Vergunde tijdelijke woningen

Tweede helft 2020 en eerste helft 2021

Over deze publicatie

Dit onderzoek gaat over voor het aantal tijdelijke woningen waarvoor gemeenten een bouwvergunning hebben verleend in de periode tussen 1 juli 2020 en 1 juli 2021. De gegevens zijn uitgesplitst naar opdrachtgeverschap en doelgroep en beschikbaar voor Nederland totaal en op provincieniveau.

1. Inleiding

1.1 Vraagstuk

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft het CBS gevraagd de totstandkoming van tijdelijke woningen te monitoren. Door de druk op de woningmarkt – o.a. door veranderde woonwensen – moeten er snel nieuwe woningen bijkomen en met de Stimuleringsaanpak Flexwonen wil BZK dit bevorderen. De woningvoorraad kan met dit type woningen relatief snel worden uitgebreid, omdat het bouwproces vaak sneller kan en ook kunnen er locaties en gebouwen worden benut waar in eerste instantie geen woonbestemming op rust. Het proces van het realiseren van een woning kan daarmee worden verkort.

Door het periodiek monitoren van de productie kan gemeten worden of de Stimuleringsaanpak tot een toename van Tijdelijke woningen leidt.

1.2 Doel van het onderzoek

De wens van BZK is om de productie van tijdelijke woningen te monitoren. Doordat tijdelijke woningen niet te herleiden zijn uit (basis)-registraties of uit gegevens op basis van bestaande vragenlijsten, is er gekozen voor een extra uitvraag bij de gemeenten. Het enige moment waarbij duidelijk vastgesteld kan worden of het om tijdelijke woningen gaat, is bij de vergunningverlening. Vandaar dat in samenspraak met BZK is besloten om de totstandkoming van tijdelijke woningen als volgt te monitoren: de gemeenten worden benaderd met de vraag voor hoeveel tijdelijke woningen een vergunning is verleend. Dit betekent dat in dit onderzoek de vergunde tijdelijke woningen het uitgangspunt zijn bij de monitoring van de ontwikkeling. Om een landelijk beeld te krijgen, zijn alle gemeenten in Nederland benaderd.

Dit rapport beschrijft de resultaten van de tweede uitvraag over de periode tussen 1 juli 2020 en 1 juli 2021. De resultaten van de eerste uitvraag zijn na te lezen in het rapport Vergunde tijdelijke woningen tussen 1 januari 2019 en 1 juli 2020.

1.3 Afbakening tijdelijke woningen

Over het begrip tijdelijke woningen is geen duidelijke afgebakende definitie bekend. In dit onderzoek is de definitie gehanteerd die aansluit bij eerder onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van BZK en met hen is afgestemd2).

Gehanteerde definitie tijdelijke woningen:
Woningen die voor een bepaalde tijd (veelal maximaal 10 jaar) op een tijdelijke locatie (ontheffing bestemmingsplan) mogen worden gebouwd óf die getoetst zijn aan tijdelijke woningen zoals gedefinieerd in het bouwbesluit3).

Net als in de Stimuleringsaanpak Flexwonen wordt er vaak ook gesproken over Flexwoningen. Dit is de overkoepelde term voor woningen die verplaatsbaar, stapelbaar, schakelbaar of splitsbaar zijn. Daarbij heeft één van de volgende aspecten een tijdelijk karakter:

  1. de woning zelf;
  2. de bewoning;
  3. de locatie.

In dit onderzoek gaat het bij tijdelijke woningen alleen om de tijdelijkheid van de locatie en/of het tijdelijke karakter van de woning zelf. Concreet betekent dit:

  • Woningen die voor een bepaalde tijd op een tijdelijke locatie gebouwd mogen worden, tellen wel mee.
  • Woningen die voor een bepaalde tijd op een locatie die al woonbestemming heeft gebouwd mogen worden, tellen wel mee.

Belangrijk om te melden is dat het bij tijdelijke woningen niet per se om nieuwbouw4)  hoeft te gaan. Ook bestaande panden zonder woonfunctie kunnen gebruikt worden om tijdelijke woningen in te creëren. Het gaat hier om pandtransformatie, waarbij tijdelijk wordt toegestaan dat het pand gebruikt wordt voor bewoning.

