Auteur: Hans Schmeets
Maatschappelijke Diensttijd 2019

3. Willen meedoen met MDT

Aan de jongeren van 15 tot 26 jaar is gevraagd of zij mee zouden willen doen met de maatschappelijke diensttijd. Van hen gaf 41 procent als antwoord dat ze niet mee zouden doen, 40 procent wist het nog niet en 14 procent gaf aan dat zij mee zouden doen (5 procent gaf geen antwoord op deze vraag). Dat is zonder de ‘geen antwoord optie’ respectievelijk 15 procent die mee wil doen, 42 procent weet het nog niet en 43 procent heeft geen interesse in MDT-projecten.

Vrouwen in de leeftijd van 15 tot 26 jaar geven met 18 procent vaker te kennen dat ze met MDT-project te willen meedoen dan de jonge mannen (13 procent). Onder de jongens en jonge mannen is de  groep die aangeeft geen interesse in MDT-projecten te hebben aanmerkelijk groter (48 procent) dan onder jonge vrouwen (37 procent).
De bereidheid om mee te doen met MDT-projecten is met 11 procent minder groot onder de jongsten dan onder de 18- tot 22-jarigen (18 procent) en 22- tot 26-jarigen (16 procent).

3.1 Mee willen doen met MDT-projecten naar geslacht en leeftijd
geslacht (% )
man12,7
vrouw18,1
15 tot 18 jaar10,5
18 tot 22 jaar18,0
22 tot 25 jaar16,1

Opleiding is relevant voor de bereidheid om in MDT-projecten te participeren. Van de laagst opgeleiden (basis / vmbo) wil 11 procent meedoen met een MDT-project, van de middelbaar opgeleiden is deze bereidheid met 17 procent al een stuk hoger, en bij de hbo-ers of universitair geschoolden is dat met 23 procent dubbel zoveel als bij de laagst opgeleiden.
Bij inkomen is er geen duidelijk op- of aflopend patroon. De laagste inkomensgroep is met 21 procent het meest bereid om mee te doen met MDT-projecten, en de jongeren die behoren tot het derde inkomenskwartiel zijn daartoe het minst bereid (9 procent). De bereidheid bij de tweede en vierde inkomensgroep is 15 procent.
De migratieachtergrond is niet sterk onderscheidend. De groep met een Nederlandse achtergrond is met 16 procent iets meer bereid om aan MDT-projecten mee te doen dan de groepen met een westerse- of niet-westerse achtergrond (14 procent). Deze verschillen tussen de bevolkingsgroepen blijven grotendeels overeind indien rekening wordt gehouden met de onderlinge relaties tussen deze groepen.

Vervolgens is nagegaan of er een relatie is tussen het mee willen doen met MDT en andere vormen van participatie: de sociale contacten, het geven van hulp aan anderen, inzetten als vrijwilliger voor organisaties en deelname aan verenigingsactiviteiten. Het blijkt dat wekelijkse contacten met familie, vrienden of bekenden, en met buren niet gerelateerd zijn het mee willen doen met MDT-projecten. Wel is er een verband met het geven van hulp aan anderen buiten het eigen huishouden en buiten organisaties: jongeren die dit minstens een keer per maand doen zijn ook meer geïnteresseerd in een MDT-project (38 procent) dan degenen die geen hulp hebben gegeven (21 procent). Een daarmee vergelijkbaar patroon geldt voor het actief zijn in verenigingen: van de groep die minstens een keer maand actief is, wil 30 procent meedoen met een MDT-project, tegenover 23 procent die minder actief is in het verenigingsleven. Ook bij het onderscheid tussen de jongeren die zich niet of wel inzetten als vrijwilliger komt dit beeld naar voren: van de vrijwilligers wil 31 procent meedoen, van de niet-vrijwilligers is dat 23 procent. Uit de eerste bevindingen in het onderzoek naar de praktijk van MDT blijkt dat, ondanks dit gegeven, relatief veel jongeren zonder ervaring met vrijwilligerswerk deelnemen (Rutgers, Steege, Gommans, 2020).

Het wel of geen betaalde baan hebben is niet onderscheidend voor de interesse in MDT.
Ook is nagegaan of er een verband is met het sociale vertrouwen. Van de groep die zegt dat andere mensen over het algemeen te vertrouwen zijn, geeft 31 procent te kennen dat ze met MDT-projecten mee zouden willen doen. Dat is een groter deel dan de 23 procent van de groep die van mening is dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn in de omgang met andere mensen.