Auteur: Niels Schoenaker

Monitoring werkgelegenheid en toegevoegde waarde in de circulaire economie

Haalbaarheidsstudie webcrawl

Over deze publicatie

In eerder onderzoek heeft CBS een methode ontwikkeld om het economische belang van de circulaire economie in kaart te brengen, waarbij onder ander de werkgelegenheid en toegevoegde waarde van de circulaire economie in kaart worden gebracht. De toegepaste methode wordt toegelicht in dit rapport. Echter, deze methode dekt niet alle circulaire activiteiten.

Om de nog ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen is in deze haalbaarheidsstudie onderzocht of het mogelijk is om aan de hand van een door Royal Haskoning DHV uitgevoerde webcrawl ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen. Het rapport laat zien dat de uitgevoerde webcrawl nuttige aanvullende informatie bevat, maar dat er nog een stap te zetten is voordat deze informatie vertaald kan worden naar CE-gerelateerde werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Hiervoor worden aanbevelingen gedaan.

Dit rapport is onderdeel van het Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie 2019-2023. Het werkprogramma is een samenwerkingsverband van verschillende kennisinstituten onder leiding van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).

1. Inleiding

Dit rapport is onderdeel van het Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie 2019-2023. Het werkprogramma is een samenwerkingsverband van verschillende kennisinstituten onder leiding van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het kabinet streeft naar een volledig circulaire economie (CE) in 2050. Het doel van het werkprogramma is om de door het kabinet uitgezette koers naar 2050 te kunnen monitoren en te evalueren en de overheid te voorzien van de kennis die nodig is voor de vormgeving of bijsturing van beleid.

Als onderdeel van de transitiemonitoring van de circulaire economie brengt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het economische belang van de circulaire economie in kaart. Hierbij wordt gekeken naar verschillende economische indicatoren, de werkgelegenheid, toegevoegde waarde en productiewaarde, en hoe deze zich door de tijd ontwikkelen. De hiervoor door het CBS ontwikkelde top-down methode (CBS, 2019) brengt een groot deel van de circulaire economie in kaart, maar geeft nog geen volledige dekking van alle circulaire activiteiten.

In 2020 heeft Royal HaskoningDHV in opdracht van het PBL een zogeheten webcrawl uitgevoerd voor de circulaire economie (RHDHV, 2021). Deze webcrawl, waarbij websites van bedrijven op systematische wijze worden gescand op trefwoorden die betrekking hebben op de circulaire economie, brengt circulaire activiteiten in kaart die niet met de huidige CBS methode worden meegenomen. Deze bottom-up benadering levert daarmee nieuwe aanvullende informatie over de circulaire economie waarmee mogelijk een vollediger beeld van de circulaire economie verkregen kan worden. In deze haalbaarheidsstudie is onderzocht of de bevindingen uit de webcrawl ingezet kunnen worden als aanvulling op de huidige CBS-methode.

In dit rapport worden de bevindingen van de haalbaarheidsstudie beschreven. Maar eerst zal in hoofdstuk 2 de huidige CBS methode worden toegelicht en zal er worden ingegaan op de daarbij gehanteerde afbakening van de circulaire economie. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de mogelijkheid om de huidige CBS methode aan te vullen met een bottom-up benadering op basis van een bedrijvenpopulatie. Hierin staat de door Royal HaskoningDHV uitgevoerde webcrawl centraal en zal de bruikbaarheid van de webcrawl grondig worden geanalyseerd. Het rapport wordt afgerond met een discussie en aanbevelingen voor een mogelijk vervolg.

2. Methodeoverzicht

Om het belang van de circulaire economie in Nederland in kaart te brengen wordt gekeken naar verschillende economische indicatoren, de werkgelegenheid, productiewaarde en toegevoegde waarde. De huidige CBS methode die wordt toegepast voor het monitoren van deze indicatoren bestaat uit drie aparte benaderingen, de milieusector-benadering, de bedrijfstak-benadering en de goederengroep-benadering. Deze drie benaderingen zullen afzonderlijk worden toegelicht in hoofdstukken 2.2, 2.3 en 2.4. Eerst zal in hoofdstuk 2.1 worden ingegaan op hoe de circulaire economie nu door het CBS is afgebakend. De circulaire economie is namelijk een erg breed en veelomvattend begrip, om hier grip op te krijgen is een heldere afbakening noodzakelijk. De verschillende benaderingen dekken gedeeltelijk dezelfde economische activiteiten. Eventuele dubbeltellingen worden echter uitgesloten, zodat elke economische activiteit slechts één keer wordt meegenomen in de raming. De drie benaderingen samen geven nog geen volledige dekking van de circulaire activiteiten in de economie. In hoofdstuk 3 wordt daarom ingegaan op een mogelijk aanvullende benadering om de nog ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen.

2.1 Afbakening van de circulaire economie

De circulaire economie is een onderwerp waar zowel nationaal als internationaal veel aandacht voor is, maar er is geen algemeen aanvaarde definitie van de circulaire economie. Dit wordt duidelijk gemaakt door Kirchherr et al. (2017), die 114 definities van de circulaire economie verzamelde. Daarnaast is het een heel breed begrip waar tal van verschillende economische activiteiten toe worden gerekend. Hierdoor is het lastig om een eenduidige afbakening van de circulaire economie te maken en blijft er ruimte voor discussie als het gaat om het afbakenen van circulaire activiteiten.

De economische indicatoren van de circulaire economie worden door het CBS in kaart gebracht vanuit het perspectief van de aanbieder van producten, en dus niet van de gebruikers. Een bedrijf wordt als circulair beschouwd als de economische activiteit van een bedrijf resulteert in het aanbieden van een (deels) circulair product. Bij het in kaart brengen van andere economische sectoren, zoals de hernieuwbare energiesector, is dit uitgangspunt vrij logisch. In de hernieuwbare energiesector (CBS, 2020) worden onder andere producenten van hernieuwbare energie en isolatiebedrijven meegenomen, maar niet de huishoudens en bedrijven die hernieuwbare energie inkopen (in plaats van conventionele energie1)) of hun gebouw laten isoleren. In de circulaire economie is dit onderscheid onduidelijker en worden bijvoorbeeld bedrijven die circulair inkopen (zoals bouwbedrijven) of bedrijven die proberen hun materiaalgebruik te verminderen als circulair gezien.

Naast bovenstaande conceptuele afbakening is het praktisch bijna onmogelijk om alle gebruikers van circulaire producten of alle bedrijven die iets bijdragen aan een meer circulaire economie, bijvoorbeeld door middel van materiaalbesparing of het scheiden van afval, in kaart te brengen. Immers, ieder bedrijf zal proberen onnodig materiaalgebruik te voorkomen omdat dit kosten bespaart. Vervolgens zou voor ieder bedrijf bepaald moeten worden hoeveel circulaire producten zij inkopen of hoeveel materiaal zij besparen om te bepalen in hoeverre een bedrijf tot de circulaire economie gerekend kan worden. Alhoewel dit soort activiteiten bijdragen en misschien zelfs noodzakelijk zijn om de economie meer circulair te maken vallen deze activiteiten buiten de scope voor het samenstellen van de economische indicatoren.

Door beleidsmakers wordt een onderscheid gemaakt tussen de transitie naar een meer circulaire economie en de energietransitie. Daarom worden, ondanks dat de energietransitie bijdraagt aan het verminderen van het gebruik van fossiele energiedragers en dus als circulair zou kunnen worden bestempeld, economische activiteiten die vallen binnen de energietransitie niet gemonitord als onderdeel van de circulaire economie in deze studie.

Om de economische activiteiten die tot de circulaire economie behoren te identificeren en te classificeren wordt de R-ladder van het PBL gehanteerd. De R-ladder geeft een systematisch overzicht van de verschillende R-strategieën (Potting et al., 2016). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de biotisch en abiotische kringloop. De abiotische strategieën worden weergegeven in de R-ladder van het PBL en de biotische strategieën worden weergegeven in de R-ladder van Moerman2). In het vervolg van dit rapport worden met de term R-ladder zowel de biotische als abiotische ladder bedoeld.

  

2.2 Milieusector-benadering

De eerste benadering voor het monitoren van de economische indicatoren van de circulaire economie is op basis van de milieusector-statistiek, welke jaarlijks door het CBS wordt samengesteld als onderdeel van het verplichte Europese statistische programma. De milieusector omvat alle economische activiteiten gericht op milieubescherming en het beheer van natuurlijke grondstoffen, die worden geclassificeerd op basis van de CEPA en CReMA classificatie. Daarnaast worden de economische activiteiten geclassificeerd naar bedrijfstak volgens de SBI-indeling. In de milieusector-statistiek worden de economische variabelen werkgelegenheid, toegevoegde waarde, productiewaarde en export geraamd. Relevante economische activiteiten kunnen dus direct uit de milieusector-statistiek worden afgeleid zonder verdere bewerkingen.

De scope van de milieusector is aan de ene kant breder dan de circulaire economie omdat er bijvoorbeeld ook milieubeschermingsactiviteiten onder vallen die niet tot de circulaire economie behoren, zoals activiteiten gericht op de bescherming van de biodiversiteit en het landschap. Aan de andere kant is de milieusector op het gebied van het beheer van grondstoffen een stuk nauwer afgebakend dan de circulaire economie (CBS, 2019). Zo worden reparatie-activiteiten als belangrijk onderdeel van de circulaire economie gezien omdat hiermee de levensduur van producten wordt verlengd, maar vallen reparatie-activiteiten grotendeels buiten de scope van de milieusector. In tabel 2.1 wordt een overzicht gepresenteerd van economische activiteiten die tot de milieusector behoren aan de hand van de CEPA en CReMA indeling. Bij iedere categorie wordt aangegeven of deze tot de circulaire economie behoort.