Voor de volgende specifieke objecten geldt dat deze niet tot de tijdelijke woningen in dit onderzoek behoren:

  • Woningen waarin de bewoning tijdelijk wordt toegestaan, bv in recreatiewoningen, tellen niet mee in dit onderzoek.
  • Vergunningsvrije woningbouw. Dit heeft te maken met de gekozen methode van monitoren (zie paragraaf 1.2);
  • Objecten op wielen (bijvoorbeeld stacaravans) of objecten in het water zoals woonboten. Dit soort objecten voldoen niet aan de definitie van een pand in de BAG5) , omdat deze objecten niet gefundeerd of verankerd zijn met de grond;
  • Tijdelijke woonunits die niet verankerd zijn aan de grond (bijvoorbeeld ‘losse’ (onverankerde) containers). Dit soort objecten voldoen eveneens niet aan de definitie van een pand in de BAG;
  • Tijdelijke woonunits die bij nieuw te bouwen woningen worden geplaatst. Deze objecten zijn bedoeld voor het tijdelijk onderkomen van de eigenaar van het nieuw te bouwen of te verbouwen woning. Veelal gaat het om maximaal 2 jaar.

1)https://www.woningmarktbeleid.nl/onderwerpen/flexwonen/documenten/kamerstukken/2019/05/29/kamerbrief-over-stimuleringsaanpak-flexwonen

2)https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/05/28/de-bouw-van-tijdelijke-woningen-expertisecentrum-flexwonen

3)https://rijksoverheid.bouwbesluit.com/Inhoud/docs/wet/bb2012/hfd1/par1-4/art1-14

4)Oprichten en heroprichten op een nieuwe fundatie.

5)https://imbag.github.io/praktijkhandleiding/objecttypen/pand

 


2. Opzet onderzoek

Om de ontwikkeling van productie van tijdelijke woningen te meten zijn verschillende opties door het CBS bestudeerd. De tijdelijke woningen zijn - in theorie - onderdeel van de populatie ‘reguliere’ woningen. Ze voldoen aan de definities zoals deze gelden voor de statistiek Verleende Bouwvergunningen6)  en voor de BAG.7,8) In zowel de BAG als bij de enquête Verleende Bouwvergunningen geldt echter dat tijdelijke woningen niet herkenbaar worden geregistreerd. Ook hebben de woningen geen specifieke kenmerken waarmee ze te onderscheiden zijn van de ‘reguliere’ woningen. Over het algemeen geldt dat ze een kleiner woonoppervlak hebben dan reguliere woningen, maar het betekent niet dat alle kleine woningen ook tijdelijke woningen zijn. Daarbij gaat het vaak om prefab-gebouwde woningen, maar dit kenmerk wordt ook niet in bestaande registers of enquêtes geregistreerd. Ook een analyse met behulp van bestemmingsplannen bleek zoveel ruis te genereren, dat de uitkomsten niet gebruikt konden worden. Het enige moment waarbij duidelijk vastgesteld kan worden of het om tijdelijke woningen gaat, is bij de vergunningverlening.

2.1 Opzet vragenlijst

De vragenlijst is onderverdeeld naar verschillende onderwerpen (zie Bijlage 1 voor de vragenlijst). Er zijn vragen gesteld over:

