Pensioenvermogen en vermogensongelijkheid

4. Conclusie

De aanspraak op collectieve pensioenvoorzieningen kan worden gezien als een vorm van vermogen. Het vermogen van collectieve pensioenvoorzieningen wordt normaal gesproken niet meegerekend in het totale vermogen, omdat het niet vrijelijk beschikbaar en overdraagbaar is. Bovendien is de hoogte van het individuele pensioenvermogen een min of meer fictief gegeven, omdat er bij de berekening veel veronderstellingen moeten worden gemaakt, zoals over de leeftijd waarop men met pensioen gaat of overlijdt. Ook zijn er enkele omissies in de beschikbare data die vertekeningen kunnen veroorzaken in de berekening.

Als het pensioenvermogen meetelt in het totale vermogen, dan wordt de ongelijkheid in vermogen tussen huishoudens kleiner. Veel huishoudens met weinig of geen vermogen buiten het pensioen, hebben wel vermogen als het pensioen meedoet. Bij de meer vermogende huishoudens wordt het totale vermogen uiteraard ook hoger als pensioen meetelt, maar het relatieve verschil tussen huishoudens aan de onderkant en de bovenkant van de vermogensverdeling vermindert. Als pensioen in het vermogen wordt meegerekend, dan komt Nederland in een ranglijst van OECD-landen in de middenmoot terecht wat betreft het vermogensaandeel van de meest vermogende huishoudens. Zonder pensioenvermogen is dat aandeel beduidend hoger en staat Nederland na de VS bovenaan.

Er zijn grote verschillen in de hoogte van het (pensioen)vermogen tussen leeftijds- en opleidingsniveaucategorieën. Zo wordt bij 55- tot 75-jarigen het vermogen twee keer zo hoog door het meetellen van het pensioenvermogen. Het pensioenvermogen is het hoogst bij huishoudens met een hoog opgeleide 55- tot 75-jarige hoofdkostwinner.