Arbeidsmigranten in Nederland

1. Inleiding

Door vrij verkeer van arbeid tussen Nederland en een toenemend aantal landen stijgt het aantal arbeidsmigranten vanuit de Europese Unie (EU), European Free Trade Association (EFTA) en landen buiten de EU sinds begin deze eeuw gestaag. Sinds de toetreding van diverse Oost-Europese landen tot de EU in 2004 vinden met name veel Poolse arbeidsmigranten hun weg naar Nederland. Voor een groot deel betreft het arbeidskrachten die tegen bescheiden betaling werk vonden in sectoren als de landbouw, de industrie en de bouw (Heyma et al., 2018; Krieg en Van Rooijen, 2018; Sleutjes et al., 2016). Daarnaast is al langere tijd sprake van een stabiele stroom kenniswerkers vanuit EU-landen en landen vanbuiten de EU.

De vraag die in dit artikel centraal staat, is hoe het arbeidsmigranten vergaat op het gebied van wonen, werken en gezin de eerste vijf jaar nadat ze zich hebben ingeschreven in Nederland. Zijn er substantiële verschillen tussen kennismigranten en overige arbeidsmigranten (ook wel aangeduid als ‘niet-kennismigranten’) op deze terreinen? En maakt het uit of arbeidsmigranten uit de EU komen of niet? Door arbeidsmigranten die in 2011 naar Nederland toekwamen en zich inschreven bij een gemeente gedurende vijf jaar te volgen,kan de dynamiek van arbeidsmigranten goed in beeld gebracht worden. Hoe ziet de groep die in Nederland blijft eruit? Hoe vergaat het arbeidsmigranten op het gebied van werken,wonen en gezinssituatie? Hoe wijken degenen die in Nederland blijven af van de groep die ons land binnen vijf jaar weer verlaat? Hierbij wordt onder meer gekeken naar verschillen in leeftijd, huishoudenssituatie en sociaaleconomische positie.

Na afbakening van de groep onderzochte arbeidsmigranten (paragraaf 2) wordt in dit artikel ingegaan op de doorstroom en uitstroom van deze migranten in de periode 2011 tot en met 2016 (paragraaf 3.1). In paragraaf 3.2 staat centraal in hoeverre kennismigranten zich onderscheiden van de overige arbeidsmigranten qua demografische en sociaaleconomische ontwikkeling. Tot slot volgt de conclusie (paragraaf 4).