  • Het totale aantal tijdelijke woningen waarvoor een vergunning is verleend in de tweede helft van 2020 en eerste helft van 2021
  • Uitsplitsing naar nieuwbouw of verbouw.
    Bij tijdelijke woningen gaat het niet alleen om nieuwbouw. Ook in bestaande panden, kunnen tijdelijke woningen worden gecreëerd (pandtransformatie). Dit kan bijvoorbeeld een kantoorpand zijn dat tijdelijk geschikt wordt gemaakt voor bewoning, maar waarbij het de bedoeling is dat na verloop van tijd het pand weer voor andere doeleinden wordt gebruikt. Om een beeld te krijgen hoe vaak bestaande panden worden gebruikt voor tijdelijke woningen, is ook specifiek gevraagd naar dit onderscheid.
  • Verdeling naar type.
    Tijdelijke woningen (of beter woonobjecten) kunnen ook bedoeld zijn voor meerdere eenpersoons of kleine huishoudens die gezamenlijke ruimtes zoals keuken en badkamer delen. Om onderscheid te kunnen maken tussen zelfstandige woningen, bijzondere woongebouwen en woonobjecten met wooneenheden, is dit keer gevraagd naar de volgende verdeling van verblijfsobjecten: 
  1. Zelfstandige woning
  2. Bijzonder woongebouw
  3. Woonobject met wooneenheden
    In de eerste uitvraag (2020) is deze vraag niet gesteld. Voor bijzondere woongebouwen is een vervolgvraag gesteld naar de capaciteit: hoeveel huishoudens (particulier of institutioneel) kunnen er worden gehuisvest. Voor wooneenheden is een vervolgvraag gesteld naar het aantal wooneenheden.
  • Uitsplitsing naar opdrachtgeverschap.
    Een methode om inzicht te krijgen wie opdracht gegeven heeft voor het bouwen van tijdelijke woningen, is - net als bij de statistiek Verleende Bouwvergunningen – opdrachtgeverschap. In de eerste uitvraag werd deze categorie opgesplitst naar 3 typen:
  1. Overheid of woningcorporatie
  2. Bouwers voor de markt
  3. Andere particuliere opdrachtgevers
    Woningcorporaties hebben een bouwambitie uitgesproken om 10 duizend tijdelijke woningen voor de periode 2020-2023 te realiseren.9,10)  Door de vrijstelling van de verhuurdersheffing voor tijdelijke woningen per 1 januari 202011) , is het voor woningcorporaties aantrekkelijker geworden tijdelijke sociale huurwoningen te bouwen. Daarom zijn in deze tweede uitvraag de woningcorporaties als een aparte categorie opgenomen:
  1. Overheid
  2. Woningcorporatie
  3. Bouwers voor de markt
  4. Andere particuliere opdrachtgevers
  • Uitsplitsing naar doelgroep
    Om te achterhalen voor welke doelgroep gebouwd gaat worden, is daar in het onderzoek ook naar gevraagd. Deze vraag is dit jaar uitgebreid met extra categorieën. De verdeling bij de eerste uitvraag was als volgt:
  1. Arbeidsmigranten/seizoenarbeiders
  2. Overige, zoals mantelzorg, starters, spoedzoekers, ouderen
    Dit keer is gekozen om de laatste categorie verder uit te splitsen, de nieuwe verdeling is als volgt:
  1. Studenten
  2. Arbeidsmigranten/seizoenarbeiders
  3. Mantelzorger
  4. Uitstroom
  5. Spoedzoekers
  6. Statushouders
  7. Gemengd
  8. Overige

2.2 Praktisch

De vragenlijst is als internetwaarneming opgezet. Gemeenten hebben inlogcodes ontvangen en konden de vragenlijst via een link benaderen. Niet-responderende gemeenten hebben twee rappels via de e-mail ontvangen en één belrappel.

2.3 Respons

Van de 352 gemeenten in Nederland, hebben 274 gemeenten (78 procent uiteindelijk de vragenlijst ingevuld. Op provincieniveau hebben alle gemeenten in Flevoland gerespondeerd (zie tabel 2.3). Vorige uitvraag leverde in deze provincie ook 100 procent respons op. In de provincies Fryslân en Drenthe was het aantal responsgemeenten procentueel het laagst, respectievelijk 72 procent en 58 procent. Als gekeken wordt naar de grootte van de gemeenten o.b.v. inwonersaantal, dan zitten de provincies Gelderland en Drenthe onder de 70 procent. Het lagere responspercentage in Gelderland komt hoofdzakelijk door het missen van de gemeenten Nijmegen en Apeldoorn. Qua grotere gemeenten hebben ook Eindhoven (Noord-Brabant), Haarlem (Noord-Holland), Zaanstad (Noord-Holland) en Maastricht (Limburg) niet gerespondeerd. De vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) hebben gerespondeerd op deze uitvraag.

Van alle Nederlandse gemeenten zijn er 110 aangesloten bij één van de woondeals die getekend zijn met BZK. Van deze 110 zogeheten woondealgemeenten heeft 80 procent (88 gemeenten) gerespondeerd.

2.3.1 Responspercentage per provincie
Aantal gemeenten gerespondeerd % aantal gemeenten gerespondeerd% gewogen naar inwonersaantal 1 juli 2021
Drenthe75866
Flevoland6100100
Fryslân137282
Gelderland387566
Groningen88087
Limburg258177
Noord-Brabant508278
Noord-Holland367779
Overijssel197685
Utrecht207782
Zeeland118583
Zuid-Holland417980

2.4 Ophoogmethode non-respons

Om inzicht te krijgen in het totaal voor Nederland en op provincieniveau, kan voor de 22 procent non-responderende gemeenten worden bijgeschat. Voor de ophoogmethode is gestratificeerde lineaire regressie gebruikt, waarbij diverse stratificaties en een hulpvariabele inwonersaantal aan het begin van de waarnemingsperiode is gebruikt om de schattingen te bepalen. Opgemerkt moet worden dat in elke gemeente de situatie anders kan zijn, waardoor de relatie tussen inwonerstoename en tijdelijke woningen niet altijd op hoeft te gaan. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat het beleid van de gemeente niet gericht is op het bouwen van tijdelijke woningen. Mogelijk is de wens er wel, maar waren er geen beschikbare locaties voorhanden.

