De energierekening juni 2023

4. Verschillen tussen huishoudens

De hoogte van de energierekening wordt behalve door de prijs, ook bepaald door het energieverbruik van het huishouden. Als het verbruik van gas of elektriciteit hoger is, is de rekening, bij een vergelijkbaar contract, ook hoger. Het energieverbruik hangt samen met kenmerken van de woning en met de samenstelling en levenstijl van het huishouden. Dit laatste hoofdstuk geeft inzicht in de spreiding van de energierekening tussen en binnen groepen van woningen en hun bewoners, uitgaande van de energietarieven die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd. De analyses vinden plaats op het niveau van de woning omdat de afrekening van energie veelal op dat niveau plaatsvindt. Binnen de woning wordt alleen gekeken naar het aantal bewoners, ongeacht of deze bewoners een of meerdere huishoudens vormen. Binnen de woningen zoomen we in op de woningen die hoofdzakelijk worden verwarmd met aardgas. 

4.1 Energierekening tien groepen aardgaswoningen 2019-2023

Het CBS ontwikkelde op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat tien herkenbare profielen van aardgaswoningen en hun bewoners. Aardgaswoningen worden hoofdzakelijk verwarmd met aardgas en maakten in 2021 ruim 87 procent van de totale woningvoorraad uit. Woningen met stadswarmte en all-electric woningen worden dus buiten beschouwing gelaten. De groep all-electric woningen is nog relatief klein en voor stadswarmte beschikt het CBS niet over warmteleveringen op individueel niveau, waardoor gedetailleerde analyses naar andere (be)woningkenmerken lastig zijn. 

4.1.1 Ontwikkeling temperatuur gecorrigeerd aardgasverbruik per groep van aardgaswoningen 2019-2021 (in m3)
20192020**2021*
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
630640640
Een bewoner in oud,
klein appartement
830830840
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
103010301040
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
109010701090
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
129012601300
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
126012401260
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote rijwoning
110011001120
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote rijwoning
142014001430
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
201019702020
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande woning
252024802530

Sinds 2019 wordt elk jaar het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik van deze groepen aardgaswoningen gepubliceerd. De tien profielen verschillen naar woningtype, woonoppervlakte, bouwjaar en het aantal bewoners en omvatten samen ongeveer driekwart van alle aardgaswoningen. De verbruiken van de profielgroepen zijn bekend vanaf 2018, het meest recente jaar is 2021 (update 2022 volgt in augustus 2023 zodra de microdata voor 2022 beschikbaar komen). Omdat de methode voor het bepalen van de energieleveringen in de afgelopen jaren is vernieuwd en teruggelegd tot 2019 (zie Toelichting ‘Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen’) presenteren tabel 4.1.1 en 4.1.2 alleen de ontwikkeling in het energieverbruik van de aardgaswoningen vanaf 2019 volgens de vernieuwde methode. 

Tabel 4.1.1 laat zien dat het aardgasverbruik van de tien groepen van aardgaswoningen over de jaren 2019-2021 redelijk stabiel is. Bij de (groepen) woningen met een hoger verbruik lijkt het verbruik in 2020 iets lager, maar zijn de aardgasverbruiken in 2021 weer op het niveau van 2019. Daar waar de middellange termijn prognoses uitgaan van een dalend energieverbruik van huishoudens door investeringen in bijvoorbeeld isolatie, zien we dat niet terug in deze relatief korte periode. Mogelijk dat hier een effect te zien is van de coronamaatregelen, waardoor mensen in 2020 en (vooral) 2021 vaker thuis waren dan in 2019. De aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuurverschillen, dus er is geen sprake van invloeden door hogere of lagere buitentemperaturen.

Ook de elektriciteitsleveringen tussen 2019 en 2021 zijn zeer stabiel voor alle groepen (tabel 4.1.2, linker kolom voor elk verslagjaar). De netto-leveringen, het saldo van levering en teruglevering, dalen echter wel gestaag, behalve voor appartementen (tabel 4.1.2, rechterkolom voor elk verslagjaar). In eerdere publicaties over de energierekening beschikte het CBS alleen over informatie over elektriciteitsleveringen. De elektriciteitskosten waren toen gebaseerd op deze leveringen, zonder rekening te houden met eventuele terugleveringen. Sinds begin dit jaar beschikt het CBS over microdata waarmee ook cijfers gepubliceerd kunnen worden over terugleveringen, en dus ook over het saldo van levering en teruglevering. Deze netto-leveringen zijn voor het eerst in januari jl. voor de profielen van aardgaswoningen gepubliceerd voor de verslagjaren 2019 tot en met 2021. 

