Kansrijke start: de eerste 1000 dagen van een kind

/ Auteur: Ronald van der Bie
Pasgeboren baby
© ANP / Robin Utrecht
Succes en welzijn in het leven zouden niet afhankelijk moeten zijn van de plaats waar iemands wieg heeft gestaan, maar er zijn aanwijzingen dat het wel zo is. Hoogleraar Vroege ontwikkeling en gezondheid aan de Universiteit van Amsterdam dr. Tessa Roseboom (werkzaam in het Amsterdam UMC) heeft de effecten hiervan onderzocht. Los van de geboorteplaats is het van buitengewoon belang dat er voldoende geld, tijd en aandacht wordt geïnvesteerd in het allerprilste begin van een mensenleven. In haar onderzoek wijst Roseboom erop hoe belangrijk het is dat kinderen zo vroeg mogelijk een goede basis wordt geboden om gezond op te groeien en zich optimaal te ontwikkelen.

Kansrijke Start

Roseboom is betrokken bij het actieprogramma ‘Kansrijke Start’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Met het programma wil de overheid ouders helpen om hun kinderen zo gezond mogelijk te laten opgroeien. Het programma is in 2018 gelanceerd. De inzet is om in zoveel mogelijk gemeenten in Nederland mensen die met jonge gezinnen werken – denk bijvoorbeeld aan verloskundigen, jeugdgezondheidszorg, medici, zorginstellingen, kinderopvang en hulpverleners – te laten samenwerken met als doel dat elk kind dat in die gemeente wordt geboren een goede start krijgt. Het programma wordt gemonitord door het RIVM. Dat brengt de impact van het programma in kaart en informeert het ministerie en de Tweede Kamer over de voortgang.

Raakvlakken

De recente publicatie van een artikel in ‘Statistische trends’ biedt inzicht in de risicofactoren die een kansrijke start belemmeren. Het artikel is geschreven door Ilona Veer (CBS) in samenwerking met Roseboom en prof. dr. Ruben van Gaalen, CBS-hoogleraar Registeranalyses van levensloopdynamiek. Ook Malon van den Hof (Amsterdam UMC) was een van de auteurs. Over de bijzondere samenwerking zegt Van Gaalen: ‘Levensloopdynamiek en sociale ongelijkheid, dat zijn thema’s waar het CBS al lang onderzoek naar doet. Het is ook precies het terrein waarop Roseboom gespecialiseerd is, de vroegontwikkeling van mensen. Onze onderzoeken hebben dus raakvlakken.’ Van Gaalen vroeg Roseboom of ze samen zouden kunnen werken op dit gebied. ‘Eén van de dingen die wij wilden met het onderzoek was toetsen of het met de beschikbare indicatoren lukt om groepen mensen te identificeren die vaker te maken krijgen met een minder kansrijke start. Dat is methodisch nog best een lastige vraag. De data om te weten welke factoren nou precies kwetsbaar maken en wat de belangrijke indicatoren zijn waarmee je dat zou moeten meten, die zijn nog niet helemaal duidelijk.’

Bijzondere datastromen

Van Gaalen vindt de samenwerking met Amsterdam UMC verder belangrijk omdat hij als onderzoeker geïnteresseerd is in de data van de Centra voor Jeugd en Gezin. Daar wordt ook gemonitord hoe kinderen zich ontwikkelen. Die data worden helaas nog niet op een centrale plaats verzameld. ‘Het is nuttig om te investeren in het bijeenbrengen en toegankelijk maken van die bijzondere datastroom, met gegevens rondom geboorte, zwangerschap, vaccinaties, spraakontwikkeling, etc. Die gegevens zou ik graag naar het CBS brengen om daar mooie statistieken van te maken.’

Moeder met een pasgeboren baby
© Hollandse Hoogte / Frank Muller / Zorginbeeld

Het belang van hulpbronnen

Voor het artikel in ‘Statistische trends’ zijn de kinderen gevolgd die in 2006 zijn geboren. Het onderzoek moest aantonen onder welke groepen kinderen vijf gedefinieerde risicofactoren cumuleren: onderwijsniveau, arbeidsdeelname, welvaart (combinatie van inkomen en vermogen), gezinsstabiliteit (opgevoed door één of twee ouders) en mentale gezondheid (gebruik antidepressiva). Ontbreken één of meer hulpbronnen, dan kan dat nadelig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Uit het onderzoek kwam naar voren dat kinderen uit bijstandsgezinnen verreweg de grootste kans hadden op een gebrekkige start.