Tabel 2.1.1 Classificatie van milieuactiviteiten volgens de CEPA indeling en eventuele toewijzing aan de circulaire economie.
Classification of Environmental Protection Activities (CEPA)CE
1: Bescherming van omgevingslucht en klimaatx
2: Afvalwaterbeheerv
3: Afvalbeheerv
4: Bescherming en sanering van bodem, grondwater en oppervlaktewaterx
5: Beperking van geluidshinder en trillingenx
6: Bescherming van de biodiversiteit en het landschapx
7: Bescherming tegen stralingx
8: Onderzoek en ontwikkelingx
9: Overige milieubeschermende maatregelenx

Tabel 2.1.2 Classificatie van milieuactiviteiten volgens de CReMA indeling en eventuele toewijzing aan de circulaire economie.
Classification of Resource Management Activities (CReMA)CE
10: Beheer van watervoorraden v
11: Beheer van natuurlijke bosgebieden v
12: Beheer van wilde flora en fauna x
13: Beheer van energiebronnen
13 A: Productie van energie uit hernieuwbare bronnen x
13 B: Warmte/energie besparing en beheer x
13 C: Minimalisatie van het gebruik van fossiele bronnen als grondstof v
14: Beheer van mineralen v
15: Onderzoek en ontwikkeling v
16: Overige maatregelen grondstofbeheer v
1) Onder CReMA 10 vallen naast activiteiten die bijvoorbeeld gericht zijn op waterbesparing ook de werkzaamheden van waterschappen op het gebied van het op peil houden van de waterstand en het voorkomen van overstromingen. Alhoewel het hier gaat om het beheer van natuurlijke hulpbronnen lijkt hier een minder directe link te zijn met de circulaire economie. Deze laatste activiteit zou bij de volgende update buiten beschouwing gelaten kunnen worden.


De productie van energie uit hernieuwbare bronnen (CReMA 13a) en energiebesparing (CReMA 13b) vallen onder de energietransitie en worden daarom uitgesloten (zie hoofdstuk 2.1). De minimalisatie van het gebruik van fossiele bronnen als grondstof (CReMA 13c) wordt wel meegenomen als onderdeel van de circulaire economie. Hieronder valt bijvoorbeeld de productie van biobased producten, zoals bioplastics. Het beheer van wilde flora en fauna (CReMA 12) zou mogelijk een link kunnen hebben met de circulaire economie, denk bijvoorbeeld aan het tegengaan van overbevissing. Echter, in de praktijk wordt hier nauwelijks data voor samengesteld omdat dit erg lastig te onderscheiden is van de bescherming van biodiversiteit (CEPA 6). Bij een activiteit als het beheer van watervoorraden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan waterbesparende maatregelen.

2.3 Bedrijfstak-benadering

De tweede benadering is gebaseerd op data uit de nationale rekeningen, welke de officiële overzichtsstatistiek vormen van de nationale economie. Voorbeelden van macro-economische indicatoren uit de nationale rekeningen zijn het nationaal inkomen, de economische groei, werkgelegenheid en het overheidstekort. De begrippen en classificaties die gehanteerd worden in de nationale rekeningen zijn internationaal gestandaardiseerd en vastgelegd in het systeem van nationale rekeningen (UN et al., 2009), waardoor vergelijking tussen landen mogelijk is.

Onderdeel van de nationale rekeningen zijn aanbod- en gebruiktabellen waaruit onder andere de productiewaarde en toegevoegde waarde per bedrijfstak kan worden afgeleid. Ook worden binnen de nationale rekeningen verschillende satellietrekeningen samengesteld, waaronder de arbeidsrekeningen. Zoals de naam doet vermoeden, bevat de arbeidsrekening gegevens over de werkgelegenheid per bedrijfstak, en is deze consistent met de nationale rekeningen3). De voor CE beleid relevante economische indicatoren over toegevoegde waarde, productiewaarde en werkgelegenheid kunnen dus uit de nationale rekeningen worden afgeleid.

De nationale rekeningen geven een volledige weergave van alle economische activiteiten binnen de Nederlandse economie. Het voordeel hiervan is dat, om de circulaire economie in kaart te brengen, het enkel een kwestie is van de juiste economische activiteiten selecteren die relevant zijn in de circulaire economie. Het nadeel daarentegen is dat de nationale rekeningen erop gericht zijn om de economie op nationaal niveau in kaart te brengen. Hierdoor is het detailniveau ontoereikend om alle specifieke circulaire activiteiten te identificeren in de nationale rekeningen.
Vanuit de nationale rekeningen kan er een eerste selectie van circulaire activiteiten worden gemaakt op basis van bedrijfstakken. Een aantal bedrijfstakken omvatten economische activiteiten die volledig aan de circulaire economie kunnen worden toegeschreven. Voor een enkele bedrijfstak geldt dat niet alle economische activiteiten binnen deze bedrijfstak circulair zijn, maar dat het toch mogelijk is om het aandeel circulaire activiteiten af te leiden. Dit zal later worden toegelicht. Tabel 2.2 geeft een overzicht van de bedrijfstakken uit de nationale rekeningen die, volledig of grotendeels, tot de circulaire economie behoren. Daarnaast wordt er per bedrijfstak aangegeven als er sprake is van overlap met circulaire activiteiten die geraamd worden vanuit de milieusector, of als er activiteiten binnen de bedrijfstak plaatsvinden die niet tot de circulaire economie behoren en die dus niet worden meegenomen in de raming.

Tabel 2.2. Bedrijfstakken die, volledig of grotendeels, behoren tot de circulaire economie
SBI 1)OmschrijvingOpmerking
33Reparatie en installatie van machines en apparatenInstallatie activiteiten worden niet meegenomen.
37Afvalwaterinzameling en -behandelingWordt volledig meegenomen via de milieusector-benadering
38Afvalinzameling en –behandeling, voorbereiding tot recyclingWordt volledig meegenomen via de milieusector-benadering
43.11Slopen van bouwwerken
46.77Groothandel in afval en schroot
47.79Winkels in antiek en tweedehands goederenExclusief antiek
77.1Verhuur en lease van auto's, consumentenartikelen, machines en overige roerende goederen
95Reparatie van computers en consumentenartikelen
1) De SBI-indeling komt niet volledig overeen met de bedrijfstak-indeling die door het CBS gehanteerd wordt in de nationale rekeningen, de SBI-indeling kent namelijk meer detail dan waarop de nationale rekeningen worden samengesteld. De benoemde SBI-codes omvatten bij benadering, en niet helemaal één op één, de bedrijfstakken die worden meegenomen voor het ramen van de economische indicatoren.

Voor de bovenstaande bedrijfstakken geldt dus dat de werkgelegenheid, toegevoegde waarde en productiewaarde wordt meegenomen als onderdeel van de circulaire economie. Voor de bedrijfstak reparatie en installatie van machines en apparaten (SBI 33) geldt dat er met behulp van onderliggende brondata onderscheid wordt gemaakt tussen installatie en reparatie activiteiten4). Bij winkels in antiek en tweedehands goederen wordt op vergelijkbare wijze de handel in antiek uitgesloten.

2.4 Goederengroep-benadering

In de nationale rekeningen worden economische activiteiten dus geclassificeerd naar bedrijfstak. Per bedrijfstak wordt ook bepaald welke goederen en diensten er worden geleverd, de zogeheten goederengroepen. Deze informatie wordt weergegeven in de aanbodtabel. Zo kunnen uit de aanbodtabel niet alleen de productiewaarde en toegevoegde waarde worden afgeleid voor bedrijfstakken, maar kan ook binnen iedere bedrijfstak de productiewaarde per goederengroep worden bepaald. Zo kunnen er ook circulaire activiteiten in kaart worden gebracht binnen bedrijfstakken die niet via de bedrijfstak-benadering zijn meegenomen.

De goederengroep-indeling in de nationale rekeningen is gedetailleerder dan de bedrijfstak-indeling, waardoor er op basis van goederengroepen meer verschillende type circulaire activiteiten kunnen worden geïdentificeerd. Er is echter ook een nadeel, en dat is dat enkel de productiewaarde direct uit de aanbodtabel kan worden afgeleid. De gerelateerde werkgelegenheid en toegevoegde waarde moeten vervolgens worden geraamd. In tabel 2.3 wordt een overzicht gegeven van het type circulaire activiteiten die kunnen worden geïdentificeerd op basis van de goederengroep-indeling. In bijlage A wordt een volledig overzicht gegeven van de goederengroepen in de nationale rekeningen die als circulair worden beschouwd. Deze goederengroep-benadering wordt niet ingezet op bedrijfstakken die al via de bedrijfstak-benadering meegenomen worden, dit om dubbeltellingen te voorkomen.

