Volkstelling 1971 wordt media-event
In 1971 zou de bevolking weer geteld worden. De planning was wat ongelukkig. De brede maat-schappelijke discussie over de privacy die het debat over de volkstelling zou worden, viel samen met de publicatie van de plannen van de commissie-Westerhout over de invoering van een centrale personenadministratie, mét een persoonsnummer voor iedere Nederlander. Tegen de volkstelling kwam een storm van protest. Het CBS raakte verzeild in een discussie die het niet snapte en die het niet wilde. En waar het niet goed op reageerde.
Vier dagen rondom een weekend zou de telling in beslag nemen. De kaartenlijsten zijn op 25 en 26 februari huis-aan-huis verspreid, de tellers haalden de lijsten op 1 en 2 maart weer op. In de tussentijd konden de mensen nadenken over de antwoorden. De verwerking van de gegevens was een primeur. Mensen konden op de antwoordlijsten de vakjes op de streepkaarten zwart maken. De zwarte hokjes werden op het CBS door optische lezers van IBM herkend en in het geheugen van de computer opgeslagen. Er kwam geen ponstypiste meer aan te pas. De lijsten zouden voor het eerst geheel met computer, de P1400 van Philips, worden verwerkt.
Het CBS had de zaken goed voorbereid. De voorlichtingsfolder Hoe u mee telt is in de eerste helft van februari 1971 huis aan huis verspreid in een oplage van 4 miljoen exemplaren, inclusief 1 500 exemplaren in braille. Het CBS had zendtijd gekregen om de bevolking te informeren, radiospotjes van enkele minuten en op 24 januari een langere uitzending in zeven talen voor gastarbeiders.
Hoofdrol in maatschappelijk debat
Een van de media-events was een persconferentie in het hoofdgebouw aan de Oostduinlaan op 23 november 1970. Op die bijeenkomst, die het CBS had georganiseerd samen met het bureau voorlichting van het ministerie van Economische Zaken, konden vragen worden gesteld over de vragenlijsten die dezelfde dag zouden verschijnen in de Staatscourant. De directeur-generaal van het CBS J.C.W. Verstege leidde de persconferentie in. Hij wees er in zijn inleiding op dat het bureau de laatste tijd hoofdrolspeler was geworden in een debat over de privacy. Hij had behoefte de telling toe te lichten en de positie van het CBS te schetsen.
Verstege had zich erover verbaasd dat een periodiek statistisch onderzoek door een bij uitstek a-politiek wetenschappelijk instituut als het CBS plotseling een ‘gevaar voor de individuele burger’ was geworden. Hij wees op de taak van het CBS bij het beleidsonderzoek. De telling was nodig om de antwoorden te krijgen op de vragen aan welke voorzieningen op het gebied van huisvesting en zorg behoefte was. Als het CBS de telling niet adequaat zou kunnen doen, zou dat straks nog tot verkeerde zorg, verkeerde ruimtelijke ordening en verkeerde onderwijsplanning kunnen leiden, zei Verstege.
Een van de problemen was dat de telling niet anoniem was. Die tenaamstelling was nodig om het grondmateriaal te kunnen corrigeren en completeren aan de hand van de gegevens uit de bevol-kingsadministratie. Verstege benadrukte dat de naamkaart gescheiden werd van de overige kaarten en ook niet in de computer ging, om anonimiteit te waarborgen. De gegevens waren door technische en wettelijke geheimhoudingswaarborgen bij het CBS ook veilig. Het risico dat de persoonsgegevens in verkeerde handen zouden vallen was volgens Verstege nihil. Hij wees op de unieke Nederlandse positie, want hij kende geen land dat een dergelijke scheiding maakte.
Computer als mensensorteermachine
In de loop van 1970 kreeg het verzet tegen de volkstelling vorm. Een leidende rol was er voor het Comité Waakzaamheid Volkstelling (CWV), dat in zaaltjes, overal in het land, discussiebijeenkomsten organiseerde en aan het eind van het jaar in maar liefst 120 plaatsen comités had. Het standpunt van het CWV was dat de telling niet nodig was. Uitstekende bevolkingsgegevens stonden immers al in de bevolkingsregisters, een steekproef daaruit zou voldoende goede informatie opleveren. Deelnemen kon ook niet anoniem, een ander bezwaar. Op het voorblad stonden van iedereen de naam, het adres en de woonplaats, en zo waren de antwoorden van de vragenlijsten gemakkelijk naar personen te herleiden. De gegevensverwerking met de computer was zelfs potentieel gevaarlijk, want een computer was een ‘mensensorteermachine.’ Dat laatste beeld ontleende het CWV aan de brochure Mensen in de sorteermachine (1970) van Lau Mazirel (1907–1974), een Amsterdamse advocate die actief was geweest in het verzet. Zij had geschreven dat een registratiesysteem ‘op het administratief uitsorteren van mensen berust. Voor al hetgeen een bezetter met de bevolking wil doen is sorteren van de mensen nodig. Mogen we de gegevens en outillage voor hem klaarzetten?’ Met de inzet van de computer was zelfs een efficiëntere registratie mogelijk dan voor de oorlog. Misbruik en vervolging zouden nog gemakkelijker zijn.