4.1.2 Ontwikkeling (netto-)elektriciteitslevering per groep van aardgaswoningen 2019-2021 (in kWh)
201920192020**2020**2021*2021*
LeveringNetto1)LeveringNetto1)LeveringNetto1)
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
158015701600158016001580
Een bewoner in oud,
klein appartement
156015401570156015901570
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
224022302290227023302300
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
169016101690156016901540
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
200018801990183020001790
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
278026502790259028002570
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
326029503260284032902790
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
320029603210286032202800
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
393035303930338040003330
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
460040904600389046703840
1) Netto-levering betreft de levering, verrekend met de eventuele teruglevering; indien de teruglevering groter is dan de levering is de netto-levering op 0 kWh gesteld.

Tabel 4.1.2 laat zien dat het verschil tussen de levering en de gesaldeerde of netto-levering kleiner is voor appartementen en dat dit verschil toeneemt met de grootte van de woning. Dit geeft aan dat eengezinswoningen en grotere woningen gemiddeld meer zonnestroom terugleveren. Bovendien wordt dit verschil tussen de levering en de netto-levering groter in de tijd. Dit heeft voornamelijk te maken met de snelle toename groei van het aantal zonnestroominstallaties voor woningen. Daarnaast kan het weer een rol spelen. Terugleveringen en netto-leveringen zijn niet genormaliseerd voor bijvoorbeeld zonuren, zoals dat voor de aardgasleveringen in tabel 4.1.1 wel gebeurt voor buitentemperatuur. In een zonnig jaar zal, bij verder gelijkblijvende omstandigheden, de teruglevering hoger zijn en de netto-levering dus lager. 

Het energieverbruik van woningen in 2022 en 2023 is nog niet bekend op microniveau. Daarom wordt, net als in hoofdstuk 2, gebruik gemaakt van prognoses voor het energieverbruik in deze jaren. Het PBL heeft hiervoor een prognose gemaakt die aansluit bij de ontwikkelingen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2022 en die rekening houdt met lagere verbruiken door de hogere energieprijzen in die jaren. Er is niet voldoende informatie om daarbij onderscheid te maken tussen huishoudens of woningen. Voor alle groepen aardgaswoningen wordt daarom aangenomen dat het energieverbruik met hetzelfde percentage daalt ten opzichte van 2021, gebaseerd op de ontwikkelingen in het gemiddelde verbruik, zoals weergegeven in hoofdstuk 2. 

Volgens de voorlopige cijfers voor 2022 daalt de gemiddelde netto elektriciteitslevering tussen 2021 en 2022 met bijna 16 procent en daalt deze tussen 2021 en 2023 met gemiddeld 17 procent. Het gemiddelde gasverbruik daalde tussen 2021 en 2022 naar verwachting met bijna 15 procent en tussen 2021 en 2023 bedraagt de daling krap 17 procent. Bij de inschatting van dit gasverbruik wordt uitgegaan van gemiddelde weersomstandigheden in Nederland; het gaat om temperatuur gecorrigeerde verbruiken.

Met de jaargemiddelde energieprijzen voor 2021 en 2022, de prijzen van juni 2022 en juni 2023 en de inschatting van de verbruiken in 2022 en 2023 is het mogelijk om een indicatief beeld te geven van de ontwikkeling in de gemiddelde energierekening per huishoudensprofiel (zie grafiek 4.1.3 en tabel 4.1.4). Hierbij zijn zowel de waargenomen veranderingen in de energieprijzen als de verwachte veranderingen in de energieverbruiken (volgens de prognose van het PBL) meegenomen in de berekening. Ook is rekening gehouden met het prijsplafond in 20231). De gemiddelde energierekening per profiel is berekend door voor elke woning individueel de energierekening te berekenen, en daarna te middelen over alle woningen van een profiel. Merk op dat de energierekening voor juni 2022 niet overeenkomt met die voor geheel 2022. Het gaat immers om de energierekening voor een heel jaar, indien het prijspeil het gehele jaar hetzelfde zou zijn geweest als in juni 2022. 