Hongerwinterbaby’s

Roseboom is wereldberoemd geworden met haar Hongerwinter Onderzoek, waarin ze is nagegaan hoe de kinderen die zijn verwekt en geboren in de hongerwinter (1944/45), zich hebben ontwikkeld. Zij schreef daarover 2 boeken: ‘Baby’s van de hongerwinter’ (2010) en ‘De eerste duizend dagen’ (2018). Het zijn de dagen dat de mens zich ontwikkelt van een enkele cel tot een compleet mens en waarin de organen en de hersenen worden gevormd. Als in die fase iets misgaat, heeft dat gevolgen voor de rest van het leven. Voor het Hongerwinter Onderzoek heeft Roseboom duizenden geboortedossiers bestudeerd van kinderen die in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis zijn geboren. Die dossiers bevatten een schat aan gegevens, die ze heeft verzameld en verwerkt. En al die mensen zijn later opgespoord en nog enkele malen medisch onderzocht.

Het prille begin

Roseboom kon aantonen dat de kinderen van de moeders die honger hadden geleden als volwassenen meer risico hadden op diabetes, hart- en vaatziekten en depressieve klachten. Hongerwinterkinderen hadden niet alleen vaker fysieke en mentale problemen, ze bleken het ook minder goed te doen op de arbeidsmarkt. Door het voedseltekort hadden deze moeders minder bouwstenen die gebruikt konden worden om de hersenen en de organen van het kind te bouwen. ‘Als je de mensen die in de hongerwinter zijn geboren in een MRI-scanner legt en je maakt plaatjes van de hersenen, dan zie je dat die hersenen kleiner zijn en anders georganiseerd. Dat kun je ook afleiden aan hoe goed mensen cognitief functioneren en hoe gevoelig ze zijn voor verslavingen of lijden onder geheugenproblemen. Je ziet ook dat mensen minder meedoen op de arbeidsmarkt als ze die start in de hongerwinter hebben gehad. Ik wist meteen: dat hele prille begin is superbelangrijk.’

Kansen

De meeste kinderen groeien gezond, veilig en gelukkig op, ook in de gezinnen waar de budgetten klein zijn. Maar verschillen zijn er wel degelijk, afhankelijk van waar kinderen zijn geboren. Roseboom: ‘De kans om je geboorte te overleven verschilt bijvoorbeeld met een factor twee tussen kinderen die zijn geboren in het centrum van Amsterdam en kinderen uit Amsterdam-Zuidoost. Het feit dat je lot in de geboorteloterij toevallig bepaalt waar je wiegje staat en jouw kansen beïnvloedt, daar moeten we wat aan doen. We investeren nu veel te weinig in kinderen om hen de kansen te geven zich optimaal te ontwikkelen. We investeren heel veel geld, tijd en aandacht aan het oplossen van problemen, die het gevolg zijn van een valse start die we hadden kunnen voorkomen.’

Kennis beter kwantificeren

Het onderzoek met het CBS heeft nog niet direct nieuwe inzichten opgeleverd, maar helpt wel degelijk om de kennis die er al is beter te kwantificeren. ‘Het is niet verrassend dat in bijstandsgezinnen de problemen groter zijn omdat die gezinnen wat vaker bepaalde hulpbronnen missen. En hoe meer hulpbronnen ze missen, hoe lastiger het wordt om kinderen een goede start te geven. Het onderzoek met het CBS helpt ons vooral om zaken beter te kunnen kwantificeren. Belangrijk is nu het vervolgonderzoek.’ Dat kan bijvoorbeeld ingaan op de vraag of er verschillen zijn in schoolresultaten op 12-jarige leeftijd, tussen kinderen die hun gehele kindertijd deel uitmaakten van een bijstandsgezin en kinderen die daar minder lang deel van uitmaakten. Van Gaalen: ‘De uitkomsten van deze onderzoeken kunnen bijdragen aan een betere cijfermatige onderbouwing van beleid ter voorkoming van ontwikkelingsachterstanden bij bepaalde doelgroepen.’