De vlucht van de sport in bezettingstijd

© CBS

Bij de oprichting van het CBS was sport nog geen sociaal fenomeen waarvoor de statistiek moest worden ingezet. De werkdagen waren nog gevuld met arbeid, voor sportief vertier was nog weinig tijd. Pas in 1944, middenin bezettingstijd, zijn de eerste officiële sportstatistieken gepubliceerd. Sport was booming op dat moment. Controle op de organisatiedwang was een andere reden. CBS-directeur Idenburg zal even hebben moeten slikken want hij verfoeide de sport.

Betaald-voetbalclub AGOVV was enkele jaren geleden nog een middenmoter in de Jupiler League, inmiddels actief in de zaterdagcompetitie 2e klasse. De club is in 1913 opgericht, de letters staan voor Apeldoornse Geheel-Onthouders Voetbal Vereniging. De oprichting van de club en de naam die de jongens voor hun club kozen, zijn een fraaie uiting van de verenigingsdrang rondom een verheven ideaal die de samenleving aan het begin van de twintigste eeuw kenmerkte. Het voetballen doorbrak even het strakke regime waarin de jongens opgroeiden. In de voorbereiding op hun volwassen leven moesten zij voortdurend beheersing tonen. Het gezamenlijke sporten bood een aangename ontsnappingsmogelijkheid.

Beschavende invloed

Velen hebben een beschavende invloed aan de sportbeoefening toegekend. De Haarlemse sportpionier en oprichter van de eerste Nederlandse voetbalvereniging Haarlemsche F.C., Pim Mulier, zei over sport eens dat het ‘den Jan Saliegeest uit ons Jong Holland hield’, de jeugd van een vroegrijpe levensopvatting afhield en hen weerhield van het doelloos slijten van vrije uren bij borrels en biljartspel. Voetballen, wielrijden en gymnastiek waren gezonde inspanningen die van jongens mannen konden maken. Ook CBS-directeur Henri Methorst was overtuigd van de beschavende invloed van sportbeoefening. Hij noemde de sportbeoefening eens één van de redenen waarom in ons land het alcoholverbruik tegen het einde van de negentiende eeuw was gedaald, want sporten en drinken gingen niet samen.

Ontaarding

Zag Methorst de sport nog als een bondgenoot in een sociale réveilbeweging, zijn opvolger Ph.J. Idenburg was allerminst overtuigd van de beschavende kracht van de sport. Idenburg moest niets hebben van sport. Hij zag de sportbeoefening als een voorbeeld van de veruitwendiging van het leven, die hij verfoeide. Het ging in de sport net als in het moderne kapitalisme: voor steeds meer winst steeds grotere aantallen willen produceren in een steeds sneller tempo. Die ontwikkeling had in de sport zijn gelijke in de jacht naar records. Hij vond dat bedenkelijk: ‘Met bewondering verneemt de wereld van de toppraestaties, welke de grooten op dit terrein te aanschouwen geven, als ware de menschheid verrijkt door de wetenschap, dat er iemand nog sneller fietsen, nog verder werpen, nog hooger springen, nog harder loopen kan dan de op één na snelste fietser, verste werper, hoogste springer en hardste looper.’ Dat de ‘cultuur der ziel’ plaats maakte voor de ‘cultuur van het lichaam’ noemde hij een ‘ontaarding.’

Gouden jaren voor de sport

Als het de taak is van de statistiek om maatschappelijke trends te signaleren en in kaart te brengen, dan was een sportstatistiek midden in bezettingstijd zeker een verplicht nummer. De bezettingsjaren waren gouden jaren voor de sport. Sporten was een vlucht, een afleiding. Sport gaf ontspanning en bood een tegenwicht voor de spanningen die de bezetting gaf, schreef sporthistoricus André Swijtink. De ledentallen van sportbonden groeiden onbeheerst, van 278 duizend in 1930 tot het dubbele aantal (558 duizend) in 1942. Sommige verenigingen voerden een ledenstop in omdat de accommodaties de ledentoeloop niet aankonden. Ook de passieve belangstelling voor sport nam toe. De competities gingen gewoon door, de stadions puilden uit. In 1942 zijn 7,5 miljoen kaartjes verkocht voor sportwedstrijden, bijna tweemaal zoveel als voor de oorlog. Kaartjes voor de voetbaltopper Volewijckers – VUC op 30 april 1944 in het Olympisch Stadion in Amsterdam waren op de zwarte markt te koop voor 120 gulden of het equivalent daarvan: 3 rokerskaarten, 5 suikerbonnen of 5 boterbonnen. Rechercheurs pakten rond het stadion 150 mensen op voor het verkopen van zwarte kaartjes.
In 1942 konden bonden voor het eerst in aanmerking komen voor overheidssubsidiëring. De subsi-dies moesten gebruikt worden voor propaganda, het aanstellen van instructeurs en de bevordering van de jeugdsport, niet voor accommodaties. De bezetter liet de sportbeoefening aanvankelijk ongemoeid onder het mom: ‘Wie aan sport doet, zondigt niet.‘ Later werd ze actiever, want de sportbeoefening paste perfect in de nationaal-socialistische heropvoeding van het Nederlandse volk. Onder Duitse druk werd in 1941 lichamelijke oefening op lagere scholen verplicht gesteld.

Verplichte centralisatie

De eerste officiële sportstatistiek was De Sportbeoefening in 1942 (Den Haag 1944). Daaruit bleek dat voetballen (150 duizend leden), schaatsen (130 duizend) en turnen (57 duizend) de sporten waren met de meeste georganiseerde sporters. Kleinere sporten waren vooral regionaal belangrijk: handboogschieten in Noord-Brabant en Limburg, honkbal en kolven in Noord-Holland en kaatsen in Friesland.
De statistiek werd gemaakt in opdracht van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming. In het besluit van 10 september 1942 was bepaald dat sportbeoefening in verenigingsverband uitsluitend nog mocht in verenigingen die waren aangesloten bij een van de aangewezen leidende sportorganisaties. Met de enquête wilde het departement te weten komen welke verenigingen voor die datum al waren aangesloten bij die organisaties. De invloed van de verplichte centralisatie zou moeten blijken uit vervolgenquêtes. Hoewel die vervolgonderzoeken gehouden zijn – op 1 februari 1943 en 1 september 1943 – zijn de uitkomsten nooit gepubliceerd.

De sportstatistieken vloeiden mondjesmaat. Pas in 1965 verscheen de eerste sport-statistische monografie, Sportbeoefening, zomer 1963, deel van een meerdelig Vrijetijdsbestedingsonderzoek. Vanaf 1974 zijn er de regelmatige leefsituatieonderzoeken en de gezondheidsenquêtes, waarin naar de sportbeoefening wordt gevraagd. In de jaren negentig publiceerde het CBS een aantal thematische monografieën.

1940 - 1960 Zorg om de procedures