4.1.3 Indicatie van de energierekening1) naar woningprofiel
Woningprofiel2022 (euro per jaar)2021 (euro per jaar)
Een bewoner in nieuw, klein appartement920900
Een bewoner in oud, klein appartement11401060
Twee of meer bewoners in oud, klein
appartement
15501390
Een bewoner in oude, kleine rijwoning14301260
Een bewoner in oude, middelgrote
rijwoning
17301490
Twee of meer bewoners in oude, kleine
rijwoning
18701630
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
17601560
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
21201820
Twee of meer bewoners in oude, grote
rijwoning
29402430
Twee of meer bewoners in oude, grote
vrijstaande woning
36502950
1) Voor 2021 en 2022 is uitgegaan van de (rekenkundig) gemiddelde jaarprijzen in het betreffende jaar; verbruiken 2021 zijn gebaseerd op waarneming en 2022 op prognose.

4.1.4 Indicatie van de energierekening op jaarbasis voor elk woningprofiel bij prijsniveau juni 2022 en juni 2023 (inclusief prijsplafond) en ingeschat verbruik voor 2022 en 2023, in euro1),/sup>
Juni 2022Juni 2023, met prijsplafondverschil in euroverschil (%)
Een bewoner in nieuw,
klein appartement 1)
790129050063,4
Een bewoner in oud,
klein appartement
990150051051,5
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
1360195059043,6
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
1250178052041,9
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
1530210057037,3
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
1640228063038,5
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
1540218064041,6
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
1870255068036,1
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
2610343082031,4
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
3250421096029,7
1) Alle bedragen zijn afgerond op 10 euro, kolom verschil kan daardoor afwijken

Net als eerdere jaren blijkt uit grafiek 4.1.3 en tabel 4.1.4 dat eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement het minst uitgeven aan energie, terwijl meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen de hoogste energierekening hebben. Uit de onderliggende cijfers voor figuur 4.1 is te berekenen dat deze laatste groep in 2021 gemiddeld 3,3 keer zoveel uitgeeft aan gas en elektriciteit dan de eenpersoonshuishoudens met een klein, nieuw appartement. Gemiddeld over 2022 loopt dat verschil op tot 4,0 keer. In juni 2023, met de invoering van het prijsplafond, de verlaagde vermindering van de energiebelasting, en marktprijzen die rondom de prijsplafondprijs schommelen, is het verschil tussen het woningprofiel met het hoogste en het laagste verbruik teruggelopen tot een factor 3,3 (dit is te berekenen uit tabel 4.1.4).

De verkleining van de verschillen tussen huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik is vooral toe te schrijven aan de verandering van de vermindering energiebelasting. Deze vermindering, een vaste teruggave op de energiebelasting, was in 2022 sterk verhoogd om de energierekening van huishoudens betaalbaar te houden2). Per 1 januari 2023 is de heffingskorting weer verlaagd en werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vormgegeven via een prijsplafond tot een bepaald verbruik. Een lagere vaste teruggave, onafhankelijk van het verbruik, pakt ongunstig uit voor huishoudens met een relatief laag verbruik omdat zij minder profiteren van de verlaagde variabele prijzen.

Het prijsplafond, de verhoging van de variabele energiebelasting en het wederom toepassen van een hoger btw-tarief per 1 januari 2023 vergroten de verschillen tussen huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik doordat huishoudens met een hoog verbruik boven de eerste 1200 m3 en 2900 kWh de hogere contractprijs (inclusief variabele belastingen en btw) betalen en niet de – aanvankelijk – gunstigere prijsplafondprijs. In juni 2023 (zie tabel 4.1.5) valt dit effect voor een belangrijk deel weg doordat de gemiddelde contractprijs schommelt rond het prijsplafondtarief. Hierdoor hebben huishoudens met een hoger verbruik minder nadeel en loopt het verschil met huishoudens met een laag verbruik terug door de verlaging van de vermindering energiebelasting. Om het effect van het prijsplafond te illustreren is daarom in tabel 4.1.5 ook doorgerekend hoe de energierekening zou uitpakken als de prijzen in 2023 het hele jaar op het niveau van januari 2023 zouden liggen, toen de contractprijs nog ver boven het prijsplafond lag. Zonder prijsplafond zouden de huishoudens in het profiel met het hoogste verbruik 3,2 keer zoveel betalen als de huishoudens in het profiel met het laagste verbruik. Met prijsplafond loopt dit verschil op tot 4,3 keer. Tabel 4.1.5 laat echter ook zien dat in absolute termen, het voordeel van het prijsplafond groter is voor huishoudens in woningen met een hoog verbruik. Zij profiteren immers maximaal van de korting op de eerste 1 200 m3 en 2 900 kWh, terwijl huishoudens met een verbruik ver onder deze plafonds minder korting op de totale variabele kosten ontvangen. Bij het prijspeil van januari 2023 genieten de profielgroepen gemiddeld 1 070 tot 2 140 euro voordeel op jaarbasis, in juni 2023 is dat teruggelopen tot 120 tot 250 euro3)

