De kenmerken van schoolverlaters en hun arbeidspositie vijf jaar later

4. Samenvatting en discussie

Het doel van dit artikel was om een overzicht te schetsen van de totale groep schoolverlaters die het onderwijs in studiejaar 2009/’10 verlieten en een profiel te schetsen van de arbeidspositie van deze schoolverlaters vijf jaar later (2015). In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten samengevat en suggesties voor vervolgonderzoekgegeven.

Vanuit het schooljaar 2009/’10 verlieten 266 duizend personen van 15 jaar of ouder het voltijd bekostigd onderwijs (inclusief mbo-bbl). Ruim de helft verliet het onderwijs vanuit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Bijna vier op de tien kwamen vanuit het hoger onderwijs. Maar een klein aandeel (bijna één op de tien) kwam uit havo, vwo of vmbo.

Ten minste 200 duizend schoolverlaters (75 procent) bezaten een startkwalificatie, behaald in het schooljaar vanwaar zij uitstroomden of al eerder. Van de schoolverlaters had 15 procent (40 duizend) geen startkwalificatie en was nog geen 23 jaar. De overige 10 procent is veelal 23 jaar of ouder en behaalde zowel in 2009/’10 als in de vier jaren daarvoor geen startkwalificatie. Het is niet bekend of zij vóór 2005/’06 wellicht wel een startkwalificatie behaalden. De grootste groep voortijdig schoolverlaters kwam vanuit mbo-2 (32 procent), maar ook uit de overige drie mbo-niveaus verlieten relatief veelstudenten het onderwijs zonder startkwalificatie (elk tussen de 10 en 17 procent).Ongeveer 16 procent kwam vanuit het vmbo, met en zonder diploma.

Onder havo, vwo, mbo-4 en ho schoolverlaters hadden vrouwen de overhand, terwijl onder voortijdig schoolverlaters en mbo-2 en 3 bbl schoolverlaters het aandeel mannen groter was. Deze bevindingen komen overeen met eerder onderzoek van het CBS (zie Hartgers, Merens, Blokzijl & Traag, 2016; CBS, 2018). Het merendeel van de schoolverlaters was jonger dan 27 jaar. Toch was er ook een groep van 27 jaar of ouder; dat waren vooral werkenden die een bbl-opleiding in het mbo volgden.

In de periode tot vijf jaar na het verlaten van het onderwijs blijkt een deel van de schoolverlaters uit 2009/’10 toch weer te zijn teruggekeerd in het onderwijs. Van de schoolverlaters met een havo/vwo-diploma was dat zelfs 81 procent, waarvan twee derde binnen een jaar. Ondanks dat ze een startkwalificatie bezitten, zijn ze algemeen vormend opgeleid en nog niet voor een specifiek beroep en daarmee hebben ze lagere arbeidsmarktperspectieven dan schoolverlaters uit onderwijssoorten als mbo (niveau 2 ofhoger) en ho. Zij zijn, na bijvoorbeeld een tussenjaar in het buitenland, veelal doorgegaan op hbo of wo. Ook vanuit een wo-bacheloropleiding gingen veel schoolverlaters(43 procent) na een onderbreking van één of meerdere jaren toch verder met een (master-)studie. Van de mbo’ers met startkwalificatie keerden bol’ers relatief vaker dan bbl’ers terug in het onderwijs. De eerste groep is over het algemeen jonger, terwijl veel van de bbl’ers al herintreders waren. Van de schoolverlaters jonger dan 23 jaar zonder startkwalificatie(voortijdig schoolverlaters) keerde 46 procent binnen vijf jaar terug in het onderwijs, een kwart binnen één jaar.

De schoolverlaters die niet meer terugkeerden in het onderwijs waren vijf jaar na het verlaten van het onderwijs vaker werkzaam naarmate ze een hogere opleiding hadden afgerond (zie ook CBS/SCP, 2016; OCW-in-Cijfers/emancipatie). Uitzondering zijn de schoolverlaters met een mbo-4-diploma vanuit de bbl. Zij hadden met 94 procent ongeveer even vaak werk als de hbo- en wo-schoolverlaters. Veel van deze mbo-4-gediplomeerden zijn al wat ouder en volgden de opleiding vaak als onderdeel van het werk. De voortijdig schoolverlaters hadden met 61 procent het minst vaak betaald werk.