Democratisch-statistische strop
Ook het opinieblad Vrij Nederland mobiliseerde verzet. Een artikel van Martin van Amerongen in VN van 17 oktober, ‘De Nederlandse neuzen worden geteld’, zou het begin zijn van wat vanuit het CBS wel ‘de perscampagne tegen de volkstelling’ is genoemd. Van Amerongen herinnerde er in het stuk aan dat in de oorlogsjaren de arbeidsinzet en de oplossing van het joodse vraagstuk ‘dankzij het goed geoliede mechaniek van onze bevolkingsadministratie’ foutloos uitgevoerd konden worden, en noemde het volkstellingsmateriaal levensgevaarlijk.
De redactie van VN had op 29 oktober 1970 een paneldiscussie over de volkstelling geor-ganiseerd in de RAI in Amsterdam. Negenhonderd mensen waren aanwezig, onder wie vele Kamerleden en prominenten. In de discussie, waarvan delen door de VPRO rechtstreeks op televisie werden uitgezonden, nam de publicist dr. Arthur Lehning het woord. Hij zei dat wij reeds op de weg zijn naar een totalitaire maatschappij. En al was er dan geen gevaar voor een concentratiekamp, het was toch wel zo, dat ‘wij gedwongen worden om ons hoofd in een democratisch-statistische strop te leggen. Dat alles is slechts mogelijk geworden door de vrijwillige dienstbaarheid aan de autoriteiten van de onderdanen die slechts één woord – het woord ‘neen’ – behoeven te zeggen om aan deze hele ondemocratische, totalitaire onzin een einde te maken.’
Donderpreek
Verstege probeerde op een persconferentie in november de gemoederen te sussen, maar miste het sentiment en de toon. Met het bagatelliseren van de bezwaren heeft hij goodwill verspeeld. Verstege had op de persconferentie zijn gehoor verongelijkt toegesproken: ‘Dames en heren, er heerst onrust in het land over de komende volkstelling, en dat is úw schuld!’ Trouw had geschreven van ‘een donderpreek’, De Tijd en Het Vrije Volk van een ’zeer geïrriteerde toon.’ Het optreden van Verstege had het verzetsvuurtje alleen maar opgepookt. De bezwaren tegen het gebruik van de computer snapte Verstege niet. Hij vergeleek dat met het creëren van een angstpsychose.
Ludieke en grimmige acties
Het verzet was massaal. In januari 1971 riepen maar liefst 25 organisaties op om de volkstelling te boycotten. Er waren vele acties, ludieke acties (het verbranden van telboekjes; de Rode Jeugd riep 28 februari 1971 uit tot dag van de nationale sabotage. Mensen werden aangemoedigd die dag een Kamerlid te bellen en hem of haar te vragen naar zijn privéleven) en grimmige acties. Minister van Binnenlandse Zaken H.K.J. Beernink is op een poster afgebeeld met een Hitlersnorretje, het Humanistisch Jongeren Sentrum verkocht jodensterren met het nationale-rampnummer 777 (‘Het gebeurt wéér. Wéér worden mensen geregistreerd!! Draagt de ster alvast: hier verkrijgbaar!!!’ stond op een affiche). Op 12 februari moest minister mr. R.J. Nelissen van Economische Zaken door de knieën en toezeggingen doen. De gegevens van kwetsbare groepen zouden na 6 maanden worden vernietigd, en kinderen van joden en verzetsstrijders die medewerking weigerden zouden niet worden vervolgd.
Domweg niet thuis
Uiteindelijk heeft het CBS van bijna 300 duizend personen geen enquêtegegevens kunnen krijgen, 2,3 procent van de bevolking. De ontbrekende gegevens zijn later opgehaald bij de bevolkingsadministraties van de gemeenten (‘administratief geteld’) en aan het telmateriaal toegevoegd. De meeste niet-deelnemers waren op de teldag domweg niet thuis. Het ging vooral om ambulante en moeilijk bereikbare groepen als de varende en rijdende bevolking, en buitenlandse werknemers. Het aantal echte weigeraars is vrijwel te verwaarlozen, gezien alle commotie vooraf: ruim 23 duizend mensen hebben geweigerd mee te werken, 0,2 procent van de bevolking. Door het verzet, maar ook om andere redenen, is publicatie van de uitkomsten wel jaren opgehouden. De eerste voorlopige uitkomsten zijn in de loop van 1972 gepubliceerd, de eerste kerntabellen in 1975. De laatste officiële publicaties verschenen in 1983, twaalf jaar na de teldag.
Een nieuwe volkstelling, in 1981, lukte al niet meer. Bij proeftellingen was de non-response 26 procent. Het hoefde ook niet meer. Met de mogelijkheden die nieuwe communicatiemiddelen boden, de computer en het internet, waren straattellingen ook niet meer nodig. Het is de ironie van de geschiedenis: bestanden en enquêtegegevens kunnen inmiddels op basis van een persoonsnummer, het Burgerservicenummer, worden gekoppeld tot een systeem van gecombineerde bestanden, het Stelsel van Sociaal-statistische bestanden (SSB) waaruit volkstellinggegevens kunnen worden opgehaald. Het CBS kan dat op elk gewenst moment doen. Op deze manier heeft het CBS in 2001 en 2011 zogeheten virtuele volkstellingen gemaakt.
1960 - 1980 Zwervend door de stad, zwervend door het land