Technische toelichting
Data
Voor dit rapport is gebruikgemaakt van gegevens uit het onderzoek Sociale samenhang en welzijn (SSW) 2012-2024. In dit onderzoek is onder meer gevraagd naar de sociale en maatschappelijke participatie van mensen van 15 jaar of ouder, waaronder het verrichten van vrijwilligerswerk. In totaal zijn in 2012-2024 gegevens beschikbaar van 91 338 personen (2012: 7 949, 2013: 7 384, 2014: 7 627, 2015: 7 614, 2016: 7 467, 2017: 7 654, 2018: 7 853, 2019: 7 652, 2020: 7 836, 2021: 6 690, 2022: 7 941, 2023: 7 671 en 7 557 in 2024).
Vrijwilligerswerk
Er is aan respondenten gevraagd of zij in de twaalf maanden voorafgaand aan de enquête vrijwilligerswerk hebben gedaan voor bepaalde organisaties of verenigingen. Daarbij werden 13 typen organisaties of verenigingen onderscheiden. De vraag luidde als volgt: “De volgende vragen gaan over vrijwilligerswerk doen voor organisaties of verenigingen. Het kan daarbij gaan om bestuurlijk werk, collecteren of andere activiteiten. Heeft u in de afgelopen twaalf maanden, dus sinds <huidige datum - twaalf maanden>, weleens vrijwilligerswerk gedaan voor:
- jeugd- of buurthuiswerk, zoals scouting, jongerencentrum, buurt- of dorpshuis,
- school, zoals oudercommissie, bestuur, leesouder of hulp op school,
- verzorging of gezondheidszorg, zoals ouderen- of gehandicaptenzorg, kinderopvang of hulp in ziekenhuis of hospice,
- een sportvereniging, zoals trainer, kantinedienst, zaalbeheer of bestuur,
- kunst of cultuur, zoals een muziek- of toneelvereniging, bibliotheek of museum,
- een hobby- of gezelligheidsvereniging,
- een religieuze of levensbeschouwelijke groepering, zoals een kerk of moskee,
- een politieke partij of actiegroep of voor een vakbond of bedrijfsorganisatie
- sociale hulpverlening, voedselbank, rechtshulp of slachtofferhulp,
- de wijk of de buurt,
- milieu, natuurbehoud of dierenbescherming,
- vluchtelingenwerk, mensenrechten of ontwikkelingssamenwerking,
- een andere vereniging of organisatie?”
Daarnaast is voor elke organisatie waarvoor vrijwilligerswerk werd gedaan een aantal vervolgvragen gesteld over de frequentie (“Hoe vaak heeft u dit vrijwilligerswerk gedaan in de afgelopen twaalf maanden?”) en over de hoeveelheid tijd die aan vrijwilligerswerk besteed wordt (“Om hoeveel uur vrijwilligerswerk ging het dan?”). Ook is gevraagd of mensen in de afgelopen vier weken vrijwilligerswerk hebben gedaan voor een organisatie (“Heeft u dit vrijwilligerswerk gedaan in de afgelopen vier weken?”), hoe lang mensen dit vrijwilligerswerk doen (“Hoe lang doet of deed u dit vrijwilligerswerk?”) en over de toekomst (“Bent u van plan dit vrijwilligerswerk over een jaar nog te doen?”).
Aanvullende vragen over vrijwilligerswerk
Flexibiliteit van de organisatie: Aan respondenten die in 2024 hebben aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk te hebben gedaan, is de vraag gesteld: “In hoeverre is de organisatie/zijn de organisaties waar u vrijwilligerswerk doet flexibel en kan het omgaan met veranderingen in de maatschappij?” Hierbij zijn zes antwoorden voorgelegd: 1) Heel flexibel, 2) Flexibel, 3) Neutraal, 4) Niet zo flexibel, 5) Helemaal niet flexibel, 6) Dat is voor mijn vrijwilligerswerk niet nodig. De vraag werd voorafgegaan door de volgende introductie: “De maatschappij verandert continu. Om vrijwilligers te werven en het werk aantrekkelijk te houden, moeten organisaties meebewegen. Denk aan het aanpassen van werkzaamheden en werktijden, de manier van vrijwilligers werven, meer klimaatbewust werken, thuiswerken, online vergaderen.”