Om een beeld te vormen van de betrouwbaarheid van de opgehoogde gegevens, worden bij de uitkomsten ook de onder- en bovenmarges gepubliceerd. Met 95 procent zekerheid kan gesteld worden dat het werkelijke aantal tussen de onder- en bovenmarge ligt.

Voor het jaar 2020 geldt dat er twee halfjaren afzonderlijk zijn uitgevraagd. Deze twee halfjaren zijn afzonderlijk opgehoogd en dan bij elkaar opgeteld. Vervolgens zijn de varianties van de beide schattingen gebruikt om de betrouwbaarheidsintervallen en marges te bepalen. De absolute gepubliceerde marges kunnen ook worden gebruikt om mutaties te duiden tussen de jaarcijfers. Als de absolute marges van de schattingen van verschillende jaren niet overlappen, dan is er sprake van een statistisch significante (stijgende of dalende) trend.

Voordat de ophoogmethode is toegepast, zijn de responsgegevens gaafgemaakt. Op basis van de ingevulde tekstvelden, zijn de volgende gegevens op nul gezet:

  • Als aangegeven is dat het om een tijdelijke unit gaat bij verbouw of nieuwbouw van een woning (16 gemeenten).
  • Als aangegeven is dat het om stacaravans gaat (1 gemeente).12)

6)http://opendata.cbs.nl/statline/CBS/nl/dataset/83668NED/table?dl=3517C

7)http://opendata.cbs.nl/statline/CBS/nl/dataset/81955NED/table?dl=337C8

8)In een eerder door het CBS uitgevoerd onderzoek, is gebleken dat Tijdelijke woningen worden meegenomen in de statistieken Verleende Bouwvergunningen en Nieuwbouwwoningen. Ze zijn onderdeel van de populatie ‘woningen’, maar ze zijn niet apart te onderscheiden.

9)Woningcorporaties: meer flexibele woningen als oplossing voor spoedzoekers - Aedes.nl

10)https://www.aedes.nl/artikelen/woningmarkt/hervorming-woningmarkt/aedes-steun-voor-nieuwbouw-woningcorporaties-een-welkome-tussenstap.html

11)https://www.woningmarktbeleid.nl/onderwerpen/flexwonen/nieuws/2020/02/05/heffingsvermindering-en-vrijstelling-verhuurderheffing-aan-te-vragen-via-rvo.nl

12)Door de respons te wegen naar inwonersaantal, telt een relatief kleine gemeenten minder zwaar mee dan een relatief grote gemeente.

13)https://www.woningmarktbeleid.nl/onderwerpen/woondeals

14)Welke objecten worden NIET aangemerkt als tijdelijke woningen? (cbs.nl)

3. Bevindingen

3.1 Kwaliteit

Het is niet uitgesloten dat de respondenten objecten hebben doorgegeven die voor dit onderzoek niet als tijdelijke woningen worden gezien (bijvoorbeeld stacaravans) of dat zij juist tijdelijke woningen hebben gemist. De uitkomsten zijn daarom afhankelijk van de kwaliteit van de door de gemeenten doorgegeven responsgegevens. Voor 16 gemeenten is respons aangepast op basis van het opgegeven commentaar. 63 procent van de aangeschreven gemeenten hebben nul tijdelijke woningen opgegeven voor de eerste helft 2021. Deze zogenaamde nul-respons bedroeg 52 procent voor 2019. Dit betekent dat in eerste helft 2021 16 procent van de aangeschreven gemeenten hebben aangegeven vergunningen voor tijdelijke woningen te hebben verleend (100 procent aangeschreven gemeenten min 22 procent non-respons min 63 procent nul-respons = 15 procent). In de vorige uitvraag (over de periode 2019) was dat percentage bijna twee keer zo hoog (30 procent).

