Auteur: Astrid Pleijers, Robert de Vries
Invulling praktisch en theoretisch opgeleiden

5. Conclusies en mogelijk vervolg

In dit artikel is onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van de termen praktisch en theoretisch opgeleid, als vervanging van of aanvulling op de gangbare indeling van onderwijsniveau in laag, midden en hoog. De vragen die daarbij centraal stonden zijn: Is het mogelijk om met de gegevens en onderwijsindelingen van het CBS een goed onderscheid te maken tussen theoretisch en praktisch opgeleid? En wat betekent dit voor de statistieken die je hiermee kunt samenstellen?

5.1 Conclusies

Met betrekking tot de eerste onderzoeksvraag laat dit artikel zien dat op basis van de in de ISCED 2011 opgenomen oriëntatie van de opleiding onderscheid is te maken tussen theoretisch en praktisch opgeleiden. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat deze indeling nog niet voor alle opleidingen even goed te maken is. Dit geldt met name voor de wo-opleidingen. Volgens de ISCED 2011 worden die nu voornamelijk ingedeeld bij theoretisch, terwijl daar ook praktische opleidingen bij zijn, zoals de opleiding geneeskunde. Dit zie je terug bij de meest voorkomende beroepsgroepen. In de technische beroepen en de zorg en welzijn beroepen is het aandeel theoretisch opgeleiden relatief groot terwijl in die beroepsgroepen juist ook sprake is van beroepen waar specifieke opleidingen voor benodigd zijn.

Wat betreft de tweede onderzoeksvraag laten de bevindingen zien dat de indeling naar praktisch opgeleid-theoretisch opgeleid op basis van de oriëntatie van de opleiding veel minder onderscheidend is dan de indeling laag-, middelbaar en hoogopgeleid op diverse indicatoren, zoals arbeidsparticipatie, autonomie in het werk en deelname aan leven lang ontwikkelen. Voor nettoarbeidsparticipatie bijvoorbeeld, is een duidelijk patroon te zien waarbij de participatie toeneemt met het onderwijsniveau. Het verschil in de nettoarbeidsparticipatie tussen degenen met alleen basisonderwijs en de degenen met een diploma in het hbo of wo is veel groter dan de participatie van praktisch opgeleiden in vergelijking met theoretisch opgeleiden.

Een voordeel van deze indeling is dat deze geen ordening bevat, maar een gelijkwaardige typering is die kwalitatief van aard is en die daardoor minder aanleiding geeft tot een waardeoordeel. Daarmee wordt met deze indeling wel voldaan aan de maatschappelijke behoefte om over te stappen op een minder stigmatiserende indeling. Dit laat onverlet dat het gebruik van enkel deze indeling onvoldoende onderscheidend is op diverse relevante indicatoren voor het beschrijven van de bevolking. De toegevoegde waarde van een indeling naar theoretisch en praktisch opgeleiden is dan dat deze naast de bestaande indeling naar onderwijsniveau kan bestaan en gebruikt worden. Hij is echter niet toereikend om de indeling op basis van onderwijsniveau te vervangen.

5.2 Mogelijk vervolg

In voorgaande is beantwoord op welke manier een indeling naar praktisch en theoretisch opgeleiden te maken is en wat de bruikbaarheid van die indeling is. Op basis van de conclusies zijn een aantal mogelijke vervolgstappen te formuleren.

Het heeft de voorkeur om bij de bestaande classificaties aan te blijven sluiten en niet een nieuwe indeling te maken. Conclusie is dat de indeling op basis van de oriëntatie niet onderscheidend genoeg is. Overwogen kan worden om alleen de opleidingen die als eindonderwijs beschouwd worden (of opleidingen met een startkwalificatie) in te delen naar praktisch en theoretisch. Ook zou de groep die ten hoogste basisonderwijs heeft afgerond buiten beschouwing gelaten kunnen worden bij het indelen naar theoretisch en praktisch opgeleid. Keuzes hierin kunnen worden gemaakt op basis van de specifieke onderzoeksvraag.

Wordt de aansluiting bij de bestaande indelingen losgelaten dan zou onderzocht kunnen worden of binnen elk afzonderlijk onderwijsniveau ook de richting meegenomen kan worden bij de bepaling of de opleiding  praktisch of theoretisch is. Op die manier wordt recht gedaan aan het karakter van de verschillende hbo/wo master of doctor opleidingen in plaats dat deze allemaal worden ingedeeld bij theoretische opleidingen, terwijl veel van deze opleidingen beroepsgericht zijn, en dus praktisch van aard zijn, zoals artsen en advocaten. Idealiter wordt de huidige ISCED indeling naar oriëntatie nog eens goed tegen het licht gehouden. In een verbeterde indeling naar oriëntatie zou dan de opleidingsrichting kunnen worden meegenomen. Vraag is of dit realistisch is. Ook omdat het tot nu toe niet is gelukt een definitieve indeling voor het hoger onderwijs te maken.

Tot slot: ook kan als aanvulling overwogen worden om bij de bepaling van een theoretische versus praktische opleiding gebruik te maken van informatie over de uitwijkmogelijkheden op de arbeidsmarkt van schoolverlaters en afgestudeerden (zie bijvoorbeeld ROA, 2019). De bruikbaarheid hiervan zou verder onderzocht kunnen worden. Sommige opleidingen leiden vooral op voor specifieke beroepen waarbij er weinig uitwijkmogelijkheden zijn, bij andere opleidingen is dit meer divers. Deze uitwijkmogelijkheden geven een indicatie van beroepsgerichtheid van een opleiding, waarbij bedacht moet worden dat deze uitwijkmogelijkheden vanwege de conjuncturele situatie of technologische ontwikkelingen (zoals robotisering) veranderlijk kunnen zijn in de tijd en daarom dus regelmatig zullen moeten worden herzien.