Pensioenvermogen en vermogensongelijkheid

3. Resultaten

Pensioenvermogen beslaat bijna helft totale vermogen

In 2018 bedroeg het pensioenvermogen van particuliere huishoudens in Nederland circa 1 196 miljard euro bij een rendement van 1 procent. Van dit rendement is in deze paragraaf steeds uitgegaan, tenzij anders vermeld. Gemiddeld was het pensioenvermogen 154 duizend euro per huishouden. Ruim 91 procent van de particuliere huishoudens had pensioenvermogen. Van het totale vermogen van huishoudens, 2,6 biljoen euro, bestond 46 procent uit pensioenvermogen.

3.1 Huishoudens naar grootte van het vermogen, 2018
 Negatief of 0 euro (% huishoudens)Tot 25 000 euro (% huishoudens)25 000 tot 100 000 euro (% huishoudens)100 000 tot 200 000 euro (% huishoudens)200 000 tot 500 000 euro (% huishoudens)500 000 euro of meer (% huishoudens)
Pensioenvermogen668,61772,819601403,11429,6526,6
Vermogen zonder pensioenvermogen1320,32221,11287,2969,91336,9
Vermogen met pensioenvermogen558,61223,51372,61113,21889,81602,8


Meer dan 4 van de 10 huishoudens hadden in 2018 een pensioenvermogen van 100 duizend euro of meer. Wanneer het pensioenvermogen van de huishoudensleden wordt meegenomen in het totale vermogen van het huishouden dan vindt er een flinke verschuiving plaats in de vermogensklassen. De groep huishoudens met een vermogen tot 25 duizend euro halveert (van 46 naar 23 procent) en de groep huishoudens met een vermogen van 500 duizend euro of meer wordt ruim 2,5 keer zo groot (van 8 naar 21 procent). Van de huishoudens die naast het pensioenvermogen geen of een negatief vermogen hadden, had bijna 60 procent een positief vermogen als het pensioenvermogen wordt meegeteld.

Er kan een stijging worden geconstateerd van het pensioenvermogen tussen 2006 en 2018, maar door de verschillende bronnen en onzuiverheden in de data kan de grootte van deze stijging niet precies worden vastgesteld. Zoals nu gekwantificeerd was het totale pensioenvermogen, gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling, in 2018 circa 33 procent hoger dan in 2006. Het gemiddeld bedrag aan pensioenvermogen per huishouden was 21 procent hoger.

3.2 Vermogen van huishoudens
 Vermogen zonder pensioenvermogen (mld euro)Pensioenvermogen (mld euro)
'061124,1781,2
'071223,3826,2
'081318,3927,9
'091289,3963,5
'101239,3971,5
'111213,1974,1
'121141,6983,6
'131029,7948,3
'141042,9
'151096,4
'161167,21170,4
'171269,31290,1
'181415,21249,5


De integrale waarneming van de pensioenaanspraken lijkt vanaf 2016 te resulteren in relatief hogere schattingen van het pensioenvermogen ten opzichte van de jaren tot en met 2013, maar dat is niet met zekerheid te zeggen, omdat er twee verslagjaren ontbreken. De relatief hoge waarde in 2017 wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat er dat jaar extra veel pensioenuitkeringen waren in het kader van de afkoopregeling pensioen in eigen beheer. Deze extra pensioenuitkeringen zijn niet te identificeren en worden ten onrechte meegenomen in de schatting van het pensioenvermogen.

Lagere vermogensongelijkheid door meenemen pensioenen

Door het opnemen van het pensioenvermogen in het totale vermogen is de vermogensongelijkheid tussen huishoudens kleiner dan zonder pensioenvermogen. Uit de Lorenz-curven is in één oogopslag duidelijk dat de verschillen in het vermogen inclusief pensioenen kleiner zijn dan in het vermogen exclusief pensioenen: de Lorenz-curve van het vermogen exclusief pensioenen ligt immers verder van de gelijkheidslijn af.

