Auteur(s): Daniëlle den Dulk & Hans Langenberg
De Nederlandse Caraïben vijftien jaar na de staatskundige hervorming

4. Arbeid en onderwijs

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de arbeidsmarkt in de Nederlandse Caraïben. Er wordt bekeken hoeveel mensen er aan het werk zijn en hoe hoog de werkloosheid is, en hoe dit veranderd is in de tijd. Ook het opleidingsniveau van de inwoners komt aan de orde.

4.1. Arbeidsparticipatie en werkloosheid

Bij cijfers over de arbeidsmarkt wordt de bevolking vaak ingedeeld in drie groepen:

  1. De werkzame beroepsbevolking. Deze bestaat uit personen die betaald werk hebben.
  2. De werkloze beroepsbevolking. Degenen die geen betaald werk hebben, maar wel recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn.
  3. De niet-beroepsbevolking. Deze bestaat uit personen zonder betaald werk die niet recent naar werk hebben gezocht of daarvoor niet direct beschikbaar zijn. Reden hiervoor kunnen bijvoorbeeld zijn arbeidsongeschiktheid en de zorg voor naasten.

Werkenden en werklozen vormen samen de beroepsbevolking. Op de BES-eilanden is het gebruikelijk om de leeftijd van de drie groepen te beperken van 15 tot 75 jaar. De bovengrens wordt in de CAS-landen niet aangehouden. De institutionele bevolking (CBS, 2022), bewoners van bijvoorbeeld verpleeghuizen of gevangenissen, wordt niet meegeteld. Of deze groep wordt meegeteld bij de CAS-landen is onduidelijk.

Netto-arbeidsparticipatie

Het percentage van de bevolking met betaald werk wordt de netto-arbeidsparticipatie genoemd. Dit is het aandeel van de werkzame beroepsbevolking op de totale bevolking (zowel de beroeps- als de niet-beroepsbevolking). In figuur 4.1.1 is de netto-arbeidsparticipatie voor de zes eilanden weergegeven voor de periode 2012 tot en met 2024. Opgemerkt dient te worden dat in dit hoofdstuk geen sprake is van een continue ontwikkeling aangezien het AKO (Arbeidskrachtenonderzoek) op Caribisch Nederland niet jaarlijks, maar tweejaarlijks uitgevoerd wordt. Voor Sint Maarten geldt dat niet dezelfde jaren beschikbaar zijn als voor de andere eilanden. Daarom staan er in de figuur voor Sint Maarten bij 2012  gegevens over 2011, bij 2014 gegevens over 2013 en bij 2016 gegevens over 2017. 

4.1.1 Ontwikkeling netto-arbeidsparticipatie
 Aruba (15 jaar en ouder) (%)Bonaire (15 tot 75 jaar) (%)Curaçao (15 jaar en ouder) (%)Saba (15 tot 75 jaar) (%)Sint Eustatius (15 tot 75 jaar) (%)Sint Maarten (15 jaar en ouder) (%)
201268,563,170,157,5
201468,947,959,367,858,2
201658,469,951,161,666,255,1
201856,673,148,165,871,557
202050,569,845,673,471
202258,172,553,56772,9
202460,873,854,167,271,4

Op alle zes de eilanden heeft het merendeel van de bevolking betaald werk. Er kunnen meerdere redenen zijn waarom personen niet kunnen of willen werken. Op Bonaire en Sint Eustatius was de netto-arbeidsparticipatie de laatste jaren meer dan 70 procent. Op Saba lag deze iets lager, namelijk 67 procent. Dit komt doordat er een grote universiteit op dit eiland is, waardoor een gedeelte van de inwoners niet tot de beroepsbevolking behoort (de studenten). De arbeidsparticipatie voor Aruba en Curaçao ligt structureel lager dan die van de BES-eilanden. De vergelijking tussen de CAS-landen en de BES-eilanden wordt echter beperkt door de verschillende leeftijdsafbakening. De arbeidsparticipatie is voor alle eilanden redelijk constant geweest gedurende de onderzoeksperiode.