4.1.5 Indicatie van voordeel van prijsplafond bij prijsniveau januari en juni 2023 en ingeschat verbruik in 2023, in euro1)
januari 2023januari 2023januari 2023juni 2023juni 2023juni 2023
zonder ppmet ppprijs-
plafond-
korting
zonder ppmet ppprijs-
plafond-
korting
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
23701300107014101290120
Een bewoner in oud,
klein appartement
27901540125016501500150
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
36302050158021301950180
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
33201860146019501780180
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
39102260165022902100200
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
42402440181024902280210
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
40602320174023802180200
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
47402810193027702550220
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
63204210211036803430250
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
76805540214044604210250
1) Alle bedragen zijn afgerond op 10 euro, kolom verschil kan daardoor afwijken

Merk op dat voor de prognose van het verbruik in 2023 voor alle woningen is aangenomen dat het aardgas- en elektriciteitsverbruik met eenzelfde percentage daalt als in de landelijke prognose. Het is de vraag of dit een realistische aanname is, omdat huishoudens met een hoog verbruik mogelijk hun energieverbruik sterker hebben aangepast aan de gestegen marktprijzen dan huishoudens met een verbruik onder de prijsplafondprijzen. Anderzijds hebben huishoudens met een laag inkomen gemiddeld ook een lager energieverbruik, en is de noodzaak tot besparen bij lagere inkomens groter. Dit maakt het erg lastig om realistische aannames te doen voor de daadwerkelijke dalingen per profielgroep. Pas als er gegevens over de daadwerkelijke verbruiken over 2022 en 2023 beschikbaar komen op microniveau zal het mogelijk zijn om na te gaan welke huishoudens hun energieverbruik sterker hebben aangepast dan andere huishoudens.

4.2 Spreiding binnen groepen van huishoudens

De energierekening varieert niet alleen tussen profielen van woningen en hun bewoners, ook binnen deze profielen is er sprake van een grote spreiding. In Tabel 4.2.1 staat naast het gemiddelde per groep ook de mediaan, de grens waarboven de 10 procent huishoudens met de hoogste energierekening zich bevinden én de grens voor de 10 procent huishoudens met de laagste energierekening. De mediaan geeft de middelste waarneming per groep van aardgaswoningen. De helft van de woningen in een groep heeft een energierekening hoger dan de mediaan en de andere helft heeft een lagere energierekening.

Binnen de groep van alleenwonenden in kleine, nieuwe appartementen betaalt ongeveer 10 procent van de bewoners met de prijzen van juni 2023 meer dan 1 830 euro op jaarbasis. Dit is 330 euro meer dan de 10 procent zuinigste huishoudens die met meer personen in een oude middelgrote rijwoning wonen. Evenzo geven de tien procent zuinigste meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen met de prijzen van juni 2023 en ingeschatte verbruiken voor 2023 minder uit dan bijna de helft van alle meerpersoonshuishoudens in nieuwe, middelgrote rijwoningen. Deze verschillen kunnen samenhangen met keuzes van huishoudens zoals het aantal kamers dat verwarmd wordt, de aanschaf en het gebruik van energie(on)zuinige apparatuur, of de tijd die mensen thuis doorbrengen. 