Het aandeel werkenden met een vast contract vijf jaar na schoolverlaten varieerde van 30 procent voor de voortijdig schoolverlaters tot 74 procent voor de mbo-4 gediplomeerden vanuit de bbl. Mbo’ers die vanuit de bbl kwamen hadden vaker een vastcontract dan mbo’ers die de bol deden. Jongere bbl’ers combineren leren met werken bijeen leerbedrijf en hebben een goede ingang op de arbeidsmarkt, terwijl voor de oudere bbl’ers geldt dat ze vaak vanuit werk met de opleiding begonnen.

Traditioneel werken in Nederland vrouwen veel vaker in deeltijd dan mannen (SCP/CBS,2018; CBS, 2018; CBS, 2019). Dit onderzoek naar schoolverlaters laat dit ook zien. Onder vrouwen lijkt te gelden: hoe hoger zij zijn opgeleid, hoe hoger het aandeel dat vijf jaar later voltijds (35 uur of meer per week) werkt. Dit hangt echter samen met de bedrijfstak waarin zij werken. Relatief veel vrouwen werken in de zorg en hebben daar een deeltijdbaan (zie bijv. SCP/CBS, 2016). Vaak gaat het om banen van 20 tot 35 uur per week.Mannen en vrouwen die een wo-master hebben afgerond werken vijf jaar later het vaakst voltijd (respectievelijk 90 procent en 76 procent).

Bij veel onderwijsniveaus hebben de voltijds werkende mannen vijf jaar na schoolverlaten een hoger (mediaan) uurloon dan de vrouwen die voltijd werken. Een uitzondering hierop vormen schoolverlaters uit de mbo-niveaus 3 en 4, vooral de bbl’ers. Hier verdienen vrouwen juist iets meer. Uit eerder onderzoek van het CBS (2016) blijkt dat er verschillen zijn tussen in voltijd en in deeltijd werkende jongeren. Jonge, in deeltijd werkende vrouwen van 15 tot 27 jaar verdienen meer dan hun mannelijke leeftijdgenoten.Bovendien is recent onderzoek gedaan naar de totale groep jonge werkenden. Ook hier bleek dat jonge vrouwen meer verdienen dan hun mannelijke collega’s (CBS, 2018c). Over het algemeen zijn de uurlonen hoger naarmate het behaalde onderwijsniveau hoger is. Daarbij zijn de uurlonen van de mbo-bbl’ers gemiddeld wat hoger dan van de mbo-bol’ers. Dit zal vooral te maken hebben met leeftijd en ervaring.

Op basis van de bevindingen van de gehele groep schoolverlaters uit studiejaar 2009/’10 volgen een aantal suggesties voor nadere verdieping in vervolgonderzoek. Om de bevindingen nader te kunnen duiden zou het in eerste instantie relevant zijn om in toekomstig onderzoek de onderwijsrichtingen van waaruit de schoolverlaters afkomstig zijn te betrekken. In deze bijdrage is de arbeidspositie van schoolverlaters naar onderwijsniveau beschreven, maar binnen deze onderwijsniveaus bestaan ook verschillen in de arbeidsmarktperspectieven van schoolverlaters tussen de onderwijsrichtingen. Daarbij zou eveneens vervolgonderzoek naar verhoging van het onderwijsniveau in detussenliggende periode (tussen moment van schoolverlaten en vijf jaar daarna) een waardevolle aanvulling kunnen zijn. Verder blijkt de groep die een bekostigde opleiding heeft gevolgd naast het werk, zoals bij een mbo-bbl opleiding, een bijzondere groep schoolverlaters die meer aandacht verdient. Hetzelfde geldt voor de groep wo-bachelors.Omdat een wo-bacheloropleiding relatief nieuw is, zou het interessant kunnen zijn om de arbeidsmarktperspectieven van deze groep te vergelijken met die van schoolverlaters uit wo-master en hbo-bacheloropleidingen. Verder zou het goed zijn om nog eens dieper in te zoomen op de verschillen in kenmerken en arbeidspositie tussen schoolverlaters van de bol en de bbl. Deze zijn in deze bijdrage alleen globaal beschreven, maar kunnen in veel meer detail worden bekeken. Ten slotte liggen er nog meer dan voldoende vragen rondom het uurloon van schoolverlaters en het verschil daarin tussen mannen en vrouwen. Waarom verdienen voltijds werkende vrouwelijke schoolverlaters (werknemers) die in 2009/’10 uitstroomden uit mbo 3 en 4 opleidingen vijf jaar later bijvoorbeeld meer dan mannelijke? Daarbij is het lastig uurlonen te vergelijken van groepen die verschillen in onderwijs- en beroepsniveau, sector en leeftijd.