thuiswonende minderjarige kinderen
Leeftijd  2012-2014 (deeltijdfactor)Na 2014 (deeltijdfactor)
25 tot 39 jaarGescheiden 0,810,84
25 tot 39 jaarSamengebleven0,830,83
39 tot 60 jaarGescheiden 0,740,76
39 tot 60 jaarSamengebleven0,690,67

De gemiddelde arbeidsduur van mannen met en zonder kinderen is vrijwel gelijk, ongeacht de relatiestatus. Bij mannen is de verandering in arbeidsduur na 2014 beperkt, mede omdat de deeltijdfactor tussen 2012 en 2014 reeds hoger dan 0,9 was bij zowel gescheidenen als samenblijvers. Bij gescheiden mannen is de groei van de deeltijdfactor meestal kleiner dan bij samenblijvers ongeacht de kindersituatie, maar het verschil is minimaal (bijlage B.5).

Vrouwen werken meer uren na scheiding ongeacht opleidingsniveau

Alleen gescheiden vrouwen gingen meer uren werken na de verbroken relatie, onafhankelijk van hun behaalde onderwijsniveau. De groei van de deeltijdfactor verschilde het meest tussen gescheiden en samengebleven vrouwen met middelbaar onderwijsniveau (bijlage B6). Gemiddeld genomen werd de werkweek vooral langer voor vrouwen zonder nieuwe partner. Bij vrouwen met een nieuwe partner veranderde er niets in het aantal uren dat ze werkten. Mannen met een nieuwe partner werken juist iets meer uren dan hun seksegenoten zonder nieuwe partner (bijlage B.7).

Arbeidsparticipatie in uren gescheiden vrouwen neemt relatief toe

De deeltijdfactor kan ook berekend worden door niet-werkende mensen mee te nemen en deze de factor 0 te geven. Hierdoor worden de effecten van meer of minder gaan werken en stoppen of starten met werken als het ware samengevoegd. Hieraan valt te zien dat een scheiding bij vrouwen de facto een opwaarts effect lijkt te hebben op de arbeidsdeelname in uren. Bij mannen is er rond de scheiding een neerwaarts effect, maar dit verdwijnt na verloop van tijd.

3.4.5 Deeltijdfactor alle 25- tot 60-jarigen
 Gescheiden mannen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)Gescheiden vrouwen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)Samengebleven mannen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)Samengebleven vrouwen (deeltijdfactor werkenden en niet-werkenden)
20120,840,580,880,55
20130,820,580,870,54
20140,810,580,860,53
20150,80,590,860,53
20160,810,590,860,53
20170,820,60,860,53
20180,820,610,860,53
20190,820,620,860,53