Tabel 2.3 Type circulaire activiteiten die kunnen worden geïdentificeerd op basis van de goederengroep-indeling

Algemene omschrijving:
  • Allerlei reparatie en onderhoudsactiviteiten, zoals auto's, apparaten, meubels, et cetera.
  • Verkoop van tweedehands goederen, waaronder tweedehands auto’s
  • Kleding en textielwasserijen, autowasstraat, e.d. 
  • Reiniging van objecten (excl. Interieurreiniging)
  • Verhuur en lease van producten en voertuigen (excl. de verhuur van woningen en bedrijfsgebouwen en immateriële activa)
  • E-boeken en online kranten, dagbladen en tijdschriften

Voor het type circulaire activiteiten uit tabel 2.3 kan per bedrijfstak de productiewaarde worden afgeleid maar moet voor de toegevoegde waarde en werkgelegenheid een aparte raming worden gemaakt. Per goederengroep wordt de zogeheten hoofdproducent bepaald, dat wil zeggen de bedrijfstak waar dat specifieke product, dienst of goed, voornamelijk wordt geproduceerd. Zo is bijvoorbeeld de bedrijfstak reparatie en installatie van machines en apparaten (SBI 33) de hoofdproducent van de goederengroep reparatie, onderhoud en installatie van machines (goederengroep 3312900, zie bijlage A). De eerste twee cijfers van de goederengroep komen overeen met die van de ‘hoofdproducent’. Voor alle relevante hoofdproducenten worden ratio’s berekent voor de gegenereerde toegevoegde waarde en benodigde werkgelegenheid per eenheid productiewaarde. De benodigde data hiervoor komt uit de nationale rekeningen. Door de ratio’s in te zetten op de productiewaarde van de bijbehorende goederengroep wordt er een raming gemaakt van de werkgelegenheid en toegevoegde waarde. 


Er is voor gekozen om de ratio’s voor de werkgelegenheid en toegevoegde waarde te bepalen aan de hand van de hoofdproducent van het product, en niet aan de hand van de bedrijfstak waar het product daadwerkelijk is geproduceerd. De reden hiervoor is dat de hoofdproducent naar verwachting de meest realistische ratio’s weergeeft voor het type goederengroep dat wordt geproduceerd. Zo kan het zijn dat er in de landbouw als nevenactiviteit reparatie activiteiten worden uitgevoerd. De akkerbouw is veel kapitaalintensiever dan reparatie activiteiten en kent daardoor een andere verdeling tussen werkgelegenheid, productiewaarde en toegevoegde waarde.

1) Dit zou betekenen dat voor ieder Nederlands bedrijf bepaald moet worden welk deel van de gebruikte energie hernieuwbaar is en welk deel conventioneel. Op basis hiervan zou dan een aandeel van het bedrijf meegenomen moeten worden onder de hernieuwbare energiesector, ongeacht de daadwerkelijke economische activiteiten van het bedrijf.
2) In het rapport van Royal HaskoningDHV (2020) wordt uitgebreider ingegaan op beide ladders (zie pagina’s 37-39).
3) De werkgelegenheid kan op vier manieren worden gekwantificeerd, het aantal werkzame personen, het aantal banen van werkzame personen, het aantal arbeidsjaren (waarbij deeltijdbanen zijn omgerekend tot het equivalent van voltijdbanen) en het arbeidsvolume op basis van het totaal aantal gewerkte uren.
4) Hiervoor wordt data uit de productiestatistiek gebruikt, welke gebruikt wordt om de nationale rekeningen samen te stellen. In de productiestatistiek bestaat er wel onderscheid tussen installatie en reparatie activiteiten, dit wordt later in de nationale rekeningen samengevoegd in één bedrijfstak. Op basis van de productiestatistiek wordt voor ieder jaar een aandeel reparatie en installatie bepaald, welke vervolgens ingezet wordt op SBI 33.

 

3. Ontwikkelen aanvullende benadering: bedrijvenpopulatie

De drie benaderingen uit hoofdstuk 2 geven nog geen volledige dekking van de circulaire activiteiten in de economie. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op een mogelijk aanvullende benadering om de nog ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen.

3.1 Toelichting methode

In de huidige methode, zoals beschreven in hoofdstuk 2, worden circulaire activiteiten geïdentificeerd uit reeds samengestelde macro-economische statistieken. De voordelen hiervan zijn dat de gegevens jaarlijks worden samengesteld, dit is immers een Europese verplichting, dat de cijfers van goede kwaliteit zijn en dat er tijdreeksen beschikbaar zijn. Een belangrijk nadeel is echter dat deze statistieken niet specifiek gericht zijn op het in kaart brengen van de circulaire economie waardoor slechts een deel van de circulaire activiteiten kan worden geïdentificeerd.

In dit hoofdstuk wordt een mogelijke methode onderzocht om ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen, namelijk het opzetten van een bedrijvenpopulatie met circulaire bedrijven. In het kort komt het erop neer dat er een lijst met bedrijven wordt samengesteld die circulaire activiteiten verrichten, oftewel activiteiten die vallen binnen één van de R-strategieën (zie hoofdstuk 2.1). Het gaat dan specifiek om circulaire activiteiten die nog niet via de reeds gebruikte benaderingen in kaart zijn gebracht. Ieder circulair bedrijf wordt gekoppeld aan het algemene bedrijvenregister (ABR) van het CBS, hiermee kunnen de benodigde economische gegevens worden afgeleid. Alhoewel deze methode eenvoudig klinkt is het in de praktijk een ingewikkelde en tijdrovende methode, omdat voor ieder afzonderlijk bedrijf beoordeelt moet worden of deze tot de circulaire economie behoort, en zo ja, welk aandeel. Een vergelijkbare methode wordt door het CBS ook toegepast voor het samenstellen van andere statistieken, zoals de milieusector (CBS, 2018a) en de hernieuwbare energiesector (CBS, 2020).

De eerste stap is het samenstellen van een zo volledig mogelijke populatie van circulaire bedrijven. Om de populatie in kaart te brengen heeft Royal HaskoningDHV in 2020 in opdracht van het PBL een webcrawl uitgevoerd (RHDHV, 2020). Hierbij zijn websites van bedrijven op systematische wijze gescand en is op basis daarvan geprobeerd om te achterhalen of een bedrijf circulair is. De bedrijvenlijst die is samengesteld aan de hand van de hierboven beschreven methode wordt gebruikt om ontbrekende circulaire activiteiten te ramen.

De bedrijvenpopulatie dient nauwkeurig te worden geanalyseerd op bruikbaarheid. Om de bedrijvenpopulatie in te kunnen zetten voor het monitoren van de economische indicatoren dient eerst voor ieder bedrijf bepaald te worden of deze inderdaad circulair is. Vervolgens moet bepaald worden of het gehele bedrijf als circulair beschouwd kan worden of dat slechts een deel van de bedrijfsactiviteiten circulair is. Voor ieder bedrijf wordt dus het circulaire aandeel bepaald. Er zijn bedrijven die economische activiteiten verrichten die per definitie circulair zijn, zoals een schoenmaker of een tweedehands winkel. Deze bedrijven kunnen volledig tot de circulaire economie gerekend worden. Echter, bij andere bedrijven is de circulaire activiteit slechts een nevenactiviteit en kan slechts een deel van het bedrijf aan de circulaire economie worden toegerekend. Bijvoorbeeld een schoenenwinkel waar ook schoenreparaties worden uitgevoerd.
Uit statistieken die deels gebaseerd zijn op een vergelijkbare methode, zoals de milieusector en energiesector, blijkt dat de paar grootste bedrijven goed zijn voor een heel groot deel van het economische belang van een sector. Tegelijkertijd blijkt dat waar grotere bedrijven vaak tal van verschillende activiteiten uitvoeren, de kleinere bedrijven vaker gespecialiseerd zijn. Daarom is het circulaire aandeel per bedrijf naar verwachting groot bij kleine bedrijven (veelal 100 procent bij eenmanszaken) en neemt dit geleidelijk af naarmate bedrijven groter worden. Dergelijke ervaringen uit eerder en vergelijkbaar onderzoek zijn van belang omdat het praktisch bijna onmogelijk is om ieder bedrijf in de populatie individueel te analyseren. Om een goed beeld te krijgen van het economische belang van de circulaire economie is het dus cruciaal om in ieder geval de grote bedrijven goed in beeld te hebben. Bij kleinere bedrijven kan een steekproef wellicht uitkomst bieden, waarbij voor een aantal verschillende grootteklassen5)  van bedrijven het circulaire aandeel wordt bepaald en dit aandeel vervolgens ook wordt ingezet op de overige bedrijven in deze grootteklasse.

Tot slot kan het lastig zijn om een tijdreeks samen te stellen op basis van een bedrijvenlijst die via de webcrawl methode is verkregen. Het kan zijn dat er jaar op jaar bedrijven uit de populatie wegvallen, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement of overnames. Daarnaast kan het zo zijn dat een bedrijf in meer of mindere mate circulair geworden is, waardoor het circulaire aandeel door de tijd moet worden bijgesteld. Het bijhouden en updaten van de bedrijvenpopulatie in de komende jaren is arbeidsintensief maar mogelijk. Echter, het samenstellen van de bedrijvenpopulatie en bepalen van het circulaire aandeel van bedrijven voor tien of twintig jaar geleden wordt een stuk lastiger. Hier zou onderzocht moeten worden wat er mogelijk is.