Maar de variatie hangt ook samen met factoren die niet meegenomen zijn in de afbakening van de groepen van aardgaswoningen. Zo wordt er bijvoorbeeld niet expliciet rekening gehouden met de energetische kwaliteit van woningen. Nieuwe woningen zijn bij de bouw al energiezuinig opgeleverd, maar oudere woningen kunnen in de loop van de tijd ook verbeterd zijn. Daarnaast is er natuurlijk ook een samenhang met de omvang van het huishouden: binnen de meerpersoonshuishoudens zal het energieverbruik van tweepersoonshuishoudens gemiddeld lager zijn dan dat van vierpersoonshuishoudens. Daarnaast is de variatie in energierekeningen waarschijnlijk nog groter dan uit tabel 4.2.1 blijkt omdat de bedragen uitgaan van de gemiddelde prijzen in juni 2023. Afhankelijk van het daadwerkelijke contract dat huishoudens hebben met hun energieleverancier kan de rekening hoger of lager uitvallen. De bedragen in dit artikel geven wel een beeld van de verschillen in de energierekening van aardgaswoningen in relatie tot belangrijke kenmerken van die woningen en hun bewoners.

4.2.1 Diverse spreidingsmaten voor de energierekening voor groepen van aardgaswoningen, prijsniveau juni 2023 (inclusief prijsplafond) en ingeschat verbruik voor 2023, in euro
GemiddeldLaagste 10%Mediaan (50%)Hoogste 10%
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
129077012801830
Een bewoner in oud,
klein appartement
150083014502190
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
1950117018602830
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
1780103017102610
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
2100118020103120
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
2280138022003260
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
2180127021303160
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
2550150024703680
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
3430189033205110
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
4210216040406290
 
 
 

1)De energierekening per woning, inclusief prijsplafond wordt als volgt berekend:

Energierekening = Pvariabel, gas * Qgas + Pvariabel, elek * Qelek + Pvast

Waarbij (alle prijzen inclusief energiebelasting en btw):
Pvast is de som van de vaste prijscomponenten van transport en vastrecht voor gas en elektriciteit en de verminderde energiebelasting
Pvariabel, gas en Pvariabel, elek zijn de gemiddelde variabele prijzen per m3 respectievelijk kWh. Deze variabele prijzen verschillen voor de eerste 1 200 m3 resp. 2 900 kWh en voor de m3 en kWh daarboven:

  • Boven 1 200 m3 resp. 2 900 kWh is de variabele prijs gelijk aan de gemiddelde contractprijs over alle contracten zoals gepubliceerd op StatLine; immers boven de genoemde volumes wordt altijd de contractprijs betaald
  • Voor de eerste 1 200 m3 resp. 2 900 kWh is de variabele prijs een gewogen gemiddelde van de gemiddelde prijs van contracten met een contractprijs tot aan de prijsplafondprijs en de prijsplafondprijs van €1,45 per m3 aardgas en €0,40 per kWh elektriciteit; immers indien de contractprijs boven de prijsplafondprijs ligt, betaalt de consument de plafondprijs en indien de contractprijs onder de plafondprijs ligt, wordt de contractprijs betaald. De gemiddelde prijs van contracten met een contractprijs tot aan de prijsplafondprijs staat niet in de nieuwe StatLinetabel met energieprijzen en ook de verhouding tussen contracten met een contractprijs tot en boven de prijsplafondprijs is daar niet te vinden. Daarom zijn deze aanvullend berekend om ook op microniveau de juiste tarieven te kunnen gebruiken. De berekening vond voor aardgas als volgt plaats:

    Ptot 1 200 m3 = a * Ponder + (1-a) * €1,45
    waarbij a het aandeel is contracten met een variabel tarief tot €1,45 (incl. belastingen en btw) per m3
    En evenzo voor elektriciteit:

    Ptot 2900 kWh = a * Ponder + (1-a) * €0,40
    waarbij a het aandeel is contracten met een variabel tarief tot €0,40 (incl. belastingen en btw) per kWh

2)Daarnaast ontvingen huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting in november en december 2022, vooruitlopend op het prijsplafond, een korting op de energierekening van 190 euro per maand. Deze korting is niet meegenomen in de hier gepresenteerde energierekeningen omdat deze volgens de methode van de CPI behoort tot de inkomenseffecten. Zie toelichting voor meer informatie.

3)Hoewel de gemiddelde contractprijs in juni 2023 voor aardgas nog maar net boven de plafondprijs ligt (€1,48 per m3) en die voor elektriciteit gemiddeld zelfs onder de plafondprijs ligt (€0,39 per kWh), genieten toch nog veel huishoudens voordeel van het prijsplafond. In al deze gevallen wordt de prijs die consumenten betalen voor de eerste 1 200 m3 respectievelijk 2 900 kWh afgetopt op €1,45/m3 en €0,40/kWh omdat hun contractprijs boven deze plafondprijzen uitkomt.