3.3 Lorenz-curven vermogen huishoudens, 2018
PopulatieaandeelVermogen zonder pensioenvermogen (Cumulatief vermogensaandeel (%))Vermogen met pensioenvermogen (Cumulatief vermogensaandeel (%))Gelijk vermogen (Cumulatief vermogensaandeel (%))
0000
1-1,6-0,61
2-2,1-0,72
3-2,4-0,83
4-2,6-0,84
5-2,8-0,95
6-2,9-0,96
7-3-0,97
8-3,1-0,98
9-3,2-0,99
10-3,2-0,910
11-3,3-0,911
12-3,3-0,912
13-3,3-0,813
14-3,3-0,814
15-3,3-0,815
16-3,3-0,816
17-3,3-0,817
18-3,3-0,718
19-3,3-0,719
20-3,3-0,720
21-3,3-0,621
22-3,3-0,522
23-3,3-0,523
24-3,3-0,424
25-3,3-0,325
26-3,3-0,226
27-3,3-0,127
28-3,3028
29-3,30,229
30-3,20,330
31-3,20,531
32-3,20,632
33-3,20,833
34-3,1134
35-3,11,235
36-3,11,436
37-31,737
38-2,91,938
39-2,92,239
40-2,82,540
41-2,72,741
42-2,63,142
43-2,53,443
44-2,43,744
45-2,34,145
46-2,24,546
47-24,947
48-1,85,348
49-1,75,849
50-1,56,250
51-1,26,751
52-17,252
53-0,77,753
54-0,58,354
55-0,28,955
560,29,556
570,510,157
580,910,858
591,411,559
601,812,260
612,312,961
622,813,762
633,414,563
64415,364
654,616,265
665,317,166
6761867
686,81968
697,62069
708,42170
719,322,171
7210,223,272
7311,224,473
7412,325,674
7513,326,875
7614,528,176
7715,729,577
7816,930,978
7918,232,379
8019,633,880
812135,381
8222,53782
8324,138,683
8425,740,484
8527,542,285
8629,344,186
8731,246,187
8833,348,288
8935,450,489
9037,752,790
9140,255,291
9242,857,892
9345,760,593
9448,863,594
9552,366,795
9656,370,396
9760,974,297
9866,778,898
9974,684,799
100100100100


In 2018 was de Gini-coëfficiënt (zie kader) van het vermogen exclusief pensioenvermogen 0,77. Na toerekening van de pensioenvermogens valt de Gini-coëfficiënt 0,12 lager uit. Over de gehele periode 2006-2018 was de Gini-coëfficiënt jaarlijks lager wanneer het pensioenvermogen wordt meegenomen. Caminada, Goudswaard en Knoef (2014) komen in hun studie tot een vergelijkbaar resultaat. Kooiman en Lejour (2016) laten een nog groter verschil zien (0,17). Zij gebruiken voor hun analyse huishoudenspaneldata, waarbij sprake is van een oververtegenwoordiging van huishoudens met (relatief veel) pensioenvermogen.

3.4 Vermogensongelijkheid van huishoudens
 Met pensioenvermogen (1% rendement) (Gini-coëfficiënt)Met pensioenvermogen (2% rendement) (Gini-coëfficiënt)Zonder pensioenvermogen (Gini-coëfficiënt)
'060,6570,6680,746
'070,6540,6650,741
'080,6430,6550,738
'090,6530,6650,747
'100,6620,6750,763
'110,6680,680,767
'120,680,6920,783
'130,7020,7140,804
'140,806
'150,8
'160,6750,6890,797
'170,6730,6870,787
'180,6590,6720,775


De toename van het pensioenvermogen in de loop der tijd leidt tot een iets groter verschil tussen de vermogensongelijkheid exclusief en inclusief pensioenvermogen. Het verondersteld rendement op de pensioeninleg heeft een gering effect op de vermogensongelijkheid. Een lager rendement correspondeert met hogere pensioenvermogens en daardoor met een lagere Gini-coëfficiënt. Het verschil in de Gini-coëfficiënt tussen 1 en 2 procent rendement op jaarbasis bedraagt slechts 0,01.

