SDG 17 Partnerschap
- Nederland heeft de OESO-norm voor ontwikkelingshulp gehaald in 2023.
- In 2024 is het handelsvolume uit lageinkomenslanden groter dan in 2023 (3,6 procent).
- De landvoetafdruk daalt trendmatig maar blijft ongeveer driemaal de oppervlakte van Nederland.
- De grondstofvoetafdruk daalde in het meest recente jaar (van 2021 op 2022) met 2,7 procent.
Het dashboard en de indicatoren
Algemeen
in EU
in 2023
in EU
in 2023
in EU
in 2020
in EU
in 2020
in EU
in 2020
Thema | Indicator | Waarde | Trend | Positie in EU | Positie op EU-ranglijst |
---|---|---|---|---|---|
Algemeen | Ontwikkelingshulp | 0,7% van het bruto nationaal inkomen in 2023 | 6e van 27 in 2023 | bovenste kwart van de ranglijst | |
Algemeen | Overdrachten | 1,5% van het bbp in 2023 | 7e van 27 in 2023 | bovenste kwart van de ranglijst | |
Algemeen | Invoer van goederen uit lageinkomenslanden F) | € 60 per inwoner (constante prijzen 2020) in 2024 | |||
Algemeen | Invoer van goederen uit lagemiddeninkomenslanden F) | € 1 338 per inwoner (constante prijzen 2020) in 2024 | |||
Algemeen | Wo-studenten uit niet-EER-landen | 15,9% voor het eerst ingeschreven eerstejaars (bachelor of master) in 2024 | stijgend (stijging brede welvaart) | ||
Algemeen | Grondstofvoetafdruk A) | 31,7 ton per inwoner in 2022 | 3e van 27 in 2020 | bovenste kwart van de ranglijst | |
Algemeen | Landvoetafdruk A) | 0,7 hectare per inwoner in 2022 | dalend (stijging brede welvaart) | 8e van 27 in 2020 | midden van de ranglijst |
Algemeen | Broeikasgasvoetafdruk A) | 13,5 ton CO2-equivalenten per inwoner in 2022 | 17e van 27 in 2020 | midden van de ranglijst |
De focus ligt hier op de vorming en het behoud van partnerschappen, om zo de andere doelstellingen te helpen bereiken. (Internationale) samenwerking is onmisbaar om de capaciteit en middelen vrij te maken om de duurzame-ontwikkelingsagenda uit te voeren. Dit vereist samenhangend beleid, een coöperatieve omgeving en de bereidheid tot het aangaan van nieuwe mondiale partnerschappen. Het gaat er bij SDG 17 om welk effect ontwikkelingen in Nederland op andere landen hebben.
Helaas zijn voor de meeste subdoelen van SDG 17 geen goed meetbare indicatoren voorhanden. Overal ter wereld worstelen statistische bureaus met de vraag hoe SDG 17 beter meetbaar te maken. Voor deze SDG monitort het CBS momenteel voor maar een klein aantal subdoelen. Daardoor is er niet, zoals bij de andere SDG’s, een indeling naar middelen en mogelijkheden, gebruik, uitkomsten en beleving. Ook kan daardoor kan geen algemeen beeld gegeven worden van de richting van deze SDG. De beschrijving van trends en posities betreft zodoende alleen de belangrijkste uitkomsten van de individuele indicatoren.
Met het geven van officiële ontwikkelingshulp (ODA) staat Nederland aan de bovenkant van de EU-ranglijst (6e van de 27 landen). In 1970 kwamen VN-leden overeen jaarlijks 0,7 procent van hun bruto nationaal inkomen (bni) aan ontwikkelingssamenwerking te besteden (de OESO-norm). Ontwikkelingshulp bedroeg in 2023 0,7 procent van het bni. De andere landen die de OESO-norm halen zijn Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg en Zweden. De inkomensoverdrachten door mensen die in Nederland wonen (ingezetenen) aan mensen die in andere landen wonen (niet-ingezetenen) bedroegen 1,5 procent van het bbp. Ook hierbij stond Nederland in 2023 aan de bovenkant van de EU-ranglijst (7e van de 27 landen). De feitelijke effecten op brede welvaart ‘elders’ hangen af van de manier waarop de ontvanger het geld besteedt. De aanname is dat ontwikkelingshulp en inkomensoverdrachten een positieve bijdrage leveren aan de bestaansmogelijkheden in de ontvangende landen.