3.2 Haalbaarheidsonderzoek: webcrawl

In dit hoofdstuk wordt de bedrijvenpopulatie die is samengesteld aan de hand van de webcrawl geanalyseerd, om te bepalen a) of het mogelijk is om de samengestelde bedrijvenpopulatie in te zetten als aanvullende benadering en b) of de meerwaarde ervan dusdanig is dat het de moeite waard is om het verder te ontwikkelen. Eerst wordt de bedrijvenpopulatie gekoppeld aan het algemene bedrijvenregister (ABR) van het CBS en wordt eventuele overlap met de reeds gebruikte benaderingen uitgesloten (hoofdstuk 3.2.1). Vervolgens worden de bedrijven in de populatie geclusterd naar type circulaire activiteit (hoofdstuk 3.2.2) en worden per cluster individuele bedrijven geanalyseerd (hoofdstuk 3.2.3). Tot slot worden de belangrijkste bevindingen uiteengezet (hoofdstuk 3.2.4).

3.2.1 Koppeling populatie aan ABR en filteren op dubbeltellingen

Royal HaskoningDHV heeft aan de hand van een webcrawl ruim 46.000 circulaire bedrijven in kaart gebracht (RHDHV, 20206))  Per bedrijf is onder meer weergegeven tot welke R-strategie het behoort en op basis van welke informatie op de website de toewijzing aan de circulaire economie is bepaald. De bedrijvenpopulatie wordt gekoppeld aan het algemene bedrijvenregister (ABR) van het CBS, waarna het mogelijk is om onder andere de economische gegevens van bedrijven af te leiden. De koppeling wordt gemaakt op basis van het KVK-nummer en is voor vrijwel alle bedrijven gelukt.

In het ABR zijn geen economische gegevens van bedrijven beschikbaar op KVK-niveau, maar per bedrijfseenheid (BE). De bedrijfseenheid is een statistische eenheid en is de feitelijke actor in het productieproces (CBS, 2018b). In de meeste gevallen omvat één KVK-nummer één bedrijfseenheid, maar bij grotere bedrijven kan het bijvoorbeeld zo zijn dat er meerdere KVK-nummers onder één bedrijfseenheid vallen. Hierdoor komen de ruim 46.000 bedrijven uit de webcrawl overeen met ruim 43.000 bedrijfseenheden in het ABR.

Nu de koppeling met het ABR gelegd is kunnen voor ruim 43.000 bedrijven de bedrijfsgegevens worden opgehaald. Echter, er is sprake van overlap tussen de reeds gebruikte benaderingen en de aanvullende benadering op basis van de bedrijvenpopulatie. Om te voorkomen dat circulaire activiteiten dubbel worden meegenomen in de raming worden er een aantal selecties gemaakt. Alle bedrijven die binnen de reeds geselecteerde bedrijfstakken vallen (zie hoofdstuk 2.3) worden uit de populatie gefilterd, het gaat hier om ruim 11.000 bedrijven. Vervolgens wordt er een selectie gemaakt op basis van het type circulaire activiteit. Reparatie- en verhuuractiviteiten worden bijvoorbeeld al via de goederengroep-benadering in kaart gebracht (zie hoofdstuk 2.4). Daarom worden bedrijven wiens circulaire activiteiten vallen onder de R4-strategie reparatie7)  uit de bedrijvenpopulatie gefilterd, het gaat hier om ongeveer 22.000 bedrijven. Uiteindelijk blijft er een populatie over van ongeveer 10.000 bedrijven, dit zijn bedrijven die mogelijk circulaire activiteiten verrichten die ontbreken in de reeds gebruikte benaderingen.

3.2.2 Clusteren circulaire bedrijven naar circulaire activiteit

Bij de resterende 10.000 bedrijven zijn ongeveer 360.000 personen werkzaam8). Ter indicatie, de totale werkgelegenheid in de circulaire economie die is geschat op basis van de reeds gebruikte methoden (zie hoofdstuk 2) was ‘slechts’ 326.000 voltijdbanen in 2018. Wat hierin een rol speelt is dat niet alle geïdentificeerde bedrijven volledig circulair zijn en misschien dus maar gedeeltelijk tot de circulaire economie gerekend zouden moeten worden. Hierover meer in hoofdstuk 3.2.3.

De circulaire economie is enorm divers met een grote verscheidenheid aan activiteiten. Om beter inzicht te krijgen in het type bedrijven, en bijbehorende type activiteiten, dat in de populatie zit zijn daarom de resterende bedrijven geclusterd naar type circulaire activiteit. Het idee hierachter is dat eventuele bevindingen die worden verkregen bij het analyseren van afzonderlijke bedrijven wellicht ook relevant zijn voor vergelijkbare bedrijven binnen hetzelfde cluster en in mindere mate voor andere type bedrijven buiten het cluster. Daarom worden alle bedrijven eerst geclusterd naar type circulaire activiteit alvorens de bedrijven afzonderlijk worden geanalyseerd.

Bij de uitvoering van de webcrawl zijn circulaire activiteiten gezocht op basis van zogeheten sleutelwoorden, vervolgens zijn de activiteiten toegewezen aan de bijbehorende R-strategie. Zowel de gehanteerde sleutelwoorden als de toegewezen R-strategie zijn gebruikt om de bedrijven te clusteren naar type circulaire activiteit9). In tabel 3.2.1. zijn de resterende bedrijven uitgesplitst naar type circulaire activiteit, daarbij is ook een indicatie van het aantal werkzame personen weergegeven.

Tabel 3.2.1. Aantal bedrijven en werkzame personen, exclusief dubbeltellingen, uitgesplitst naar type circulaire activiteit
Type circulaire activiteitAantal bedrijvenWerkzame personen
Recycling/hergebruik4130148200
Materiaalbesparing3690141900
Materiaalbesparing, prefabricage3480128600
Materiaalbesparing, overig20013200
Tweedehands119051300
Landbouw8308000
Landbouw, compost7407200
Landbouw, overig90800
Biobased805200
Plantaardig20800
Overig201800


Wat opvalt is dat veel van de geïdentificeerde bedrijven gericht zijn op de meer traditionele circulaire activiteiten, zoals recycling en de verkoop van tweedehands goederen. Deze circulaire activiteiten worden echter voor een groot deel via de huidige benaderingen (zie hoofdstuk 2) in kaart gebracht. Hierdoor rijst de vraag of dit type activiteiten voldoende gedekt wordt in de huidige benadering of dat de resultaten uit de bedrijvenpopulatie buiten de gehanteerde scope (zie hoofdstuk 2.1) vallen. De clusters materiaalbesparing en landbouw zijn verder uitgesplitst omdat binnen deze clusters de meeste bedrijven onder één type circulaire activiteit vallen. Binnen het cluster materiaalbesparing is dit de prefabricage in de bouw10)  en binnen de categorie landbouw is dit het composteren van organisch materiaal. Binnen deze clusters gaat het blijkbaar voornamelijk om één type circulaire activiteit welke nader onderzocht zal worden.

3.2.3 Bepalen van het circulaire aandeel per bedrijf

Er zal moeten worden bepaald of de bedrijven in de populatie binnen de gehanteerde scope (zie hoofdstuk 2.1) vallen en of het mogelijk is om voor deze bedrijven het circulaire aandeel te schatten. Dit is een noodzakelijke analyse om een inschatting te kunnen maken van de bruikbaarheid van de populatie uit de webcrawl. Per cluster zijn er bedrijven afzonderlijk geanalyseerd. Het idee hierachter is dat bedrijven en circulaire activiteiten binnen een cluster in het algemeen meer homogeen zijn waardoor eventuele bevindingen wellicht ook relevant zijn voor andere bedrijven binnen hetzelfde cluster. Bij deze analyse gaat de meeste aandacht uit naar de grootste bedrijven, omdat deze de grootste impact hebben op de economische indicatoren als de werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Maar ook minder grote bedrijven zijn geanalyseerd. Ook is voor ieder cluster een uitsplitsing van bedrijven naar SBI gemaakt. Hiermee kan worden onderzocht of het type circulaire activiteit daar plaatsvindt waar dat ook verwacht zou worden. De bevindingen van deze analyse zijn hieronder per cluster beschreven.

Recycling en hergebruik van materialen
Onder de circulaire activiteit recycling valt de gehele bedrijfstak voorbereiding tot recycling (SBI 38.3), met ongeveer 5000 werkzame personen. Ook de bedrijfstak groothandel in afval en schroot (SBI 46.77) draagt bij aan het recyclen en hergebruik van materialen, hier gaat het om ongeveer 6000 werkzame personen. Maar naast deze bedrijfstak zijn in de webcrawl ook ruim 4100 bedrijven geïdentificeerd in de categorie recycling en hergebruik, met in totaal bijna 150.000 werkzame personen. Van deze bedrijven valt ruim 40 procent onder de groothandel en handelsbemiddeling (SBI 46) en de detailhandel (SBI 47), zitten er relatief veel bedrijven in de bedrijfstak gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw (SBI 43) en zijn er ruim 750 bedrijven verspreid over de verschillende bedrijfstakken in de industrie (SBI 10 - 33). Opvallend is ook dat in vrijwel iedere bedrijfstak bedrijven zijn geïdentificeerd die behoren tot de categorie recycling en hergebruik van materialen.