3.2 Aantal vergunde tijdelijke woningen

Op basis van de opgehoogde gegevens, blijkt in 2020 voor 2 168 tijdelijke woningen een bouwvergunning te zijn verleend met een marge van 68. Dit betekent dat op basis van de verzamelde cijfers met 95 procent zekerheid gesteld kan worden dat tussen de 2 100 en 2 236 tijdelijke woningen zijn vergund.15) Ter vergelijking is in Nederland in dezelfde periode in totaal voor respectievelijk 67 151 (verslagjaar 2020) woningen een vergunning verleend.16) Een klein deel van deze vergunde woningen betreft daarmee vergunde tijdelijke woningen.17)

3.2.1 Aantal vergunde tijdelijke woningen per provincie, opgehoogd met marges
201920202021 1e helft
aantal (geschat)margeaantal (geschat)margeaantal (geschat)marge
Nederland2.726812.168681.37256
Groningen540705
Fryslân705013
Drenthe10863913
Overijssel58139016
Flevoland8201730
Gelderland2603619534
Utrecht6163228213
Noord-Holland4685131530
Zuid-Holland3152117729
Zeeland251)18357
Noord-Brabant6622353426
Limburg711020915
1)Doordat het responspercentage in sommige provincies laag is, is de relatieve marge rond de geschatte waarde hoog. De betrouwbaarheid is daarmee laag. Dit geldt voornamelijk voor Zeeland in 2019 en voor Drenthe en Fryslân in 2020. 

In de eerste helft van 2021 is voor 1 372 (met een marge van 56) tijdelijke woningen een vergunning verleend. Ter vergelijking is in dezelfde periode voor 37 863 (verslagperiode eerste helft 2021) woningen een vergunning verleend.18)  Helaas konden de cijfers over de eerste helft van 2021 niet naar provincies worden uitgesplitst vanwege een te lage betrouwbaarheid.

Op provincieniveau is Noord-Brabant in 2020 de grootste met 534 (met een marge van 26) vergunde tijdelijke woningen. Dit wordt voor een groot deel verklaard door twee grote projecten in de gemeenten Tilburg (200 woningen) en ’s-Hertogenbosch (123 woningen). In Utrecht en Noord-Holland liggen de aantallen op respectievelijk 282 (marge 13) en 315 (marge 30) woningen.

Voor heel Nederland geldt dat de daling van het aantal vergunde tijdelijke woningen tussen 2019 en 2020 statistisch significant is. De absolute gepubliceerde marges kunnen namelijk worden gebruikt om de mutaties tussen de jaarcijfers te duiden. Als de absolute marges van de schattingen van verschillende jaren niet overlappen, dan is er sprake van een statistisch significante (stijgende of dalende) trend.19) Dit betekent dat ondanks een stijgend aantal vergunde woningen in die periode, het aantal vergunde tijdelijke woningen in de onderzochte periode is verminderd. De ontwikkeling tussen 2019 en 2020 is voor alle provincies significant met uitzondering van Gelderland en Zeeland.

3.3 Kenmerken

Ruim zeven op de tien vergunde tijdelijke woningen ontstaat door nieuwbouw. Dit geldt voor alle onderzochte periodes. Inzoomen op de afzonderlijke periodes levert geen ander beeld op. 

3.3.1 Verdeling vergunde tijdelijke woningen, 2019, 2020 en eerste halfjaar 2021
Soort pandColumn1
Nieuwbouw71
Verbouw29

In 2019 waren overheid of woningcorporaties voor 38 procent de opdrachtgever voor de bouw van tijdelijke woningen. De groep Overige opdrachtgevers was goed voor een andere 36 procent in dat jaar. Het gaat hier om een diverse groep zoals bijvoorbeeld particuliere opdrachtgevers en school- of maatschappelijke stichtingen. Bij particuliere opdrachtgevers gaat het veelal om koopwoningen voor eigen bewoning of om mantelzorgwoningen. In 2020 vormen bouwers voor de markt de grootste categorie. De stijging van het aantal tijdelijke woningen in opdracht van de bouwer is echter niet statistisch significant. De categorie overheid of woningcorporaties heeft relatief gezien iets minder aandeel in het totaal. De daling van het aantal tijdelijke woningen in opdracht van overheid of woningcorporaties is statistisch significant.

3.3.2a Verdeling vergunde tijdelijke woningen naar opdrachtgever
 2019 (%)2020 (%)
Overheid of woningcorporatie 3835
Bouwers voor de markt2736
Overige opdrachtgevers3629

3.3.2b Verdeling vergunde tijdelijke woningen naar opdrachtgever
 2020, 1e halfjaar (%)2020, 2e halfjaar (%)
Woningcorporatie3343
Bouwers voor de markt4217
Overige opdrachtgevers1527
Overheid 913

Bij de nieuwe uitvraag zijn de woningcorporaties als een aparte categorie opgenomen. Voor de 2de helft van 2020 blijkt deze groep op de tweede plaats te staan (33 procent) in het relatief belang, direct na bouwers voor de markt (42 procent). In de eerste helft van 2021 is het beeld omgedraaid. De gemeenten gaven vaker aan dat woningcorporaties de opdrachtgevers waren (43 procent).


