De energierekening juni 2023

Technische toelichting

De energierekening

De gemiddelde energierekening van juni beschrijft wat huishoudens gemiddeld moeten betalen voor het verbruik van energie in één jaar. Hierbij baseren we ons op de gemiddelde prijzen van juni en het verwachte jaarverbruik. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening wel hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.

Het gebruik van gemiddelde prijzen

De StatLinetabel met consumentenprijzen voor gas en elektriciteit geeft de gemiddelde maandelijkse prijs van de verschillende componenten van de gas- en elektriciteitsrekening. De verschillende componenten zijn: belastingen, netwerk- en leveringskosten en kunnen een vaste component hebben en een variabele.

Per component wordt een gemiddelde berekend, gebaseerd op de informatie van energieleveranciers over de tarieven die zij hanteren voor de verschillende contracten en het aantal aansluitingen (huishoudens). De prijzen van contracten verschillen bijvoorbeeld per leverancier, per looptijd, soort energie (groen of grijs), per dagdeel (dag- en nachtstroom of een enkele meter voor één tarief) en contractduur. Bij het berekenen van het gemiddelde voor de prijscomponenten is door weging rekening gehouden met het gemiddelde aantal aansluitingen en de toen geldende prijzen in het voorgaande jaar voor de verschillende soorten contracten.

Van circa 82 procent van huishoudensaansluitingen worden elke maand de prijzen verzameld. Het gebruik van deze prijzen voor het berekenen van de gemiddelde energierekening voor huishoudens levert een goede benadering voor heel Nederland op. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening nog steeds hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.

Toelagen en andere compensatiemaatregelen in 2022 en 2023

In 2022 en 2023 heeft de overheid een aantal maatregelen getroffen om de prijs die huishoudens betalen aan energie te beperken. Begin 2022 is de belastingvermindering energiebelasting verhoogd en de energiebelasting verlaagd. In juli 2022 is de btw op energie verlaagd. Ook zijn vanaf begin 2023 het prijsplafond en de compensatie voor woningen met blokverwarming ingevoerd. Door het prijsplafond is tot aan een vastgesteld verbruik (1 200 m3 gas en 2 900 kWh elektriciteit) het variabele leveringstarief gemaximeerd. Voor aardgas betalen huishoudens voor de eerste 1 200 m3 maximaal €1,45 (inclusief belastingen en btw) en voor elektriciteit betalen huishoudens voor de eerste 2 900 kWh maximaal €0,40 (inclusief belastingen en btw). Naast de invoering van het prijsplafond is de vermindering energiebelasting in januari 2023 verlaagd (dit verhoogt de energierekening doordat huishoudens minder korting krijgen). Ook is de opslag duurzame energie (ODE) samengevoegd met de energiebelasting en opnieuw vastgesteld voor 2023. Net als tot aan juli 2022 het geval was valt energie vanaf januari 2023 weer onder het hoge btw-tarief van 21 procent. Voor de vergelijking van juni ’23 op juni ’22 heeft de btw verlaging geen invloed, in beide perioden gold het hoge tarief. Deze maatregelen worden conform CPI-methoden gezien als prijseffecten en zijn daarom opgenomen in dit artikel. De tegemoetkoming op de energierekening van twee maal 190 euro die eind 2022 door de energiemaatschappijen is uitbetaald aan huishoudens wordt conform de regels niet als prijseffect meegeteld in de CPI maar in het besteedbaar inkomen en worden dus niet gezien als prijseffecten. Dat geldt ook voor de 1 300 euro energietoeslag voor lage inkomens in 2022.

Deze behandeling van de toelagen en prijscompenserende maatregelen is conform de Europese regels voor de CPI, die bijvoorbeeld ook doorwerken in de Nationale Rekeningen en koopkrachtplaatjes. De CPI en het (besteedbaar) inkomensbegrip zijn op elkaar afgestemd. Als iets in de CPI wordt meegeteld, dan behoort het per definitie tot de bestedingen en niet tot het (gecoördineerde) inkomensbegrip.