Na het analyseren van individuele bedrijven binnen dit cluster is er geen eenduidig beeld. Er zitten bedrijven in dit cluster die tot de circulaire economie behoren, bijvoorbeeld bedrijven die actief zijn op het gebied van recycling, of de inzameling en handel in afval. Maar er zijn ook veel bedrijven in dit cluster die op hun website een webpagina hebben over duurzaamheid, waarin zij aangeven op welke manieren zij bijdrage aan milieubewust ondernemen. Hierin staat bijvoorbeeld regelmatig dat bedrijven hun afval scheiden en inzamelen zodat dit vervolgens kan worden gerecycled. Daarbij is het niet altijd duidelijk of het bedrijf zelf het afval recyclet of dit laat doen. Alhoewel het bijdraagt aan een meer circulaire economie als een bedrijf milieubewust onderneemt door bijvoorbeeld het eigen afval te scheiden voor recycling, valt dit niet binnen de vooraf bepaalde scope van de circulaire economie (zie hoofdstuk 2.1). In principe kan er van uit worden gegaan dat ieder bedrijf het eigen afval inzamelt en scheidt, maar niet ieder bedrijf zet dit ook op hun website.

Een groot deel van de economische activiteiten gericht op afvalinzameling en recycling worden al in kaart gebracht via de bedrijfstakbenadering. Het aantal bedrijven dat binnen dit cluster geanalyseerd zou moeten worden is groot, met ruim 4.100 bedrijven. Daarbij lijkt een groot deel van de geïdentificeerde bedrijven buiten de scope te vallen, waardoor de bijdrage ervan aan de circulaire economie beperkt lijkt. Het is dan ook de vraag of het nuttig is om dit cluster via de bedrijvenpopulatie in kaart te brengen. Wel kan er onderzocht worden of er binnen dit cluster mogelijk interessante informatie gewonnen kan worden door meer focus aan te brengen, en specifiek te zoeken op innovatievere circulaire activiteiten zoals upcycling in plaats van recycling.

Materiaalbesparing
Prefabricage (prefab)
Prefabricage wordt binnen het cluster materiaalbesparing apart besproken omdat het veruit de grootste categorie is met bijna 3500 bedrijven. In de webcrawl is enkel prefabricage in de bouwsector als circulair beschouwd omdat hier elementen onder gecontroleerde omstandigheden worden gemaakt in plaats van op de bouwplaats. Hierdoor zijn de elementen van hogere kwaliteit en kan er efficiënter worden gebouwd wat materiaalbesparing oplevert. Daarom zou er verwacht worden dat prefabricage vooral in de bedrijfstak vervaardiging van producten van metaal, waaronder producten voor de bouw (SBI 25) plaatsvindt, en eventueel in de bouwsector zelf (SBI 41-43).

De verwachting komt redelijk overeen met de resultaten uit de webcrawl, meer dan 55 procent van de bedrijven valt binnen de genoemde bedrijfstakken. Wel valt dus ook meer dan 40 procent van de geïdentificeerde bedrijven in overige bedrijfstakken waar je dit niet zou verwachten. Het gaat dan met name om de groothandel (SBI 46) en de detailhandel (SBI 47), maar er zijn ook bijna 500 bedrijven verspreid over de industrie (SBI 10-33) en bijna 200 over de sectoren in de dienstverlening (SBI 55-96).

Bij het analyseren van individuele bedrijven binnen de categorie prefabricage blijkt het lastig om te beoordelen of een bedrijf circulair is, en zo ja, welk deel van het bedrijf. Veel bedrijven benoemen het gebruik van prefab-elementen, met name bedrijven in de bouw. Echter, zoals in hoofdstuk 2.1 beschreven valt het gebruik van circulaire producten buiten de scope, en zouden in het geval van prefabricage enkel de producenten van prefab-elementen meegenomen moeten worden als onderdeel van de circulaire economie. Uitgaande van de vooraf bepaalde scope zou er bij het identificeren van bedrijven een strengere selectie kunnen worden gemaakt. Zo zou er gekeken kunnen worden waar de prefabricage van elementen daadwerkelijk plaatsvindt, en zouden overige bedrijfstakken bij voorbaat uitgesloten kunnen worden. Hierdoor kan het aantal bedrijven dat handmatig moet worden geanalyseerd worden beperkt.

Tot slot kan worden afgevraagd in hoeverre prefabricage in de bouw circulair is. Veelgenoemde voordelen zijn dat prefab bouwen minder weersgevoelig is, een kortere bouwtijd heeft, lagere personeelskosten heeft en dus goedkoper is en dat dit betere kwaliteit oplevert. Materiaalbesparing (en minder afval dat vrijkomt) lijkt hierin slechts een neveneffect, waarbij het ook nog niet duidelijk is of het per definitie tot materiaalbesparing leidt.

Overig materiaalbesparing
In het cluster materiaalbesparing zitten naast de categorie prefabricage nog verschillende andere type circulaire activiteiten, waaronder voedselverspilling, verpakkingsvrije producten en tiny houses. In de categorie voedselverspilling valt op dat er veel bedrijven zitten die op hun website aangeven hoe zij milieubewust ondernemen. Er wordt dan bijvoorbeeld benoemd wat een bedrijf doet aan het ‘voorkomen van voedselverspilling’. Ook wordt hier opvallend vaak gerefereerd aan een bepaald project of initiatief. Bijvoorbeeld door een zorginstelling die samen met een cateraar probeert om voedselverspilling tegen te gaan. De vraag is hier wanneer een bedrijf dat probeert verspilling te voorkomen een circulair bedrijf is en welk deel van het bedrijf dan moet worden meegerekend. Het lijkt niet wenselijk om zorginstellingen op basis van één project als circulair bedrijf te bestempelen.

Meer dan de helft van de bedrijven in de categorie verpakkingsvrij zitten in de detailhandel (SBI 47). Hier zitten bedrijven die zich actief bezig houden met het vinden van manieren om het gebruik van verpakkingen te verminderen, of zelfs om producten volledig verpakkingsvrij aan te bieden. Ook hier is de vraag wanneer een bedrijf als circulair bestempeld kan worden. Is een bedrijf dat geen of minder verpakkingsmateriaal gebruikt daarmee per definitie een circulair bedrijf, ongeacht wat de hoofdactiviteit van het bedrijf is? In dit geval gaat het om het verminderen van materiaalgebruik door de gebruiker. Dit valt buiten de in hoofdstuk 2.1 bepaalde scope, mede omdat dit buitengewoon lastig is om in kaart te brengen.

Binnen de categorie tiny houses is het aantal bedrijven beperkt, waardoor alle bedrijven nagelopen konen worden. Er konden slechts enkele bedrijven geïdentificeerd worden die daadwerkelijk tiny houses bouwen. Wellicht is het voor een dergelijk specifieke categorie, met een klein netwerk van bedrijven en andere actoren, zinvoller om een branche- of netwerkorganisatie te contacteren om informatie in te winnen en om op deze manier een vollediger beeld te verkrijgen.

Tweedehands
In het cluster tweedehands zijn met de webcrawl bijna 1200 bedrijven geïdentificeerd. Meer dan de helft van deze bedrijven is actief binnen de groothandel (SBI 46) en de detailhandel (SBI 47). Dit lijkt plausibel omdat dit ook de bedrijfstakken zijn waar je de handel in tweedehands goederen zou verwachten. Het restant van de bedrijven zit verspreid over onder andere de industrie en de bouw, maar zit met name in de dienstensector. Opvallend veel bedrijven zitten in de bedrijfstak maatschappelijke dienstverlening (SBI 88). Omdat de dienstensector over het algemeen immateriële diensten levert en geen fysieke goederen is het interessant om te onderzoeken om wat voor type bedrijven dit gaat.

In het algemeen geldt dat er opvallend veel zorginstellingen in de webcrawl zitten, waaronder instellingen gericht op de ouderenzorg of de zorg voor mensen met een beperking. Zo ook in de categorie tweedehands. De zorginstellingen verzorgen vaak activiteiten, waaronder bezoekjes aan een rommelmarkt, tweedehandswinkel of bijvoorbeeld een activiteit waar ‘kunst uit afval’ wordt gecreëerd. Dit verklaart ook waarom er relatief veel bedrijven uit het cluster tweedehands in de dienstensector zitten. Zo valt de begeleiding van ouderen en mensen met een beperking onder SBI 88.

Ter illustratie; het belang van het controleren van de grootste bedrijven
Ter illustratie voor het belang van het controleren van de grootste bedrijven is hier een voorbeeld uitgewerkt aan de hand van de categorie tweedehands. In het cluster tweedehands zitten bijna 1200 bedrijven met in totaal ruim 51.000 werkzame personen. Bij de 30 grootste bedrijven zijn bijna 38.000 personen werkzaam, ongeveer 73 procent van het totaal. Na het controleren blijken vier van de 30 grootste bedrijven binnen de in hoofdstuk 2.1 bepaalde scope van de CE sector te zitten. Voor deze bedrijven zou een deel van de activiteiten als circulair geclassificeerd kunnen worden. Wat op basis van een ruwe schatting neerkomt op ongeveer 1200 werkzame personen, ongeveer 3 procent van de werkzame personen van de grootste 30 bedrijven. Nu kan het zo zijn dat de meeste ruis voorkomt bij de grootste bedrijven en dat het aandeel circulair toeneemt bij de kleinere bedrijven. Maar dat neemt niet weg dat het voor het bepalen van de omvang van de circulaire economie als sector cruciaal is om de grote bedrijven goed in beeld te hebben en te classificeren.

