Auteur(s): Daniëlle Groffen, Hans Schmeets
Vrijwilligerswerk 2024

4. Samenvatting en conclusie

4.1 Vrijwilligerswerk: het reguliere onderzoeksdeel 

Het vrijwilligerswerk vormt een belangrijk onderdeel van het sociaal kapitaal (Van Beuningen & Schmeets, 2013), dat zorgt voor een goed functionerende samenleving. In 2024 gaf de helft van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Dit is ongeveer gelijk aan 2023 en weer terug op het niveau van voor 2017. Tussen 2012 en 2016 was dat gemiddeld 49 procent en in de periode 2017 tot 2019 gemiddeld 48 procent. In de coronajaren 2020 tot en met 2022 deed gemiddeld 41 procent vrijwilligerswerk.

In 2024 gaf 31 procent aan zich in de vier weken voorafgaand aan het interview ingezet te hebben als vrijwilliger. Ook dat betekende een fors herstel na de Covid-19 pandemie en duidt op veerkracht in de samenleving. Bovendien behoort Nederland, samen met enkele Scandinavische landen, bij de landen met de meeste vrijwilligers (Schmeets et al., 2016). Net als in voorgaande jaren zetten de meeste vrijwilligers zich in bij sportverenigingen, gevolgd door scholen, buurt- en hobbyverenigingen, verzorging of gezondheidszorg, levensbeschouwelijke organisaties en jeugd- of buurthuiswerk. 

Hoewel het aandeel vrijwilligers na de coronajaren weer is toegenomen, zijn wel minder mensen het vrijwilligerswerk regelmatig gaan doen, en juist meer mensen incidenteel. Dit was in 2023 ook al het geval. In 2024 deed 40 procent van de vrijwilligers dit incidenteel en 60 procent regelmatig. Gemiddeld besteden vrijwilligers 4,4 uur per week aan vrijwilligerswerk, waarvan de meeste uren aan (gezondheids-)zorg. Het gemiddelde aantal uren vrijwilligerswerk is ten opzichte van 2022 met 0,4 uur gedaald. Dit betekent dat hoewel het aandeel vrijwilligers in 2024 is toegenomen, de tijd die vrijwilligers actief zijn wel is afgenomen. 

Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. In 2024 deden mensen tussen 65 en 75 jaar en tussen 35 en 45 jaar het vaakst vrijwilligerswerk. Jongvolwassenen tussen 25 en 35 jaar en personen van 75 jaar of ouder doen het minst vaak vrijwilligerswerk. Vrouwen en mannen doen even vaak vrijwilligerswerk. Wel verschillen mannen en vrouwen in het soort organisatie waarvoor ze het vrijwilligerswerk doen: vrouwen zijn bijvoorbeeld bijna twee keer zo vaak als mannen actief in de verzorging of gezondheidszorg, terwijl mannen actiever zijn op het gebied van sport. Ook doet de sociaaleconomisch positie ertoe. Zo zijn vooral vrijwilligers te vinden onder de zelfstandigen, gevolgd door gepensioneerden, studenten en werknemers. Mensen met een sociale uitkering doen het minst vaak vrijwilligerswerk. Ook neemt het aandeel vrijwilligers toe met het onderwijsniveau en de hoogte van het besteedbaar inkomen.

Blijkbaar zijn hulpbronnen in de vorm van kennis, geld en tijd van belang om als vrijwilliger actief te zijn. Een theorie die ingaat op de effecten van dergelijke hulpbronnen op de deelname aan de samenleving is de Resource Theory (Brady et al., 1995). Deze theorie stelt dat meer hulpbronnen de mogelijkheden van individuen vergroten om te participeren in sociale structuren en netwerken. Mensen die meer onderwijs hebben gevolgd, hebben meer kennis over de samenleving en meer vaardigheden om daaraan deel te nemen. Financiële middelen zijn relevant om toegang te hebben tot sociale netwerken en deel te nemen aan activiteiten in verenigingen. Beschikbare tijd is vooral van belang voor deelname aan structurele activiteiten, zoals een actieve deelname binnen organisaties, bijvoorbeeld als vrijwilliger voor of als actief lid binnen een sportclub of culturele vereniging. 

Zowel de religieuze betrokkenheid als het herkomstland zijn gerelateerd aan het vrijwilligerswerk. Ook als rekening wordt gehouden met een andere samenstelling qua leeftijd, inkomen en gevolg onderwijs, zijn vooral mensen met een Nederlandse herkomst vaker vrijwilliger dan migranten. Bij verschillen naar herkomstland speelt mogelijk mee dat naarmate migranten langer in Nederland verblijven, de deelname aan vrijwilligerswerk en andere vormen van deelname aan de samenleving toenemen (Schmeets et al., 2021). Ook komt duidelijk de rol van religie naar voren: mensen die zeggen bij een religie te behoren, doen vaker vrijwilligerswerk dan de groep die niet religieus is. 

Er zijn ook regionale verschillen. Zo zijn de inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten. Daarnaast zijn er minder vrijwilligers in de provincies Noord-Holland en Limburg. Bovengemiddeld veel vrijwilligers wonen vooral in Friesland en Drenthe. 

Vrijwilligers zijn gelukkiger en meer tevreden met hun eigen leven dan mensen die geen vrijwilligerswerk doen. Dat ondersteunt ander onderzoek over de relatie tussen vrijwilligerswerk en het welzijn. Dat betekent echter niet noodzakelijk dat vrijwilligerswerk ervoor zorgt dat het individuele welzijn toeneemt. Het kan ook dat een persoon die gelukkiger en meer tevreden is, eerder geneigd is om zich als vrijwilliger in te zetten. 

4.2 Vrijwilligerswerk: het aanvullende onderzoeksdeel 

De vragen in het aanvullende deel van de vragenlijst hadden als doel meer inzicht te krijgen in de flexibiliteit en sociale veiligheid binnen vrijwilligerswerkorganisaties, en in informele sociale initiatieven buiten organisaties. De helft van de vrijwilligers ervaart hun organisatie als flexibel of heel flexibel, en 1 op de 20 als niet flexibel. Dat er onveilige situaties zijn tijdens het vrijwilligerswerk, vooral verbale of lichamelijke agressie en problemen met het uiten van zichzelf, zegt 1 op de 12 vrijwilligers. Bij iets minder dan de helft is een vertrouwenspersoon aanwezig. Daarnaast blijkt dat 7 procent van de respondenten deelnam aan informele sociale initiatieven, zoals het opruimen van afval of het helpen van medeburgers. Deze activiteiten worden vaak uitgevoerd in de eigen buurt en niet door traditionele vrijwilligerswerkorganisaties, maar zijn eveneens, net zoals de informele hulp, van belang voor de sociale cohesie in een samenleving.