Sociale veiligheid: Aan respondenten die in 2024 hebben aangegeven in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk te hebben gedaan, is ook gevraagd naar de sociale veiligheid met de volgende vraag: “Is er bij uw vrijwilligerswerk weleens een sociaal onveilige situatie geweest? Bijv. door grensoverschrijdende opmerkingen, pesten, agressie, discriminatie of andere situaties waarin iemand zich niet durft uit te spreken. Denk hierbij aan eigen ervaringen en aan ervaringen van anderen in uw organisatie.” Hierbij konden mensen antwoorden met 1) Ja, 2) Nee, of 3) Wil ik liever niet zeggen. Indien met ‘Ja’ werd geantwoord, volgde de vraag: “Was er toen sprake van één of meer van de volgende gebeurtenissen?”, met de antwoordopties: 1) Iemand durfde zich niet uit te spreken of kon zichzelf niet zijn, 2) Pesten of uitsluiten, 3) Verbale of lichamelijk agressie, zoals beledigen of kleineren, slaan of bedreigen, 4) Chantage of intimidatie, 5) Ongewenst seksueel gedrag of opmerkingen, 6) Discriminatie of discriminerende opmerkingen, 7) Financieel misbruik, 8) Iets anders, namelijk: …, of 9) Wil ik liever niet zeggen. Respondenten konden meerdere antwoorden kiezen. Er is ook gevraagd of er bij de vrijwilligerswerkorganisatie waar de respondent actief is een vertrouwenspersoon aanwezig is. Dit gebeurde met de volgende vraag: “Is er bij uw vrijwilligerswerk een vertrouwenspersoon waar u terecht kunt?”, met antwoordopties 1) Ja, 2) Nee, 3) Weet ik niet en 4) Niet van toepassing.
Sociale initiatieven: De vragen hierover werden voorafgegaan door de volgende toelichting: “Naast vrijwilligerswerk voor verenigingen of andere organisaties, zetten mensen zich ook vrijwillig in voor informele initiatieven. Denk aan initiatieven in buurt, wijk, dorp of regio waar mensen samen een maatschappelijk probleem aanpakken met een maatschappelijk doel, zonder hulp van de overheid of organisaties. Bijv. door samen eigen energie op te wekken, zorg te organiseren, afval in de buurt op te ruimen, een verzekeringsfonds (broodfonds) op te zetten, etc.” Aan alle respondenten is vervolgens de vraag gesteld “Heeft u in de afgelopen twaalf maanden weleens vrijwilligerswerk gedaan voor zo’n informeel initiatief?” De antwoordopties waren 1) Ja en 2) Nee. Als ‘Ja’ werd geantwoord werd gevraagd of er een korte omschrijving kon worden gegeven en hoeveel uur daaraan besteed werd: “Kunt u aangeven hoeveel tijd u ongeveer besteed heeft aan dit vrijwilligerswerk in de afgelopen twaalf maanden? U kunt een schatting geven van het gemiddeld aantal uren per week of van het totaal aantal uren per jaar.”
Achtergrondkenmerken
Informatie over herkomst, het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (ingedeeld in kwartielgroepen), sociaaleconomische positie en stedelijkheid van de woongemeente is afkomstig uit registers en is aan de enquêtegegevens gekoppeld. Respondenten zijn gevraagd naar hun geslacht, leeftijd en hoogst behaalde onderwijsniveau. Het onderwijsniveau bestaat uit de categorieën ‘Basisonderwijs, vmbo, mbo1: dit omvat het basisonderwijs, het speciaal (basis)onderwijs, alle leerwegen van het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding (mbo-1)’, ‘Havo, vwo, mbo2-4: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo en in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4). Ook omvat het de opleidingen die in niveau vergelijkbaar zijn met een havo, vwo of mbo-opleiding’ en ‘Hbo, wo: dit omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo). Hierbij gaat het om de associate degree, de hbo- en wo-bachelors, de hbo- en wo-masters, de 4-jarige hbo-opleidingen en wo-doctorsopleidingen’. Religiositeit is vastgesteld aan de hand van denominatie. Gevraagd is tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep men zich rekent.
Analyse
Met behulp van zowel beschrijvende als regressieanalyse is het vrijwilligerswerk onderzocht. Bivariate analyses werden uitgevoerd om eventuele verschillen tussen bevolkingsgroepen na te gaan. Indien dergelijke verschillen werden aangetroffen, werd met behulp van logistische regressieanalyses nagegaan of andere achtergrondkenmerken een verklaring voor deze verschillen vormden. Om regionale verschillen en verschillen op basis van sociaaleconomische positie in beeld te kunnen brengen, zijn de verslagjaren 2023 en 2024 samengevoegd om te kleine aantallen per regio en klasse te voorkomen.