Landbouw (farming)
Compost
In het cluster landbouw zijn bijna 800 bedrijven geïdentificeerd met ruim 7500 werkzame personen. Daarbinnen is met 700 bedrijven de subgroep compost veruit het grootst. Compost valt binnen de biotische R-strategie M5, reststromen gebruiken in producten. Een groot deel van de bedrijven, ruim 300, zit zoals te verwachten in de bedrijfstak landbouw, jacht en dienstverlening (SBI 01). Maar ook bijna 250 bedrijven zitten in de bedrijfstak facility management, reiniging en landschapsverzorging (SBI 81), en ruim 50 bedrijven zitten in de detail- en groothandel.

Uitgaande van de in hoofdstuk 2 bepaalde scope zouden composteerbedrijven, bedrijven die gft-afval omzetten in compost, tot de circulaire economie sector behoren. Zij zetten immers de afvalstroom om tot een bruikbaar product. Het gebruik van dit compost in de vorm van bodemverbeteraars, zoals voor tuinen, plantsoenen, potgrond en op akkers, valt buiten de scope. Anders zou van iedere gebruiker van compost, al dan niet voor een klein deel, moeten worden bepaald welk deel meegenomen zou moeten in de circulaire economie.

In de bedrijvenpopulatie uit de webcrawl zitten onder andere veel tuincentra en hoveniers, maar ook handelaren in compostproducten. De vraag is dan ook of dergelijke bedrijven binnen de scope zouden moeten vallen. Als inderdaad de scope zoals die in hoofdstuk 2.1 is bepaald aan wordt gehouden, dan kunnen bedrijven in bepaalde bedrijfstakken zoals de landschapsverzorging en handel worden uitgesloten. Wellicht is het logischer om de webcrawl specifiek te richten op composteerbedrijven, in plaats van op een algemene term als compost. Uit een artikel uit de Volkskrant (2010) blijkt dat het in Nederland gaat om een tiental composteerbedrijven. Mogelijk kunnen deze bedrijven ook via een brancheorganisatie worden geïdentificeerd. Het is mogelijk dat boerenbedrijven zelf hun plantaardig afval composteren en deze vervolgens intern gebruiken. In een dergelijk geval is het lastig om het circulaire aandeel van het bedrijf te bepalen. Dit komt mede omdat het product niet op de markt verkocht wordt waardoor er geen informatie is over bijvoorbeeld de gemaakte omzet. Dit maakt het lastig om het economische belang ervan te bepalen.

Landbouw overig
Onder de overige categorieën binnen het cluster landbouw vallen onder andere de stadslandbouw, aquafarming en vergisten. Het gaat hier om minder dan 100 bedrijven. Om het economische belang van de stadslandbouw in kaart te brengen, kan er gefocust worden op de professionele voedselproductie, en niet op hobbyen waar geen of nauwelijks economische waarde mee gepaard gaat. Tot nu toe lijkt het hier vooral te gaan om ideeën en kleine initiatieven, en is het economische belang nihil. Bij vergisten gaat het om het omzetten van biomassa in biogas, dat een belangrijke rol speelt in de energietransitie. Gezien het onderscheidt dat gemaakt wordt tussen de circulaire economie en de energietransitie (zie hoofdstuk 2.1) lijkt vergisten buiten de scope van de circulaire economie te vallen, ondanks de bijdrage aan de circulaire economie.

Biobased
Met biobased wordt de inzet van hernieuwbare grondstoffen bedoeld. De inzet van hernieuwbare grondstoffen in de economie niets nieuws, zo zijn er verpakkingsmaterialen van papier en karton en kunnen huizen van hout worden gebouwd. Maar er zijn ook nieuwere ontwikkeling, waarbij onderzocht wordt of er biobased alternatieven kunnen worden ontwikkelt, om het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen te verminderen. Zo worden kunststoffen als plastic uit fossiele grondstoffen vervangen door biobased alternatieven. In dit cluster wordt enkel gekeken naar de ontwikkelingen op het gebied van biobased kunststoffen.

Uitgaande van de in hoofdstuk 2.1 bepaalde scope ligt de focus op producenten en ontwikkelaars van biobased materialen, welke vervolgens door tal van gebruikers kunnen worden ingezet. Naar verwachting zullen deze bedrijven zich voornamelijk bevinden in de bedrijfstak vervaardiging van producten van rubber en kunststof (SBI 22). Echter, van de ruim 80 geïdentificeerde bedrijven bevinden zich iets meer dan 10 in deze bedrijfstak. De overige bedrijven zijn verspreid over tal van bedrijfstakken, maar veruit de meeste (meer dan 25) bevinden zich in de groothandel (SBI 46).

Met behulp van de webcrawl zijn er zeker producenten van bioplastics geïdentificeerd, zo zitten er bedrijven in met projecten om bioplastics te produceren uit gft-afval, afvalwater of andere biomassa stromen. Maar er zitten ook gebruikers van biobased materialen in. Dit zijn bijvoorbeeld producenten en leveranciers van verpakkingen die soms biobased materialen inzetten om de conventionele plastics te vervangen. Om de economie meer circulair te maken is het gebruik van bioplastics minstens zo belangrijk als de productie ervan. Echter, gebruikers van circulaire producten vallen buiten de scope (zie hoofdstuk 2.1). Daarnaast is het haast onmogelijk om alle gebruikers in kaart te brengen en om te bepalen of zij tot de circulaire economie behoren, en zo ja, met welk aandeel. Wel kan het in de praktijk lastig zijn om producenten en gebruikers van biobased grondstoffen te onderscheiden, bijvoorbeeld als een bedrijf bioplastics produceert en deze ook direct verwerkt tot eindproduct.

Overige circulaire activiteiten
Het resterende cluster overig omvat onder andere de productie van vleesvervangers, het winnen van energie uit materialen en het circulaire business model product als dienst. In dit cluster gaat het om een verscheidenheid aan activiteiten waardoor er niet slechts enkele bedrijfstakken zijn waar de activiteiten worden verricht. Voor de productie van vleesvervangers valt wel op dat relatief veel bedrijven zich bevinden in de bedrijfstakken landbouw (SBI 01) en de vervaardiging van voedingsmiddelen (SBI 10), naast de groothandel en detailhandel (SBI 46 en 47). In de categorie vleesvervangers worden een aantal producenten geïdentificeerd, maar voor de overige categorieën zijn de bevindingen erg wisselend.

Tot slot, de energiewinning uit materialen is ook onderdeel van de energietransitie. Op basis van de huidige afbakening (zie hoofdstuk 2.1) valt dit buiten de scope. Indien het toch wenselijk is om dit onderdeel mee te nemen onder de circulaire economie, dan zou de mogelijkheid onderzocht kunnen worden om dit onderdeel te ramen op basis van fysieke energiecijfers. Een vergelijkbare methode werd tot voorheen in het economische achtergrondrapport bij de Klimaat- en energieverkenning (CBS, 2020) toegepast.
3.2.4 Samenvatten belangrijkste bevindingen webcrawl
In hoofdstuk 3.2 is onderzocht of het mogelijk is om aan de hand van de door Royal HaskoningDHV uitgevoerd webcrawl mogelijk is om een bedrijvenpopulatie op te zetten waarmee het economische belang van nog ontbrekende circulaire activiteiten in kaart kan worden gebracht. Alhoewel er in de webcrawl zeker bedrijven zijn geïdentificeerd die circulaire activiteiten verrichten die nog niet in de huidige benadering worden meegenomen, zitten er wel haken en ogen aan het gebruik ervan voor het hierboven beschreven doel. Hieronder worden de belangrijkste bevinden kort samengevat.

Allereerst laat hoofdstuk 3.2.1 zien dat een groot deel van de bedrijven uit de webcrawl activiteiten verricht die al in de huidige benadering worden meegenomen. Het gebruikte filter om dubbeltellingen te voorkomen is wat grof, de gehele R4-strategie is buiten beschouwing gelaten, wellicht zitten hier toch nog circulaire activiteiten in die nog niet in beeld zijn. Dit zou nog nader onderzocht kunnen worden. Waarbij op bijvoorbeeld nog specifiekere circulaire economie termen gefocust kan worden, zoals upcycling in plaats van recycling.

Er zit redelijk wat ruis in de bedrijvenpopulatie. Hiermee wordt bedoeld dat er bedrijven in de populatie zitten die geen circulaire activiteit verrichten en dus niet in de populatie thuis horen. Over het algemeen lijkt dit te komen doordat er trefwoorden staan op websites van bedrijven die niet direct gerelateerd zijn aan de economische activiteiten die dat bedrijf verricht. Voorbeelden hiervan zijn nieuwsberichtjes, blogs, sponsoring, bedrijfsvisies over de toekomst, samenwerkingsprojecten met andere bedrijven, zorginstellingen die activiteiten organiseren en daarover schrijven op hun website, een ICT-bedrijf dat een website bouwt voor een circulair bedrijf en dit benoemd op hun website, et cetera.

De afbakening van de circulaire economie zoals bepaald in hoofdstuk 2.1 lijkt strikter dan die gehanteerd wordt in de webcrawl. Het belangrijkste verschil is de focus op de aanbieders van circulaire producten en het uitsluiten van gebruikers, ondanks het belang van hun bijdrage aan een meer circulaire economie. Als alle gebruikers van circulaire producten, of ieder bedrijf dat iets doet aan materiaalbesparing meegerekend wordt onder de circulaire economie, dan wordt het een onmogelijke opgave om dit goed in beeld te brengen.