Meer dan de helft van de nieuw te bouwen tijdelijke woningen was in 2019 bedoeld voor studenten. Slechts 1 procent van de tijdelijke woningen was in 2019 bedoeld voor arbeidsmigranten en/of seizoenarbeiders. Het overige deel was voor zeer uiteenlopend gebruik, die grotendeels aansluit bij de overige opdrachtgevers: particuliere bewoning en mantelzorg. Verder werden jonge starters, spoedzoekers, ouderen en kleine gezinnen genoemd. In 2020 is het aandeel woningen voor studenten veel minder groot en komt het overgrote deel van de woningen voor rekening van de categorie Overige.

3.3.3 Verdeling vergunde tijdelijke woningen naar doelgroep
Doelgroep2020 (%)2019 (%)
Studenten2454
Arbeidsmigranten/
seizoenarbeiders
31
Overige7445
 
Over de tweede helft van 2020 was het mogelijk om een meer gedetailleerde uitsplitsing te maken naar de doelgroep. Spoedzoekers, studenten en woonstarters vormden de voornaamste doelgroepen voor tijdelijke woningen in de tweede helft van 2020. Helaas leende de data zich er niet voor om deze uitsplitsing voor de eerste helft 2021 te maken omdat er geen betrouwbare schatting mee kon worden gemaakt.

3.3.4 Verdeling vergunde tijdelijke woningen, tweede halfjaar 2020
DoelgroepColumn1
Spoedzoekers27
Studenten24
Woonstarters21
Overige8
Uitstroom6
Statushouders6
Gemengd4
Mantelzorger3
Arbeidsmigranten/ seizoenarbeiders1
 
Een vergund object met woonfunctie (woning) kan meerdere wooneenheden bevatten waar meerdere huishoudens zouden kunnen verblijven. Vorig jaar is hier niet naar gevraagd. Om daar meer zicht op te krijgen is daar in deze uitvraag wel naar gevraagd. In slechts een paar gemeenten was dit het geval in de periode juli 2020 – juli 2021. Zo zijn er in een gemeente in de eerste helft van 2021 voor 18 woningen vergunningen verleend waarbij sprake is van ongeveer 75 wooneenheden. Deze woningen waren bedoeld voor arbeidsmigranten. Een andere gemeente heeft aangegeven wooneenheden te hebben vergund voor gemengd gebruik: er is voor 6 woningen een vergunning verleend waarbij sprake is van 141 wooneenheden in de periode van de tweede helft 2020. Op basis van de binnengekomen respons bleek het echter niet mogelijk om een betrouwbaar aantal wooneenheden te schatten voor heel Nederland.

3.4 Aanbevelingen

1. Op basis van het commentaar dat de gemeenten hebben gegeven in de enquête en het aantal terugbelverzoeken lijkt het erop dat de gemeenten erg worstelen met de definitie van tijdelijke woningen. Bij 16 gemeenten is de respons door het CBS aangepast op basis van hun commentaar zonder contact met de desbetreffende gemeenten op te nemen. Met meerdere gemeenten is contact geweest om duidelijkheid te scheppen over de definities, omdat er vragen over de definities waren gesteld in de enquête of omdat er expliciet contact is gezocht met het CBS. De aanbeveling voor het vervolg is om een mogelijkheid te onderzoeken om de huidige definitie meer inzichtelijk te maken door middel van bijvoorbeeld een beslisboom. Deze beslisboom kan als apart informatieblad/infographic worden ontworpen en verspreid. Een andere mogelijkheid is om de te ontwerpen beslisboom te integreren in de huidige enquête.

2. Daarnaast verdient de hoge nul-respons dit jaar nader onderzoek. Het is aan te bevelen om steekproefsgewijs met een aantal gemeenten met nul-respons contact op nemen om de respons te verifiëren. Deze actie kan gezamenlijk met de eerste aanbeveling worden uitgevoerd. Van de 4 grootste gemeenten heeft bijvoorbeeld alleen Amsterdam aangegeven vergunningen te hebben verleend voor tijdelijke woningen in de periode juli 2020- juli 2021. Met Den Haag is meerdere keren contact geweest waarbij 0 respons geverifieerd is. Met Rotterdam en Utrecht is geen contact geweest. Vorig jaar hebben deze twee gemeenten wel aangegeven vergunningen te hebben verleend voor tijdelijke woningen. Deze actie kan eventueel beperkt worden tot een aantal grotere gemeenten of tot gemeenten die in alle uitvragen 0-respons hebben geleverd. Terugkoppeling aan de gemeenten bij twijfel over cijfers viel niet binnen de scope van dit onderzoek. Daarnaast is er veel tijd gestoken in het terugbellen van de gemeenten die zelf contact met ons zochten. Het is aan te bevelen om bij twijfel grotere gemeenten of steekproefsgewijs gemeenten te benaderen om inzicht te verkrijgen waar de gemeenten tegen aanlopen bij het invullen van deze nieuwe uitvraag. In die gevallen kunnen wij ze ook helpen en eventueel informatie ophalen voor de eventuele aanpassing van de vragenlijst. Op die manier kunnen wij het voor hen toegankelijker en begrijpelijker maken.

