Oratie CBS-hoogleraar Wendy Smits over flexibele arbeid

/ Auteur: Masja de Ree
De gevolgen van flexibele arbeid voor mens, organisatie en maatschappij zijn alleen goed te meten als onderscheid wordt gemaakt tussen de vele vormen van flexibele arbeid. Dat concludeert prof. Wendy Smits op 24 november 2017 tijdens haar oratie bij de Universiteit Maastricht. Smits is onderzoeker bij het CBS en bijzonder hoogleraar Labour Market Flexibility. ‘Er is veel maatschappelijke discussie over flexibele arbeid en de voor- en nadelen daarvan’, zegt Smits. ‘Tijdens het eerste jaar van mijn hoogleraarschap hebben we daar veel onderzoek naar gedaan.’

Uitzendkrachten lopen risico

Smits onderscheidt verschillende groepen flexwerkers. Ten eerste de groep werkenden met langere flexibele contracten. Zij zijn vaak hoogopgeleid, worden goed betaald en doen analytisch werk, bijvoorbeeld op het gebied van onderzoek of onderwijs. Dan is er de groep oproepkrachten. Oproepkrachten zijn gemiddeld laagopgeleid, krijgen weinig betaald en doen handmatig werk, bijvoorbeeld in de horeca of als vakkenvuller. Onder deze groep zijn veel scholieren en studenten die het werk als bijbaan doen. De derde groep bestaat uit uitzendkrachten. Zij zijn vaak ouder dan de oproepkrachten en werken full time. Gemiddeld zijn ze vaker laag of middelbaar opgeleid en ze doen vaak routinematig werk, bijvoorbeeld in de industrie. ‘Deze groep loopt risico’, zegt Smits. ‘De werkgelegenheid in routinematige beroepen neemt af en deze mensen hebben, gezien hun opleidingsachtergrond, vaak weinig alternatieven.’

Uitdagend werk doen

De zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) vormen de laatste groep. ‘Ook over de positie van ZZP-ers is veel discussie’, zegt Smits. ‘In die discussie gaat het vaak over schijnzelfstandigheid: iemand noemt zich zelfstandige, maar in feite is er sprake van een verkapt dienstverband.’ Dit zijn bijvoorbeeld zelfstandigen met één opdrachtgever. Smits: ‘In ons onderzoek maken we onderscheid tussen de ‘klassieke’ ZZP-ers die vooral producten verkopen en de ‘nieuwe’ ZZP-ers die vooral hun eigen arbeid aanbieden. De laatste groep doet soms werkzaamheden die ook in loondienst gedaan kunnen worden. Het blijkt echter dat van de ‘nieuwe’ ZZP-ers slechts 6 procent te maken heeft met economische en organisatorische afhankelijkheid van een enkele opdrachtgever. Voor die groep is dat zeker een probleem, maar er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat schijnzelfstandigheid een groot maatschappelijk probleem is.’ Smits benadrukt dat er meer onderzoek nodig is. Om te bekijken of de definitie van schijnzelfstandigheid goed is gekozen, maar ook om meer inzicht te krijgen in de totale groep kwetsbare zelfstandigen. Duidelijk is in elk geval dat ook de groep ZZP-ers divers is en dat onder hen veel mensen zijn die goed betaald worden en uitdagend werk doen.

In de afgelopen jaren heeft Wendy Smits met haar CBS-collega’s nieuwe statistieken ontwikkeld om het verschijnsel flexibele arbeid beter in kaart te brengen

Rekening houden met verschillen

In de afgelopen jaren heeft Smits samen met haar CBS-collega’s nieuwe statistieken ontwikkeld om het verschijnsel flexibele arbeid beter in kaart te brengen. ‘Wij weten inmiddels: als je wil weten wat de gevolgen zijn van de flexibilisering van de arbeidsmarkt, voor de arbeidskrachten zelf, voor de organisaties waarvoor ze werken én voor de maatschappij, dan móét je kijken naar de verschillende groepen. Cijfers die gaan over alle flexibele arbeid samen, zeggen te weinig.’ De komende tijd gaat de onderzoeksgroep van Smits met name de diversiteit van het flexwerk en de verschillende effecten daarvan op organisaties verder belichten. Daar zijn veel theorieën over, zoals dat bedrijven die veel flexibele arbeidskrachten gebruiken extra wendbaar zijn bij economische schommelingen. Maar ook dat deze bedrijven risico lopen doordat ze kennis niet goed vasthouden of te maken hebben met ongemotiveerd personeel. Smits: ‘Alleen door onderzoek kunnen we die theorieën toetsen.’

 

Wilt u meer informatie over flexibele arbeid? Raadpleeg dan deze link.