Nederland, met zijn grote zeehavens, heeft van oudsher intensieve handelsrelaties met andere landen. Om een indruk te geven waar de effecten gevoeld worden, zijn de landen waarmee Nederland handelt ingedeeld in vier groepen: lageinkomenslanden, lagemiddeninkomenslanden, hogemiddeninkomenslanden en hogeinkomenslanden. Deze indeling is gemaakt door de Wereldbank en is gebaseerd op het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van een land. Bij SDG 17 ligt de focus op ondersteuning van lage- en lagemiddeninkomenslanden. De invoerwaarde is voor prijsveranderingen gecorrigeerd met een nieuwe nog experimentele methode, alle bedragen in de dashboards zijn uitgedrukt in prijzen van het jaar 2020.
De trend voor invoer van goederen uit lagemiddeninkomenslanden is omgeslagen en niet langer stijgend maar stabiel. De invoer uit lageinkomenslanden is in het meest recente jaar gestegen (met 3,6 procent). Uit Elders blijkt dat het overgrote deel van de goedereninvoer juist uit hoge- en hogemiddeninkomenslanden komt. Samen nemen deze twee landengroepen meer dan 90 procent van de invoerstroom voor hun rekening. Deze invoercijfers bevatten ook wederuitvoer: goederen die hier worden ingevoerd en vervolgens in (vrijwel) onbewerkte staat weer worden uitgevoerd.
Naast bijdragen aan de economie in andere landen kan Nederland ook kennis overdragen, via studenten. Bij SDG 17 gaat het specifiek om studenten uit landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER, oftewel de 27 EU-lidstaten plus Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). In 2024 was 15,9 procent van de nieuwe wo-studenten afkomstig uit niet-EER-landen. Dit aandeel stijgt trendmatig, voorheen was het stabiel. De toename van Engelstalige studieprogramma’s en het aantal internationale studenten wordt beschouwd als gunstig voor de brede welvaart elders in de wereld. De brede welvaartseffecten kunnen ook voor Nederland zelf positief zijn: buitenlandse studenten die in Nederland blijven en gaan werken, zullen bijdragen aan de Nederlandse economie.
Voetafdrukken meten de hoeveelheid hulpbronnen waarop beslag gelegd wordt en de effecten daarvan op natuur, klimaat en andere aspecten van brede welvaart die wereldwijd worden veroorzaakt door de consumptie door huishoudens en overheid in Nederland. Zo meet de grondstofvoetafdruk de hoeveelheid grondstoffen (biomassa, fossiele brandstoffen, metalen en niet-metaal mineralen) die wereldwijd wordt verbruikt ten behoeve van consumptie in Nederland. Vergelijkenderwijs gaat het bij de landvoetafdruk om de hoeveelheid land die wereldwijd nodig is en bij de broeikasgasvoetafdruk om de hoeveelheid broeikasgassen (koolstofdioxide, methaan en distikstofoxide) die wereldwijd wordt uitgestoten.
De landvoetafdruk daalt trendmatig. In 2022 was voor de consumptiebehoefte van iedere inwoner 0,7 hectare land nodig. Dit komt neer op ongeveer driemaal de oppervlakte van Nederland. De broeikasgasvoetafdruk is stabiel. In 2022 werd per inwoner 13,5 ton CO2-equivalenten uitgestoten, wat neerkomt op een totale wereldwijde uitstoot van 239 miljoen ton CO2-equivalenten. De grondstofvoetafdruk daalde in het meest recente jaar (van 2021 op 2022) met 2,7 procent. In 2022 werd per inwoner wereldwijd 31,7 ton aan biomassa, fossiele brandstoffen, metalen en niet-metaal mineralen verbruikt voor de Nederlandse consumptie. Dit komt neer op 561 miljoen ton. In 2022 was de Nederlandse grondstofvoetafdruk een van de laagste in de EU27. Dit beeld past bij de observatie in SDG12 Verantwoorde consumptie en productie dat vergeleken met de EU het binnenlands materiaalverbruik per hoofd van de bevolking relatief laag is en de grondstoffenproductiviteit relatief hoog. Een relatief lage voetafdruk vergeleken met andere EU-landen laat waarschijnlijk een te positief beeld zien. De landen van de EU zijn net als Nederland hogeinkomenslanden met een hogere voetafdruk op milieu en klimaat dan de meeste andere landen in de wereld.