Indien een bedrijf binnen de vastgestelde scope valt moet het circulaire aandeel worden bepaald. Dit blijkt voor de circulaire economie nog lastiger te zijn dan voor vergelijkbare projecten als de milieusector en de energiesector. Dit heeft ermee te maken dat het begrip circulaire economie enorm breed is. Het gaat er niet alleen om welk product er geleverd wordt, maar ook hoe het product geproduceerd wordt (bv. zwammen die gekweekt worden op koffiedik) en wat het businessmodel is dat een bedrijf hanteert (bv. is er sprake van verkoop of lease van producten). Bij de milieusector en energiesector is dit eenduidiger. Het vorige punt is hier ook aan gerelateerd, indien ook de gebruikers van circulaire producten in de scope zouden vallen wordt het bepalen van het circulaire aandeel nog ingewikkelder.

Een ander praktisch probleem met het in kaart brengen van bepaalde circulaire activiteiten is dat deze niet altijd resulteren in een product dat op de markt verschijnt. Hierdoor is er geen omzet waardoor het bepalen van de economische waarde extra lastig wordt. Voorbeelden hiervan zijn interne bedrijfsactiviteiten zoals het inzamelen en recyclen van afvalstromen.

Tot slot, om een correcte raming van het economische belang van de circulaire economie te maken is het belangrijk om in ieder geval de grootste bedrijven goed in beeld te hebben. Het belang hiervan is geïllustreerd onder het kopje tweedehands (hoofdstuk 3.2.3).

3.3 Samenstellen tijdreeks

Indien het gebruik van een bedrijvenpopulatie een nuttige aanvulling blijkt op de huidige benaderingen (zie hoofdstuk 2), dan zou het wenselijk zijn om net als voor de overige benaderingen een tijdreeks samen te kunnen stellen vanaf het jaar 2001. Echter, uit hoofdstuk 3.2 blijkt dat er nog genoeg werk te doen is om plausibele economische indicatoren voor één recent jaar af te leiden, is er vooralsnog geen aandacht besteed aan de mogelijke teruglegging van de resultaten.

Indien het lukt om op basis van de bedrijvenpopulatie één recent jaar goed in beeld te brengen, dan kan er gekeken worden naar mogelijkheden om de resultaten terug te leggen. Hierbij zal beoordeeld moeten in hoeverre de opgezette bedrijvenpopulatie representatief is voor eerdere jaren, of dat het mogelijk is om voor een oud jaar een populatie op te zetten. Het is mogelijk om de economische gegevens van bedrijven in de populatie ook op te halen voor eerdere jaren vanaf 2010.

Daarbij is het wel de vraag of het vastgestelde circulaire aandeel van bedrijven constant kan worden verondersteld of dat een bedrijf tijdens de tussenliggende periode juist meer of minder circulair is geworden. Het is echter lastig om hier iets over te zeggen, omdat er geen websites uit 2010 meer online staan die de benodigde informatie bevatten. Ook kan het zijn dat er in de tussenliggende jaren fusies, overnames of faillissementen hebben plaatsgevonden waardoor bedrijven uit de populatie vallen of moeilijk zijn om door de tijd te volgen.

Het jaarlijks updaten van de tijdreeks is eenvoudiger, maar kan wel arbeidsintensief zijn. De opgezette bedrijvenpopulatie dient als startpunt voor het nieuwe jaar, waarbij onderzocht wordt of er fusies, overnames, faillissementen en dergelijke hebben plaatsgevonden. Voor deze gevallen kan waar nodig opnieuw het circulaire aandeel worden bepaald en kunnen de indicatoren worden bijgewerkt. Een eventuele update van de gehele populatie zou eens in de paar jaar kunnen plaatsvinden.

5) Voor een aantal verschillende grootteklassen, zoals bedrijven met 1-2 personen, tot 10 personen, tot 50 personen, et cetera, zou op basis van een steekproef een circulair aandeel kunnen worden bepaald die voor die gehele groep wordt ingezet als proxy.
6) Met een ‘bedrijf’ wordt bedoeld een Nederlands bedrijf dat beschikt over een KvK-nummer en die valt buiten de SBI-code O – Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen (RHDHV, 2020).
7) In de webcrawl worden ook alle verhuur-activiteiten toegewezen aan de R4-strategie reparatie.
8) Dit is een ruwe indicatie voor het jaar 2019. De koppeling met arbeidsgegevens was niet helemaal volledig, hierdoor ligt het werkelijke aantal werkzame personen waarschijnlijk iets hoger. Dit geldt ook voor de overige cijfers over werkzame personen in hoofdstuk 3.2. 
9) Het aantal type circulaire activiteiten is enorm divers. Om tot een bruikbaar overzicht te komen zijn verschillende type circulaire activiteiten samengevoegd in een breder cluster. De weergegeven indeling is uiteindelijk gebaseerd op basis van bruikbaarheid voor de haalbaarheidsstudie, maar kan ook anders of gedetailleerder worden weergegeven.
10) Prefabricage is een term die met name in de bouw wordt gebruikt. Het is een proces waarbij de woningonderdelen op een andere locatie worden gemaakt, vervolgens naar het bouwterrein worden getransporteerd en daar in elkaar gezet.
11) Dit is een ruwe indicatie voor het jaar 2019. De koppeling met arbeidsgegevens was niet helemaal volledig, hierdoor ligt het werkelijke aantal werkzame personen waarschijnlijk iets hoger. Dit geldt ook voor de overige cijfers over werkzame personen in hoofdstuk 3.2.

4. Conclusie en aanbevelingen

4.1 Conclusie

De reeds gebruikte benaderingen, welke zijn beschreven in hoofdstuk 2, dekken niet alle circulaire activiteiten, waardoor de circulaire economie niet volledig in kaart gebracht kan worden. Wat voornamelijk lijkt te ontbreken zijn de meer innovatieve activiteiten hoger op de R-ladder (zie hoofdstuk 2.1), de meer traditionele activiteiten als afvalinzameling en recycling, reparatie en verhuur worden over het algemeen al goed in kaart gebracht. Om de ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen is een alternatieve methode onderzocht, welke uitgaat van een bedrijvenpopulatie die is samengesteld door Royal HaskoningDHV aan de hand van een webcrawl.

De bedrijvenpopulatie die aan de hand van de webcrawl is samengesteld bevat zeker nieuwe en aanvullende informatie. Echter, op korte termijn is de bedrijvenpopulatie, in zijn geheel, niet bruikbaar om ingezet te worden als aanvullende benadering. De redenen hiervoor zijn de volgende:

  1. De gehanteerde scope in de bedrijvenpopulatie komt niet overeen met die van de overige benaderingen (zie hoofdstuk 2.1). In de bedrijvenpopulatie is geen duidelijk onderscheid tussen aanbieders en gebruikers van circulaire producten;
  2. Er zit veel ruis in de bedrijvenpopulatie. Dat wil zeggen dat er bedrijven in de populatie zitten die op hun website inderdaad termen gebruiken die refereren aan de circulaire economie, maar dat deze bedrijven niet zelf circulaire activiteiten verrichten. Voorbeelden hiervan zijn een ICT-bedrijf dat een website bouwt voor een producent van vleesvervangers of zorginstellingen die als uitje een bezoek brengen aan een tweedehands winkel;
  3. Het bepalen van het circulaire aandeel van een bedrijf blijkt voor de circulaire economie lastiger dan voor vergelijkbare projecten gericht op de energiesector of milieusector. Dit heeft er onder andere mee te maken dat de circulaire economie een heel breed begrip is, maar ook dat een bedrijf circulair kan zijn terwijl het zelf geen circulair product aanbiedt, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf een circulair business model hanteert. Wat mogelijk het bepalen van het circulaire aandeel lastiger heeft gemaakt is dat de bedrijvenpopulatie nog niet optimaal is samengesteld voor dit doeleinde (zie punten a en b). Alvorens het circulaire aandeel van bedrijven te bepalen zou de populatie enkel circulaire bedrijven moeten bevatten die binnen de gehanteerde scope vallen;
  4. Het aantal bedrijven dat afzonderlijk geanalyseerd zou moet worden, ongeveer 10.000, is enorm groot en het is de vraag of het de moeite waard is om deze allemaal afzonderlijk te analyseren. Om een goed beeld te krijgen van het economische belang van de circulaire economie is het cruciaal om in ieder geval de grote bedrijven goed in beeld te hebben. Bij kleinere bedrijven kan een steekproef wellicht uitkomst bieden;
  5. Het is in de praktijk niet altijd mogelijk om de economische waarde van bedrijfsactiviteiten te bepalen. Dit komt omdat niet alle bedrijfsactiviteiten resultaten in een product dat op de markt verschijnt. Hierdoor is er geen omzet waardoor het bepalen van de economische waarde extra lastig wordt. Dit kan het geval zijn bij bijvoorbeeld interne bedrijfsactiviteiten zoals het inzamelen en recyclen van afval.

Er lijkt dan ook nog een hoop werk te doen om de huidige bedrijvenpopulatie in te kunnen zetten als aanvullende benadering. In hoofdstuk 4.2 zullen enkele aanbevelingen worden gedaan voor een mogelijk vervolg.

4.2 Aanbevelingen

In dit hoofdstuk zal een eventueel vervolg van het project worden besproken. Hierbij zal worden ingegaan op wat er nodig zou zijn om de bedrijvenpopulatie bruikbaar te maken als aanvullende benadering en worden aanbevelingen gedaan om het werk op dit terrein verder te ontwikkelen.