Veranderingen in de staarten van de verdeling kunnen beter weergegeven worden door andere maatstaven (CBP, 2018). De vermogensongelijkheid wordt hiertoe vaak uitgedrukt als het aandeel in het totale vermogen van de 10 procent of 1 procent meest vermogende huishoudens. Wanneer het pensioenvermogen meetelt in het vermogen, dan is het aandeel van de 10 procent meest vermogende huishoudens in de periode 2006-2018 per jaar tussen de 10 en 17 procent lager. In 2018 was het aandeel 62 procent bij het vermogen exclusief pensioen, en 48 procent bij het vermogen inclusief pensioen.

3.5 Vermogensaandeel van de 10% meest vermogende huishoudens
 Met pensioenvermogen (1% rendement) (Aandeel in totale vermogen (%))Met pensioenvermogen (2% rendement) (Aandeel in totale vermogen (%))Zonder pensioenvermogen (Aandeel in totale vermogen (%))
'0647,348,356,8
'07474856,1
'084647,155,8
'0946,947,956,9
'1047,648,859,6
'1148,349,560,5
'1249,450,763,4
'1351,953,268,1
'1468,5
'1567,1
'1649,350,966,2
'1749,751,164,2
'1847,849,262,3


Bij de 1 procent meest vermogende huishoudens waren de aandelen in 2018 respectievelijk 25 procent van het totale vermogen exclusief pensioen, en 15 procent van het vermogen inclusief pensioen.

Balestra en Tonkin (2018) laten in hun publicatie zien dat Nederland de tweede plaats inneemt (na de Verenigde Staten) in een ranglijst van 27 OECD-landen op basis van het vermogensaandeel van de 10 procent en 1 procent meest vermogende huishoudens (van hoog naar laag). Inclusief pensioenvermogen zijn deze aandelen aanzienlijk lager en zou Nederland in de middenmoot van deze ranglijst terecht komen. Er is daarbij geen rekening gehouden met collectieve pensioenvoorzieningen in andere landen (zoals Denemarken) die deze ook niet meetellen in het vermogen. Deze landen zouden dan ook een andere plaats in de rangorde kunnen krijgen.

3.6 Vermogensaandeel meest vermogende huishoudens in OECD-landen, 2015
 10% meest vermogende huishoudens (Aandeel in totale vermogen (%))1% meest vermogende huishoudens (Aandeel in totale vermogen (%))
Verenigde Staten8043
NL zonder pensioenvermogen6828
Denemarken6424
Letland6321
Duitsland6024
Chili5817
Oostenrijk5626
Estland5621
Ierland5414
Verenigd Koninkrijk5321
Nieuw Zeeland53
Noorwegen5220
NL met pensioenvermogen5216
Portugal5214
Frankrijk5117
Canada5117
Hongarije4917
Slovenië4923
Luxemburg4919
Australië4715
Spanje4616
Finland4513
België4312
Italië4312
Polen4212
Griekenland429
Japan4111
Slowakije349
Bron: CBS, OECD

Meeste pensioenvermogen bij 55- tot 75-jarigen

Het gemiddelde vermogen van huishoudens met een hoofdkostwinner van 55 tot 75 jaar is twee keer zo hoog als het pensioenvermogen wordt meegerekend. In absolute zin gaat het in deze leeftijdsgroep om gemiddeld bijna 3 ton pensioenvermogen. Bij de lagere en hogere leeftijdsgroepen zijn de verschillen geringer, zowel in relatieve als in absolute zin.