De wijze waarop toelagen en compensatiemaatregelen worden meegenomen verschilt per toepassing. Voor analyses van de betaalbaarheid van energielasten en energiequotes (het aandeel van het inkomen dat wordt besteed aan energie) worden energietoelagen meegenomen als een verlaging van de (netto) energielasten en niet als een verhoging van het besteedbaar inkomen. De Monitor Energiearmoede die het CBS samenstelt voor het ministerie van EZK is daarvan een voorbeeld.

Belastingen op energie

Er is, vanaf januari 2023, één specifieke heffing op energie: de energiebelasting. De opslag duurzame energie (ODE) is per januari 2023 afgeschaft en opgenomen in de energiebelasting. Energiebedrijven innen de energiebelasting voor elke verbruikte kilowattuur stroom en kubieke meter gas en dragen dit vervolgens af aan de overheid. Omdat de overheid energie als een basisbehoefte ziet, krijgt elk huishouden een vast belastingbedrag terug. Dit is de belastingvermindering energiebelasting, ook wel heffingskorting genoemd. Deze vermindering wordt verrekend per elektriciteitsaansluiting. Omdat de vermindering compenseert voor de belasting op elektriciteit en gas wordt deze verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen. Ten slotte betaalt elk huishouden btw over de energierekening. De levering, het transport en de energiebelastingen vallen in juni 2023 allemaal onder het hoge btw-tarief van 21 procent. 

Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten

De prijs van energie en het verbruik bepalen de hoogte van de energierekening. De totale gemiddelde verandering van de energierekening kunnen we uitsplitsen in prijs- en verbruikseffecten Hiervoor gebruiken we de zogenoemde methode voor Bennet-indicatoren.

Als we de energierekening van juni 2023 vergelijken met die van juni 2022 dan kunnen we de totale verandering van de energierekening als volgt splitsen in een prijseffect en een verbruikseffect:
- Voor het prijseffect houden we het verbruik constant. Het gehanteerde verbruik is het gemiddelde van het geraamde gebruik in 2022 en 2023.
- Voor het verbruikseffect houden we de prijs constant. De gehanteerde prijs is het gemiddelde van juni 2022 en juni 2023.

De som van dit prijs- en verbruikseffect komt overeen met het totale verschil in de energierekening tussen juni 2022 en juni 2023. Voor de berekening van de energierekening in juni 2022 worden dan de prijzen van juni 2022 en het geraamde gemiddelde verbruik van 2022 genomen en voor de berekening van 2023 worden de prijzen van juni 2023 en het verbruik van 2023 genomen.
Het geraamde gemiddelde verbruik voor 2023 is 1 929 kWh elektriciteit en 1 125 m3 gas. Voor 2022 is het geraamde verbruik 1 959 kWh elektriciteit en 1 149 m3 gas.

Het verbruik heeft logischerwijs alleen effect op de variabele kosten die de gebruiker per kubieke meter gas of per kilowattuur elektriciteit betaalt en niet op de vaste kosten. De vaste kosten veranderen alleen in prijs, niet in hoeveelheid. 

Gemiddelde prijzen en de CPI (consumentenprijsindex)

Net als voor de prijsindex van elektriciteit en gas ten behoeve van de CPI wordt voor de prijzen in dit artikel gebruik gemaakt van energiecontractgegevens van huishoudens. Ook worden dezelfde gegevens over belastingen en transportkosten ingezet. Hoewel beide statistieken gebruik maken van dezelfde bronnen, is de prijsmutatie die met beide bronnen berekend kan worden niet noodzakelijkerwijs hetzelfde. Dit komt door de stratificatie en de indexmethode die voor de CPI gebruikt worden. Daarbij houdt de CPI rekening met de eerste PBL-prognose van het verbruik, in plaats van de gemiddeldes genoemd in dit artikel. Voor de CPI kan het verbruik niet tussentijds gewijzigd worden en moet aan het begin van het jaar al bepaald zijn om een zuivere prijsontwikkeling te meten.