Allereerst zou de ruis uit de bedrijvenpopulatie moeten worden gehaald en zou er aandacht moeten worden besteed aan de afbakening van de scope. De vraag is in hoeverre dit mogelijk is aan de hand van aanpassingen in de webcrawl, of dat dit handmatig uitgevoerd zou moeten worden wat een enorme klus is. De aanbeveling is om uit te zoeken wat er mogelijk is en of het de benodigde inspanning waard is.

Aan te raden is om bij het uitvoeren van de webcrawl per type circulaire activiteit te bepalen in welke bedrijfstakken de activiteit naar waarschijnlijkheid verricht wordt. Bijvoorbeeld bij het in kaart brengen van het onderdeel prefabricage zou gericht gezocht kunnen worden op bedrijven in de bouwsector of bouwmaterialenindustrie. Overige niet relevante bedrijfstakken kunnen dan bij voorbaat worden uitgesloten waardoor de ruis in de populatie afneemt en de juiste activiteiten binnen de gewenste scope worden geïdentificeerd.

Wat betreft de scope van de circulaire economie zal er niet ontkomen kunnen worden aan het maken van arbitraire keuzes. We raden aan om de gemaakte keuzes, bijvoorbeeld omtrent prefabricage, goed te documenteren en te beargumenteren, dit kan later ook als leidraad dienen bij nieuwe twijfelgevallen. Wellicht dat er in bijzondere gevallen afgeweken zou moeten worden van de scope zoals bepaald in hoofdstuk 2.1, dit zou dan ook duidelijk moeten worden afgebakend en worden gedocumenteerd.

Veel van de in de webcrawl geïdentificeerde bedrijven verrichten circulaire activiteiten op het gebied van recycling en de verkoop van tweedehands goederen. Dit zijn activiteiten die al goed in kaart lijken te worden gebracht door de reeds gebruikte benaderingen. We raden aan om een afweging te maken of deze activiteiten, vooralsnog, uitgesloten zouden kunnen worden in de aanvullende benadering. Eventueel zou er eerst uitgebreider onderzocht kunnen worden of de webcrawl hier aanvullende informatie oplevert. Dit is op basis van deze studie niet uit te sluiten, maar lijkt niet het geval te zijn.

Aanvullend daarop raden we aan om de aanvullende benadering aan de hand van de bedrijvenpopulatie in eerste instantie specifiek te richten op activiteiten die zeer relevant zijn voor de circulaire economie en waarvoor veel interesse is. Hierbij kan gedacht worden aan circulaire activiteiten die vallen binnen de hogere R-strategieën  of waarvoor extra aandacht is binnen één van de transitie agenda’s, bijvoorbeeld biobased producten of vleesvervangers. Op deze manier wordt het aantal bedrijven dat afzonderlijk geanalyseerd moet worden ingeperkt en kan er toch waardevolle informatie aan de huidige benaderingen worden toegevoegd.

In sommige gevallen raden we aan om, naast het toepassen van de webcrawl, ook informatie uit te vragen bij bijvoorbeeld brancheverenigingen of netwerkorganisaties. Alhoewel dit een minder innovatieve methode is kunnen hiermee gerichter bedrijven in kaart worden gebracht. Een dergelijke aanpak zou interessant kunnen zijn bij circulaire activiteiten met een beperkt aantal aanbieders. Bijvoorbeeld om de producenten van vleesvervangers of biobased producten, of composteerbedrijven in kaart te brengen.

Na het minimaliseren van de ruis raden we aan om enkel de grote bedrijven afzonderlijk te analyseren en om de kleinere bedrijven te analyseren op basis van een steekproef, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende grootteklassen. Er zou dan per grootteklasse een gemiddeld circulair aandeel kunnen worden bepaald die vervolgens kan worden ingezet op de overige bedrijven binnen hetzelfde cluster en dezelfde grootteklasse.

We raden aan te onderzoeken of er andere benaderingen mogelijk zijn voor het in kaart brengen van ontbrekende circulaire activiteiten. Wellicht zijn er voor specifieke activiteiten zoals composteren of prefabricage andere bronnen inzetbaar om tot een raming te komen. Er zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden of de landbouwstatistieken bruikbare informatie bevat over compost. Mocht er toch worden gekozen om de verbranding van biomassa als onderdeel van de circulaire economie mee te nemen, ondanks dat het ook onderdeel is van de energietransitie, dan is het wellicht mogelijk om hiervoor een raming te maken op basis van fysieke energiecijfers.

Aanbeveling is om voor nu de huidige benadering te gebruiken totdat de aanvullende benadering meer bruikbaar gemaakt is. De huidige benadering is transparant in scope en berekeningsmethode en is redelijk eenvoudig te maken. Zolang de aanvullende benadering nog in ontwikkeling is, wordt zo een belangrijk deel van de CE activiteiten gedekt.

5. Referenties

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) (2018a), Belang milieusector in Nederlandse economie neemt toe. Den Haag. 

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) (2018b), Documentatierapport Algemeen Bedrijven Register. Den Haag.

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) (2019), Extension of the environmental goods and services sector with circular economy activities. Den Haag.

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) (2020), Economische ontwikkeling van de energievoorziening; Achtergronddocument bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020. Den Haag.

Potting, J., M. Hekkert, E. Worrell & A. Hanemaaijer (2016). Circulaire economie: Innovatie meten in de keten, Den Haag: PBL

Kierchherr, J., Reike, D., en Hekkert, M. (2017), Conceptualizing the circular economy: An analysis of 114 definitions. Resources, Conservation and Recycling, 127, 221-232.

RHDHV (Royal HaskoningDHV) (2021). Actualisatie Circulaire bedrijfsactiviteiten 2020. Amersfoort.

Rood, T., Muilwijk, H., en Westhoek, H., (2016), Voedsel voor de circulaire economie, Den Haag: PBL.

UN (United Nations), EC (European Commission), IMF (International Monetary Fund), OECD (Organization for Economic Co-operation and Development) and World Bank (2009), System of National Accounts 2008, New York, United States of America

Bijlage A – Goederengroepen circulaire economie

Goederengroepen in de nationale rekeningen die als circulair worden beschouwd
GoederengroepOmschrijvingOpmerking
3311900Rep/Ondh/Inst.metaalReparatie en onderhoud wel, levensduurverlengend. Exclusief Installatie
3312900Rep/Ondh/Inst.mach.Reparatie en onderhoud wel, levensduurverlengend. Exclusief Installatie
3313900Rep/Ondh/Inst.elek.Reparatie en onderhoud wel, levensduurverlengend. Exclusief Installatie
3315000Rep/Ondh/Inst.schipReparatie en onderhoud wel, levensduurverlengend. Exclusief Installatie
3316000Rep/Ondh/Inst.vliegtReparatie en onderhoud wel, levensduurverlengend. Exclusief Installatie
3317000Rep/Ondh.trein e.d.Reparatie en onderhoud wel, levensduurverlengend. Exclusief Installatie
4511007MargeCons.2eh.autoTweedehands, hergebruik
4519407MargConsOv.2eh.voertTweedehands, hergebruik
4520000RepOnderhWas_AutoMotReparatie en onderhoud, levensduurverlengend
4700007MargConsOv.2eh.goedTweedehands, hergebruik
4939410VerhBusVracht m.ch.Korte verhuur zorgt voor intensiever productgebruik, voorkomt aanschaf
5012200ZeeKustVerh/sleepvrtKorte verhuur zorgt voor intensiever productgebruik, voorkomt aanschaf
5112200Lease/Verh.vliegtuigKorte verhuur zorgt voor intensiever productgebruik, voorkomt aanschaf
5811300E-boekenDigitalisering
5813200Krant/dagbl.onlineDigitalisering
5814200Tijdschriften onlineDigitalisering
7711000Verhuur/lease autoKorte verhuur zorgt voor intensiever productgebruik, voorkomt aanschaf
7712000VerhBusVracht z.ch.Korte verhuur zorgt voor intensiever productgebruik, voorkomt aanschaf
7790000Verh/leaseOv.roer.gdKorte verhuur zorgt voor intensiever productgebruik, voorkomt aanschaf
8129000Reinig.ov.objectenReiniging van objecten (geen interieurreiniging), levensduurverlengend
9511000Repar.computersReparatie, levensduurverlengend
9524000Repar.meubelsReparatie, levensduurverlengend
9590000Repar.cons.gd.ov.Reparatie, levensduurverlengend
9601000Kled/textielwasserijOnderhoud, levensduurverlengend


Net als bij de bedrijfstakken (zie hoofdstuk 2.3) wordt er op basis van de productiestatistiek onderscheid gemaakt tussen reparatie en installatie activiteiten binnen de goederengroepen die beginnen met 33. Zo worden de installatie-activiteiten niet meegenomen als onderdeel van de circulaire economie.

De codering van de goederengroepen is gerelateerd aan de codering van de bedrijfstakken. Zo wordt de goederengroep 3312900 reparatie, onderhoud en installatie van machines met name plaats in de bedrijfstak reparatie en installatie van machines en apparaten (SBI 33). De eerste twee cijfers van de goederengroep komen overeen met de ‘hoofdproducent’, de bedrijfstak waar deze goederengroep voornamelijk wordt geproduceerd.