Werkloosheid

Een andere belangrijke economische indicator is het werkloosheidspercentage. Hiervoor wordt gekeken naar de werkloze beroepsbevolking. In figuur 4.1.2 staat de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage voor de zes eilanden weergegeven. De leeftijdsafbakening is hetzelfde als bij de arbeidsparticipatie. Ook hier geldt dat voor Sint Maarten niet dezelfde jaren beschikbaar zijn als voor de andere eilanden. Daarom staan er in de figuur voor Sint Maarten bij 2012  gegevens over 2011, bij 2014 gegevens over 2013 en bij 2016 gegevens over 2017.

4.1.2 Ontwikkeling werkloosheid
PeriodenAruba (15 jaar en ouder) (%)Bonaire (15 tot 75 jaar) (%)Curaçao (15 jaar en ouder) (%)Saba (15 tot 75 jaar) (%)Sint Eustatius (15 tot 75 jaar) (%)Sint Maarten (15 jaar en ouder) (%)
20125,83,93,211,5
20146,412,62,58,89,2
20167,76,713,33,37,16,2
20187,33,213,42,44,39,9
20208,64,619,13,12,3
20224,3313,12,53,96,5
20244,32,17,81,44,4

Op Curaçao is de werkloosheid in de hele onderzoeksperiode het hoogst. Niet aan te geven is of de verschillende leeftijdsafbakeningen hierbij een rol spelen. In eerder onderzoek worden meerdere redenen genoemd waarom de werkloosheid op dit eiland relatief hoog is. Voorbeelden hiervan zijn het algemene functioneren van de economie op Curaçao, de sterke afhankelijkheid van een beperkt aantal bedrijfstakken (gebrek aan diversificatie) en het functioneren van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld bureaucratische belemmeringen en traagheid in de vergunningsprocedure). Voor meer informatie over de arbeidsmarkt op Curaçao, zie Analyse van de arbeidsmarkt op Curaçao (CBS Curaçao, 2023b). De werkloosheid op dit eiland is, met uitzondering van de piek tijdens corona, wel gedaald ten opzichte van 2016. In dat jaar was het werkloosheidspercentage nog meer dan 13 procent, in 2024 was dit afgenomen naar minder dan 8 procent.

Op Aruba en Bonaire is de werkloosheid afgelopen jaren ook afgenomen. Op Aruba van meer dan zeven procent in 2016 naar iets meer dan 4 procent in 2024 en op Bonaire van meer dan 6 procent in 2016 naar ongeveer 2 procent in 2024. Op Saba is de werkloosheid, in vrijwel alle jaren, het laagst. In 2024 was de werkloosheid op dit eiland minder dan twee procent. Ook in eerder onderzoek dat CBS uitvoerde was de werkloosheid op Saba het laagst (Hermans en Kösters, 2019). De werkloosheid op Sint Eustatius schommelt enigszins. De economie op dit eiland wordt sterk beïnvloed door enkele grote bedrijven. Deze bedrijven produceren voornamelijk voor de export en zijn afhankelijk van regionale ontwikkelingen in de oliesector.

Omdat alle eilanden populaire vakantiebestemmingen zijn, zijn de sectoren toerisme, handel en de horeca de bedrijfstakken die voor de meeste werkgelegenheid zorgen. Elk eiland wordt echter gekenmerkt door een andere sectorstructuur. Hierover staat meer geschreven in hoofdstuk vijf.

4.2 Onderwijsniveau

In deze paragraaf wordt gekeken naar het hoogst behaalde opleidingsniveau van de inwoners van de zes eilanden. In figuur 4.2.1 is het hoogst behaalde niveau weergegeven voor de eilanden waarvoor de informatie beschikbaar was. De informatie gaat over 2016 en over het laatst beschikbare jaar: 2024. Het onderwijsniveau wordt ingedeeld in drie categorieën: ‘basisonderwijs/vmbo of mbo1’ als hoogst behaalde opleiding, ‘havo/vwo of mbo 2-4’ als hoogst behaalde opleiding en ‘hbo of wo’ als hoogst behaalde opleiding. Voor Sint Maarten en Curaçao is een grovere indeling gebruikt.