Gemiddelde prijs over een jaar berekend als rekenkundig gemiddelde

De gemiddelde prijs voor een jaar komt tot stand door het rekenkundig gemiddelde te nemen over alle 12 maanden. Aangezien het energieverbruik niet gelijk over het jaar verdeeld is, kan dat leiden tot een onder- of overschatting van de daadwerkelijke prijs die (gemiddeld) betaald is. Bij het gewogen gemiddelde krijgt elke maandprijs een gewicht dat aangeeft hoeveel m3 er in die maand relatief is verbruikt. Zo wegen de prijzen in de (winter)maanden met veel verbruik zwaarder mee in de jaarprijs dan de prijzen in maanden waarin relatief weinig wordt verbruikt. Op dit moment beschikt het CBS nog niet over de benodigde gas- of elektriciteitsverbruiken per maand. Begin 2023 is er wel een eerste analyse verricht voor aardgas, waarbij het CBS kon aangeven hoe de leveringen aan huishoudens over de maanden tot en met eind 2022 zijn verdeeld. Indien deze leveringen als gewicht worden gebruikt om de variabele aardgasprijzen per maand te wegen komt de gewogen gemiddelde variabele aardgasprijs voor 2022 uit op €1,39 (inclusief btw en energiebelasting en ODE) per m3. De rekenkundig gemiddelde variabele aardgas voor 2022 bedraagt €1,36. Dit geeft aan dat aardgas gemiddeld duurder was in de maanden dat het verbruik hoger was. In 2021 komen zowel het gewogen als het rekenkundig gemiddelde op (afgerond) €0,82 per m3 aardgas en was de vertekening door het verbruik per maand dus veel kleiner.

Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik 

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekent het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik voor woningen volgens de methode die wordt gebruikt in de Klimaat- en energieverkenning (KEV). Het PBL gebruikt hiervoor ook CBS-statistieken om tot een gemiddeld energieverbruik per woning te komen voor historische jaren. Deze wijken vaak iets af van de gemiddelde verbruiken per woning die het CBS publiceert omdat de ene methode vanuit het totaal energieverbruik een gemiddelde berekent, terwijl de andere methode vanuit de microdata per woning gemiddelden berekent. In de berekeningen van het PBL zijn woningen op stadswarmte uitgesloten en wordt het totale gasverbruik gecorrigeerd voor verschillen in buitentemperatuur (zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik). Om te komen tot het gemiddelde gasverbruik per bewoonde woning wordt het totale temperatuur gecorrigeerde gasverbruik van alle woningen in Nederland gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen zonder stadswarmte.

Voor het gemiddelde elektriciteitsverbruik wordt de opwekking met eigen zonnepanelen gesaldeerd met de totale levering. De totale levering van elektriciteit aan woningen door energiemaatschappijen wordt daarnaast nog verminderd met leveringen aan gemeenschappelijke ruimten, zoals galerijen en liften. Om te komen tot het gemiddelde elektriciteitsverbruik per bewoonde woning wordt de gecorrigeerde totale leveringshoeveelheid van elektriciteit gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen in Nederland.

NB. Voor het gemak noemen we deze gecorrigeerde levering in deze notitie het “verbruik”. Zelf opgewekte en verbruikte energie maakt echter geen onderdeel uit van de levering, evenals de teruglevering. Uiteraard zijn aan de eigen opwekking van energie door huishoudens ook kosten verbonden, maar die nemen we hier niet mee.

Voor de profielen van aardgaswoningen (hoofdstuk 4) wordt in de methode van het CBS vanuit microdata het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik berekend voor groepen van aardgaswoningen. Om te bepalen of een woning een aardgaswoning is wordt gekeken naar de hoofdverwarmingsinstallatie. Indien er sprake is van individuele CV of van blokverwarming wordt een woning tot de aardgaswoningen gerekend. Deze afbakening wijkt een klein beetje af van de afbakening zoals hierboven beschreven voor de methode van de KEV. Daarnaast wordt in de methode van de KEV het gemiddeld elektriciteitsverbruik berekend over alle bewoonde woningen, terwijl in de benadering vanuit de microdata de (bewoonde) woningen met stadswarmte en all-electric woningen niet worden meegenomen, evenals woningen met 11 of meer geregistreerde bewoners.

Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen 

Tussen rapportagejaar 2019 en 2020 hebben bij het CBS diverse methodologische vernieuwingen plaatsgevonden om de aardgas- en elektriciteitsleveringen aan woningen te bepalen. Mede hierdoor is de afbakening van de populatie aardgaswoningen verbeterd. Zo is het onderscheid tussen woningen met en zonder gas verbeterd doordat er meer informatie beschikbaar is over de hoofdverwarmingsinstallatie. Daarnaast bestonden er tot 2019 enkele honderdduizenden woningen waarvoor de gas- of elektriciteitslevering onbekend was. Dankzij het verbeterd inzicht in de hoofdverwarmingsinstallatie kan vanaf verslagjaar 2019 voor alle woningen een elektriciteits- en (indien relevant) gaslevering bepaald worden. Tot slot is het onderscheid tussen woningen en bedrijven beter afgestemd op de (vernieuwde) Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).

Omdat de nieuwe methode ook is teruggelegd voor 2019, zijn er tijdreeksen zonder trendbreuk beschikbaar vanaf 2019. 

Saldering van elektriciteitsleveringen 

We spreken in dit artikel voor het gemak over het energieverbruik van huishoudens, maar feitelijk betreft de informatie de energieleveringen aan woningen. Deze informatie is afkomstig van netbeheerders. Tot verslagjaar 2021 leverden sommige netbeheerders informatie over de gesaldeerde elektriciteitslevering, dus na correctie voor eventuele teruglevering bij zonnestroom. Andere netbeheerders leveren informatie over de niet-gesaldeerde leveringen. Bij oude, analoge meters is de levering altijd gesaldeerd omdat daarbij de meter terugloopt. Vanaf verslagjaar 2021 ontvangt het CBS voor het eerst zowel een standaardjaarafname (sja) als een standaardjaarinvoeding (sji) en is het mogelijk om op microniveau het onderscheid tussen levering (sja) en teruglevering (sji) te maken. Met deze nieuwe informatie zijn ook de elektriciteitsleveringen voor woningen op macroniveau bijgesteld. Ook zijn er in combinatie met informatie over zonnestroominstallaties op microniveau terugleveringen bijgeschat voor 2019 en 2020 zodat de tijdreeksen vanaf 2019 compleet zijn. De (netto-)verbruiken waarop de energierekeningen in het voorliggende artikel zijn gebaseerd wijken daarmee af van eerdere publicaties over de energierekening.

Temperatuurcorrectie gasverbruik 
Het grootste deel van het gasverbruik wordt gebruikt voor ruimteverwarming. In een jaar met een zachte winter gebruiken huishoudens hierdoor gemiddeld minder gas dan in een jaar met een strenge winter. Bij het berekenen van prijseffecten en de mogelijkheden voor energiebesparing wordt daarom vaak gewerkt met voor temperatuur gecorrigeerde gasverbruiken. Hierbij wordt het daadwerkelijk gasverbruik omgerekend naar de hoeveelheid gas die verbruikt zou zijn als de temperatuur in een jaar gemiddeld geweest zou zijn. Er zijn diverse correctiemethoden ontwikkeld. De in dit artikel gebruikte gasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur met dezelfde methode als gebruikt in de Klimaat- en Energieverkenning. Kenmerk van deze methode is dat voor elk jaar het verwachte aantal graaddagen wordt bepaald, waarbij rekening gehouden wordt met de door het KNMI verwachte opwarming door klimaatverandering. Het aantal graaddagen geeft aan op hoeveel dagen de temperatuur onder een bepaalde grens komt, waarbij elke graad onder deze grens als één graaddag telt. Omdat het de laatste jaren warmer wordt, leidt dit tot een dalend verwacht gasverbruik.