3. Er is wat aandacht besteed in dit rapport aan de ontwikkelingen tussen de verslagjaren 2019 en 2020. De vraag is in hoeverre deze informatie over de trends inhoudelijk interessant is. Het verlenen van vergunningen voor tijdelijke woningen is beperkt. Het is echter interessant om een schatting te maken van het landelijk totaal aantal tijdelijke woningen in de gehele waargenomen periode (dus 2019- huidig verslagjaar). Voor de non-responderende gemeenten wordt voor elke uitvraag een aparte schatting gemaakt. Dit gebeurt per publicatieperiode. De getallen kunnen daarom niet zonder meer worden opgeteld. Om iets te kunnen zeggen over het landelijk totaal aantal vergunde tijdelijke woningen in de gehele waargenomen periode zijn extra werkzaamheden vereist, zoals het maken van nieuwe schattingen en de bijbehorende controles.

4. Het huidige onderzoek is gericht op de vergunningverlening. Om iets te kunnen zeggen over de realisatie van tijdelijke woningen zijn gegevens op microniveau noodzakelijk. Op die manier kan de woning door de tijd gevolgd worden op basis van de gegevens uit de BAG. Hiervoor zal een aparte uitvraag opgezet moeten worden. Het opvragen van het kenmerk van de betreffende vergunning lijkt de grootste opbrengst op te leveren. Een verplichting vanuit BZK om hieraan mee te werken zal daarbij voor enkele gemeenten waarschijnlijk wel noodzakelijk zijn.

5. Op basis van de binnengekomen respons bleek het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken naar het type woning en om een betrouwbaar aantal wooneenheden te schatten voor heel Nederland, terwijl het een zeer relevant gegeven is, voornamelijk als het om bepaalde doelgroepen gaat zoals arbeidsmigranten of studenten. Daarom is het aan te bevelen om hier nader onderzoek te doen.

In opdracht van BZK zullen de cijfers worden geactualiseerd in 2022. Volgend jaar zullen de gegevens apart worden uitgevraagd over de tweede helft van 2021. Dit gebeurt in januari 2022
Daarnaast worden volgend jaar de gegevens uitgevraagd over de eerste helft van 2022 in juli 2022.

15)De marges zijn sterk afhankelijk van het respons-percentage. Provincies die procentueel de minste respons-gemeenten hebben, hebben over het algemeen een hogere marge.

16)Zie StatLinetabel Bouwvergunningen woonruimten; aantal en index. Dit betreft voorlopige cijfers die nog kunnen wijzigen.

17)De vergelijking kan niet 1 op 1 worden gemaakt, omdat bij tijdelijke woningen ook objecten met onzelfstandige wooneenheden worden meegeteld, terwijl deze in de StatLinetabel Bouwvergunningen woonruimtes onder een aparte categorie vallen. Daarnaast worden bij statistiek bouwvergunningen enkel vergunningen meegenomen waar een bouwsom van minimaal 50 000 euro bij gemoeid is.

18)Zie StatLinetabel Bouwvergunningen woonruimten; aantal en index. Dit betreft voorlopige cijfers die nog kunnen wijzigen.

19)Bijvoorbeeld: voor totaal Nederland geldt dat er 2 726 tijdelijke woningen zijn vergund in 2019. De 95%-betrouwbaarheidsmarge eromheen lag tussen 2 645 en 2 807. Voor 2020 geldt dat er voor 2 168 tijdelijke woningen een vergunning is verleend. De 95%-betrouwbaarheidsmarge eromheen lag tussen 2 100 en 2 236. Deze twee betrouwbaarheidsintervallen overlappen elkaar niet en hiermee is het verschil tussen 2019 en 2020 statistisch significant.