4.2.1 Hoogst behaald opleidingsniveau
 basisonderwijs/vmbo of mbo1 (%)havo/vwo of mbo 2-4 (%)hbo of wo (%) Weetniet/onbekend (%)
Aruba
Aruba (15 jaar en ouder, 2022)3745145
Bonaire (15 jaar en ouder, 2016) 5130,215,63,3
Bonaire (15 jaar en ouder, 2024) 4537171
Curaçao (2011)69,122,67,80,5
Curaçao (15 jaar en ouder, 2020) 4719249
Saba (15 jaar en ouder, 2016) 44,818,835,80,6
Saba (15 jaar en ouder, 2024) 3234286
Sint Eustatius (15 jaar en ouder, 2016) 6614,818,40,8
Sint Eustatius (15 jaar en ouder, 2024) 5328135
Sint Maarten (2011)
Sint Maarten (2022)53,710,210,925,2

De meeste inwoners van de eilanden hebben ‘basisonderwijs/vmbo of mbo1’ als hoogst behaalde opleiding. Op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Curaçao gaat het om 30 tot 50 procent van de populatie. Ongeveer 15 tot 25 procent van de inwoners heeft een hbo- of wo-diploma op zak. Saba laat een ander beeld zien: het percentage inwoners met een hbo- of wo-opleiding is hier relatief hoog, namelijk méér dan een kwart. Dit komt door de grote medische universiteit die op dit eiland gevestigd is. Door afronding van percentages in de bron tellen niet alle landen op tot 100 procent. De cijfers zijn daardoor indicatief.

Het opleidingsniveau van de BES-eilanden is vanaf 2016 iets veranderd. Een kleiner aandeel heeft tegenwoordig ‘basisonderwijs/vmbo of mbo1’ als hoogst behaalde opleiding. Voor de overige eilanden zijn oudere cijfers niet bekend.

Een bekend probleem is dat jongeren van de eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden elders gaan studeren, bijvoorbeeld in Europees Nederland, en dat zij na hun studie niet direct terugkeren naar waar ze vandaan kwamen. Zo laten schattingen zien dat op Curaçao elk jaar honderden jongeren het eiland verlaten om elders te gaan studeren en dat maar ongeveer vijf procent van deze jongeren na hun studie terugkeert (CBS Curaçao, 2023c). Ook uit het meest recente scholierenonderzoek op de BES-eilanden (Bokern en Fernandez Beiro, 2025) blijkt dat een groot deel van de jongeren aangaf in de toekomst het eiland te willen verlaten om elders te gaan wonen. Op Bonaire ging dat om 81 procent van de jongeren en op Saba en Sint Eustatius zelfs om 91 procent. Op alle drie de eilanden waren ‘het volgen van een opleiding of studie’ en ‘meer van de wereld zien’ de meest genoemde redenen hiervoor.

Het gevolg van deze wegtrekkende jongeren is dat het gemiddelde opleidingsniveau van inwoners van de zes eilanden relatief laag is. Ter vergelijking: in Europees Nederland (CBS, 2025b) heeft iets meer dan een kwart van de personen van 15 tot 75 jaar ‘basisonderwijs/vmbo of mbo1’ als hoogst behaald onderwijsniveau, ongeveer 41 procent ‘havo/vwo of mbo 2-4’ en bijna een derde ‘hbo of wo’. Het wegtrekken en wegblijven van hbo en wo-geschoolden kan invloed hebben op de lokale arbeidsmarkt en op de economieën van de eilanden. Ook de bevolkingssamenstelling zou hierdoor beïnvloed kunnen worden, bijvoorbeeld doordat migranten aangetrokken moeten worden om openstaande vacatures te vervullen.