3. Aanvullend deel van het onderzoek in 2024
3.1 Flexibiliteit van de vrijwilligerswerkorganisatie
Het voornaamste doel van de aanvullende vragen over vrijwilligerswerk in 2024 was om meer informatie te krijgen over de flexibiliteit en sociale veiligheid van de vrijwilligerswerkorganisaties en over sociale initiatieven die mensen kunnen doen buiten verenigingen of organisaties om (zie Technische toelichting voor de vraagformuleringen).
De meeste vrijwilligers vinden hun organisatie flexibel of heel flexibel (49 procent) en slechts een kleine groep (5 procent) geeft aan dat hun organisatie niet zo of helemaal niet flexibel is (zie grafiek 3.1.1). De rest neemt een neutrale positie in (16 procent), geeft aan dat flexibiliteit niet nodig is voor het vrijwilligerswerk dat ze doen (15 procent), weigert te antwoorden of weet het niet (15 procent). Er zijn naar leeftijd en tussen mannen en vrouwen geen grote verschillen in hoe flexibel de organisatie wordt ervaren. Wel zeggen 65-plussers iets vaker dat dit voor hun organisatie niet nodig is.
| Flexibiliteit | 2024 (% vrijwilligers) |
|---|---|
| Heel flexibel | 16,8 |
| Flexibel | 32,2 |
| Neutraal | 15,7 |
| Niet zo flexibel | 4,0 |
| Helemaal niet flexibel | 1,2 |
| Dat is voor mjin vrijwillgerswerk niet nodig | 15,1 |
| Weigert antwoord of weet het niet | 15,0 |
3.2 Sociale veiligheid op de vrijwilligerswerk organisatie
Van de vrijwilligers heeft 8 procent weleens een sociaal onveilige situatie meegemaakt tijdens het vrijwilligerswerk, 90 procent heeft dit niet ervaren, en 2 procent wilde dit liever niet zeggen. De leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar heeft het vaakst te maken gehad met onveilige situaties (12 procent). Personen van 75 jaar of ouder hebben hier het minst vaak mee te maken gehad (4 procent). Tussen mannen en vrouwen zijn er geen verschillen in de mate waarin zij geconfronteerd werden met sociaal onveilige situaties en er zijn ook geen verschillen naar herkomst of stedelijkheid.
| 2024 (% vrijwilligers) | |
|---|---|
| 15 tot 25 jaar | 9,1 |
| 25 tot 35 jaar | 11,9 |
| 35 tot 45 jaar | 7,6 |
| 45 tot 55 jaar | 8,3 |
| 55 tot 65 jaar | 7,6 |
| 65 tot 75 jaar | 5,1 |
| 75 jaar of ouder | 3,9 |
Het vaakst heeft een onveilige situatie betrekking op verbale of lichamelijke agressie (52 procent), gevolgd door ‘iemand durfde zich niet uit te spreken of kon zichzelf niet zijn” (31 procent) en ‘pesten of uitsluiten’ (28 procent) (zie figuur 3.2.2). Andere onveilige situaties die worden genoemd, hebben te maken met machtsverhoudingen, conflicten en overlast door jongeren of drugs- en alcoholmisbruikers.
| Sociaal onveilige situaties | 2024 (% vrijwilligers onveilige situatie meegemaakt) |
|---|---|
| Verbale of lichamelijk agressie, zoals beledigen of kleineren, slaan of bedreigen | 52,0 |
| Iemand durfde zich niet uit te spreken of kon zichzelf niet zijn | 31,0 |
| Pesten of uitsluiten | 28,3 |
| Discriminatie of discriminerende opmerkingen | 20,9 |
| Ongewenst seksueel gedrag of opmerkingen | 17,0 |
| Chantage of intimidatie | 15,7 |
| Iets anders | 7,1 |
| Financieel misbruik | 4,9 |
| Wil ik liever niet zeggen | 2,9 |
Van de vrijwilligers rapporteerde 44 procent dat er een vertrouwenspersoon aanwezig is bij de organisatie of vereniging waarvoor zij vrijwilligerswerk doen, 14 procent zegt dat er geen vertrouwenspersoon aanwezig is, 24 procent weet dat niet en voor 18 procent is het niet van toepassing voor hun vrijwilligerswerk. Jongeren van 15 tot 25 jaar geven vaker aan dat er een vertrouwenspersoon aanwezig is dan ouderen. Daarentegen zegt 34 procent van de oudere vrijwilligers dat dit niet van toepassing is voor hun vrijwilligerswerk. Of dit te maken heeft met de aard het vrijwilligerswerk – ouderen doen bijvoorbeeld vaker vrijwilligerswerk voor hobby- of gezelligheidsverenigingen – kon niet worden nagegaan omdat de vragen in het aanvullende vragenblok niet voor elke vrijwilligerswerkorganisatie apart worden gesteld.
3.3. Sociale initiatieven
Naast vrijwilligerswerk voor verenigingen of andere organisaties, zetten mensen zich ook vrijwillig en onbetaald in voor informele initiatieven, ook wel een burgercollectief of inwonersinitiatief genoemd. Dit zijn initiatieven met een maatschappelijk doel, zonder hulp van de overheid of een organisatie maar die wel in groepsverband plaatsvinden. Denk aan initiatieven in buurt, wijk, dorp of regio waar mensen samen een maatschappelijk probleem aanpakken, zoals het samen opruimen van afval in de buurt of het oprichten van een broodfonds.
In een periode van een jaar heeft 7 procent van de 15-plussers aan een dergelijk initiatief deelgenomen. In het coronajaar 2021 was dit nog 3 procent (Arends & Tummers, 2022). Er zijn geen verschillen gevonden naar achtergrondkenmerken. Wel geven mensen die de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk hebben gedaan voor een andere organisatie of vereniging vaker aan dat zij ook hebben meegedaan met een informeel initiatief (10 procent) ten opzichte van personen die dit niet hebben gedaan (4 procent). Gemiddeld besteden personen die zich inzetten voor informele initiatieven 2,1 uur per week aan deze activiteiten. Hierin zijn geen verschillen gevonden naar achtergrondkenmerken of het wel of niet doen van ander vrijwilligerswerk.
Als deze activiteiten bestaan uit het geven van hulp aan andere mensen buiten het eigen huishouden, zoals aan zieken, buren, familie, vrienden en bekenden, zonder dat daar een gezamenlijk georganiseerd initiatief vanuit de samenleving aan vooraf gaat, dan betreft het zogenoemde informele hulp. In 2024 heeft 36 procent dergelijke informele hulp in een periode van vier weken gegeven. De groep die ongeorganiseerde informele hulp geeft, is twee keer zo vaak betrokken bij de onbetaalde werkzaamheden die voortvloeien uit de sociale initiatieven dan mensen die geen informele hulp geven. Een kanttekening bij deze relatie is dat het voor een deel van de respondenten lastig kan zijn om een onderscheid te maken tussen ondersteuning van anderen die wel of niet voortgekomen zijn uit een maatschappelijk initiatief. Dit blijkt ook uit de antwoorden op de open vraag (zie kader).