Bijlagen

Vragenlijst

Vragenlijst Tijdelijke woningen (download pdf)

Tabel 

Vergunde tijdelijke woningen tussen 1 juli 2020 en 1 juli 2021 (download excelbestand)

Begrippen, afkortingen, vragen

Bijzonder woongebouw

Een bijzonder woongebouw is een gebouwencomplex, gebouw of deel van een gebouw, dat volgens de bouw of verbouw bestemd is voor bewoning door een verzameling van personen, waarvan de huishoudelijke verzorging bedrijfsmatig wordt uitgevoerd (institutioneel huishouden). Het gaat om instellingen zoals verpleeg-, en verzorgingshuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, forensische centra, instellingen voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten, instellingen voor verslavingszorg en daklozenopvang, internaten, kloosters, gevangenissen, kazernes, en asielzoekerscentra, waarin de personen in principe voor langere tijd (zullen) verblijven.

Bouwers voor de markt

Hieronder vallen projectontwikkelaars, makelaars, aannemers die voor eigen risico bouwen en financiële instellingen zoals banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen.

Capaciteit

Onder capaciteit bijzondere woongebouwen wordt verstaan het aantal plaatsen dat in het gebouw aanwezig is voor huisvesting en bedrijfsmatige huishoudelijke verzorging van een verzameling personen (institutioneel huishouden).

Doelgroep

Voor wie worden de tijdelijke woningen gebouwd? Zijn dit studenten, arbeidsmigranten of seizoenarbeiders of een andere nader te noemen groep?

Flexwonen

De overkoepelde term voor woningen die verplaatsbaar, stapelbaar, schakelbaar of splitsbaar zijn. Daarbij heeft één van de volgende aspecten een tijdelijk karakter: 1) de woning zelf, 2) de bewoning of 3) de locatie.

Nieuwbouw

Oprichten en heroprichten op een nieuwe fundatie

Overheid of woningcorporatie

Hiertoe behoren rijksoverheid, provincies, gemeenten, overige regionale overheden, waterschappen, woningcorporaties, woningbouwverenigingen en andere toegelaten instellingen voor de sociale woningbouw.

Overige opdrachtgevers

Opdrachtgevers die (laten) bouwen voor eigen gebruik, zoals particuliere personen, bedrijven en stichtingen (met uitzondering van die stichtingen die tot de toegelaten instellingen voor de sociale woningbouw behoren).

Pand

De kleinste bouwkundige eenheid die nog functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandig is, direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

Pandtransformatie

De transformatie van bestaande panden waarbij het gebruik van het pand (deels) wordt omgezet van een niet-woonfunctie naar een woonfunctie.

Tijdelijke woningen

Woningen die voor een bepaalde tijd (veelal maximaal 10 jaar) op een tijdelijke locatie (ontheffing bestemmingsplan) mogen worden gebouwd óf die getoetst zijn aan tijdelijke woningen zoals gedefinieerd in het bouwbesluit.

Verblijfsobject

De kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte.
Een verblijfsobject is dus een verzamelnaam voor alle woningen, gebouwen en andere objecten op een bepaald adres in Nederland. Verblijfsobjecten kunnen verschillende functies en ook meerdere functies hebben. Hebben ze een woonfunctie dan wordt het een woning genoemd. Voorbeelden zijn vrijstaande woningen, eengezinswoningen, flat- of portiekwoningen, studentenhuizen. Maar er zijn ook andere functies mogelijk zoals logies (recreatiewoning, hotel), winkel of industrie.

Verbouw

Bouwwerkzaamheden in een bestaand pand.

Woningen

Een woning is het kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woondoeleinden bestemd (gebruiksdoel is woonfunctie) verblijfsobject, ontsloten via een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte. Het verblijfsobject heeft minimaal een woonfunctie en eventueel één of meer andere gebruiksfuncties.

Wooneenheden

Een wooneenheid is een deel van een voor woondoeleinden bestemd (gebruiksdoel is woonfunctie) verblijfsobject van gebruik dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een particulier huishouden en dat voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen. Voor eventueel ontbrekende keuken en/of douche dient een gemeenschappelijke voorziening in het gebouw aanwezig te zijn. Het desbetreffende verblijfsobject heeft als gebruiksdoel een woonfunctie en eventueel een of meer andere gebruiksdoelen en is geschikt voor bewoning door meerdere particuliere huishoudens.

Afkortingen

BAG - Basisregistratie Adressen en Gebouwen
BZK - Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek
VBO – Verblijfsobject
UW-nummer – Vergunningennummer van de gemeente

Vragen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan Info-Vastgoed. Ons e-mailadres is info-vastgoed@cbs.nl.