3.7 Vermogen van huishoudens naar leeftijd hoofdkostwinner, 2018
 Vermogen zonder pensioenvermogen (Gemiddelde (1 000 euro))Pensioenvermogen (Gemiddelde (1 000 euro))
Tot 25 jaar81,9
25 tot 35 jaar40,924,2
35 tot 45 jaar101,183,2
45 tot 55 jaar200,6156,1
55 tot 65 jaar260,9294,6
65 tot 75 jaar290,8272,9
75 tot 85 jaar257,5122,6
85 jaar of ouder220,156,8


Er zijn dan ook aanzienlijke verschillen in de vermogensongelijkheid met en zonder pensioenvermogen tussen de leeftijdsgroepen. Bij de jongeren is er nauwelijks een verschil, omdat er nog weinig pensioenvermogen is. Het verschil in ongelijkheid is het grootst in de groep huishoudens met een hoofdkostwinner van 55 tot 65 jaar. De Gini-coëfficiënt bedroeg in 2018 voor deze leeftijdsgroep 0,72 exclusief pensioen, en 0,54 inclusief pensioen. Vanaf de leeftijdsgroep 75 tot 85 jaar is het verschil weer kleiner als gevolg van relatief minder pensioenvermogen ten opzichte van het overige vermogen.

3.8 Vermogensongelijkheid naar leeftijd hoofdkostwinner, 2018
 Zonder pensioenvermogen (Gini-coëfficiënt)Met pensioenvermogen (Gini-coëfficiënt)
Tot 25 jaar0,8770,872
25 tot 35 jaar0,8260,741
35 tot 45 jaar0,810,64
45 tot 55 jaar0,7710,598
55 tot 65 jaar0,7220,539
65 tot 75 jaar0,6870,537
75 tot 85 jaar0,6910,588
85 jaar of ouder0,7090,64


Huishoudens met een hoog opgeleide hoofdkostwinner hebben gemiddeld bijna 2,5 keer zoveel vermogen als huishoudens met een laag opgeleide hoofdkostwinner, zowel inclusief als exclusief pensioenvermogen. Binnen de leeftijdsgroepen is het vermogen van hoog opgeleiden circa drie keer zo groot als van laag opgeleiden. Dat geldt zowel voor het vermogen inclusief als exclusief pensioenvermogen.

De absolute verschillen in vermogen zonder pensioenvermogen tussen hoog en laag opgeleiden nemen toe met de leeftijd. Het loopt op van gemiddeld 30 duizend euro bij de groep tot 35 jaar tot 3 ton in de groep van 75 jaar of ouder. Wordt het pensioenvermogen meegerekend dan loopt het verschil tussen hoog en laag opgeleiden op van 50 duizend euro bij de groep tot 35 jaar tot 6 ton bij de 55- tot 75-jarigen. Het verschil in de groep van 75 jaar of ouder bedraagt bijna 5 ton.

Daarbij moet nog worden bedacht dat het pensioenvermogen van hoog opgeleiden is onderschat en bij laag opgeleiden is overschat. Er kon namelijk bij de berekening van het pensioenvermogen geen rekening worden gehouden met een verschil in levensverwachting tussen deze groepen (zie paragraaf 2.2). De verschillen tussen laag en hoog opgeleiden zullen dus nog groter zijn.

3.9 Vermogen huishoudens naar leeftijd en opleidingsniveau hoofdkostwinner, 2018
Categories1Categories2Vermogen zonder pensioenvermogen (Gemiddelde (1 000 euro))Pensioenvermogen (Gemiddelde (1 000 euro))
TotaalLaag115,791,9
TotaalMiddelbaar160135,9
TotaalHoog262,1241,1
tot 35 jaarLaag17,410
tot 35 jaarMiddelbaar25,816,6
tot 35 jaarHoog49,626,3
35 tot 55 jaarLaag73,566,2
35 tot 55 jaarMiddelbaar132,7108,9
35 tot 55 jaarHoog230,5181,7
55 tot 75 jaarLaag153,3152,5
55 tot 75 jaarMiddelbaar262,5263,8
55 tot 75 jaarHoog421,5481,9
75 jaar of ouderLaag150,558
75 jaar of ouderMiddelbaar253,9106,8
75 jaar of ouderHoog450,2246