Pensioenvermogen en vermogensongelijkheid

1. Inleiding

In vergelijking met andere landen is de vermogensongelijkheid in Nederland groot te noemen (Balestra en Tonkin, 2018). Een van de mogelijke oorzaken is dat in Nederland het collectief pensioenvermogen, dat via pensioenfondsen wordt opgebouwd, geen deel uitmaakt van het vermogensbegrip, terwijl in landen waar personen uitsluitend hun eigen pensioen opbouwen door bijvoorbeeld te sparen, dit opgebouwde pensioenkapitaal wel in zijn geheel in het vermogen van het huishouden wordt meegeteld (Van Bavel, 2014; Caminada, Goudswaard en Knoef, 2014; Boelens, 2015; CPB, 2018). Het arbeidsgerelateerd pensioenvermogen is niet in de vermogensstatistiek van het CBS opgenomen, omdat het niet vrijelijk beschikbaar en overdraagbaar is. Bovendien is het actuele pensioenvermogen van individuen en huishoudens niet bekend, omdat het onder andere afhankelijk is van de leeftijd die men bereikt en het rendement dat pensioenfondsen behalen op de ingelegde pensioenpremies. Het individuele pensioenvermogen op basis van collectieve regelingen is slechts globaal te schatten en daarmee dus deels ’fictief’.

Centraal in dit artikel staat de invloed op de vermogensongelijkheid van het meerekenen van dit pensioenvermogen. Het artikel gaat allereerst in op de methodiek voor het schatten van het pensioenvermogen en de aannames die daarbij worden gemaakt. Dan komt de hoogte van het pensioenvermogen aan de orde en wordt de invloed ervan op de vermogensongelijkheid besproken. De Lorenz-curve geeft daarbij visueel inzicht in de vermogensverschillen tussen huishoudens. Een vergelijking tussen leeftijdsgroepen en opleidingsniveaus komt ook aan bod. Afgesloten wordt met enkele conclusies.