Arbeidsparticipatie met opleiding onderwijs het hoogst
Totaal (%) | Mannen (%) | Vrouwen (%) | ||
---|---|---|---|---|
Geen startkwalificatie | Laag | 59,6 | 63,8 | 52,5 |
Startkwalificatie | Middelbaar | 85 | 87,3 | 82,6 |
Startkwalificatie | Hoog | 92 | 92,1 | 91,9 |
In de periode 2015 tot en met 2017 hadden 8 op de 10 niet-onderwijsvolgende jongeren van 15 tot 27 jaar betaald werk van één of meer uren per week. Gemiddeld was dat onder de niet-onderwijsvolgende 15- tot 75-jarigen 67 procent. Onder jongeren die met minimaal een hbo- of wo-diploma het onderwijs hebben verlaten, de hoogopgeleiden, was de netto-arbeidsparticipatie het hoogst. Bijna 94 procent van hen was aan het werk. Dit geldt zowel voor jonge mannen als voor jonge vrouwen.
Van de niet-onderwijsvolgende laagopgeleiden had 60 procent werk. Zij beschikken niet over een startkwalificatie. Van deze groep was 64 procent van de mannen en iets meer dan de helft (53 procent) van de vrouwen werkzaam.
Laag (%) | Middelbaar (%) | Hoog (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 59,6 | 85 | 92 |
Onderwijs* | 0 | 89,2 | 95,2 |
Informatica | 59 | 79,6 | 93,3 |
Gezondheidszorg en welzijn | 59,4 | 87,5 | 93,1 |
Dienstverlening | 71,1 | 89,7 | 92,9 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 77,7 | 91,4 | 92,6 |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 64 | 82,3 | 91,9 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij* | 0 | 77,7 | 90,2 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 58,8 | 83,7 | 89,1 |
Wiskunde, natuurwetenschappen* | 0 | 0 | 86,5 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging* | 67,4 | 89,9 | 0 |
Algemeen* | 53,2 | 74,4 | 0 |
* Voor niet alle onderwijsniveaus van toepassing of groot genoeg om te presenteren. |
Zonder startkwalificatie het vaakst werk met technische opleiding
Van de mbo’ers met een opleiding in de richting techniek, industrie en bouwkunde had ruim 91 procent betaald werk. Van de jongeren zonder startkwalificatie was de arbeidsparticipatie onder degenen met een diploma in de techniek, industrie of bouwkunde het hoogst.
Jongeren met een algemene opleiding vonden het minst vaak betaald werk. Het gaat hierbij om niet-beroepsgerichte opleidingen zoals de havo en het vwo.
35 uur per week en meer (%) | 20 tot 35 uur per week (%) | 0 tot 20 uur per week (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 56,9 | 30,9 | 12,1 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 83 | 12,5 | 4,5 |
Informatica | 78,2 | 17,2 | 4,6 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 71,2 | 20,8 | 7,9 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 71,1 | 21,4 | 7,5 |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 66,7 | 24,5 | 8,8 |
Dienstverlening | 60,4 | 30 | 9,6 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 59,3 | 31,1 | 9,6 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 54,9 | 31,1 | 14 |
Algemeen | 46,7 | 29,7 | 23,6 |
Onderwijs | 42,7 | 43,2 | 14,1 |
Gezondheidszorg en welzijn | 29,5 | 56 | 14,5 |
Met techniek of informatica het vaakst voltijds werkzaam
Van de werkende, niet-onderwijsvolgende jongeren deed 57 procent dat voltijds (35 uur of meer per week). Ter vergelijking, gemiddeld is dat in Nederland 51 procent. Vooral jongeren met een technische achtergrond en met een opleiding in de informatica werken vaak voltijds. Dit zijn opleidingen die veelal door jongens worden gevolgd.
Jongeren met een opleiding in de richtingen gezondheidszorg en onderwijs daarentegen werken juist vooral in deeltijd. Veel meisjes doen deze opleidingen. Jongeren met een algemene achtergrond werkten het vaakst minder dan 20 uur.
Werknemers: vaste arbeidsrelatie (%) | Werknemers: flexibele arbeidsrelatie (%) | Zelfstandigen (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 49,5 | 43,1 | 7,4 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 58,6 | 33,1 | 8,3 |
Informatica | 54,8 | 39,2 | 6 |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 53,8 | 40,8 | 5,4 |
Gezondheidszorg en welzijn | 52,8 | 43,3 | 3,9 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 50,8 | 32,1 | 17,1 |
Dienstverlening | 50,2 | 44 | 5,8 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 44,4 | 48,5 | 7 |
Onderwijs | 43,5 | 51,8 | 4,7 |
Algemeen | 40,4 | 51,2 | 8,4 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 38,7 | 41,9 | 19,5 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 38,2 | 56,4 | 5,4 |
Vaker vaste arbeidsrelatie met een technische achtergrond
De helft van de werkende, niet-onderwijsvolgende jongeren had een vaste arbeidsrelatie. Ook voor de arbeidsrelatie geldt dat het vooral jongeren met een technische achtergrond zijn die vast in dienst zijn, gevolgd door jongeren met een achtergrond in de informatica. Jongeren die een wiskundige of natuurwetenschappelijke studie hebben gedaan, of een onderwijsopleiding hadden naar verhouding het vaakst een flexibele arbeidsrelatie. Het betreft binnen deze onderwijsrichtingen over het algemeen opleidingen binnen het hoger onderwijs. Deze jongeren verruilen gemiddeld op een hogere leeftijd het onderwijs voor de arbeidsmarkt dan bijvoorbeeld de jongeren met een technische achtergrond.
Het aandeel zelfstandigen was onder jongeren met een opleiding in de richting vormgeving, kunst, talen en geschiedenis groter dan bij jongeren met een andere opleiding.
Het gaat in dit bericht over de arbeidsparticipatie van jongeren naar hun hoogst behaalde onderwijsniveau en -richting. Zie voor informatie over de arbeidsmarktperspectieven van jongeren en recent gediplomeerden de publicatie De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022.
Bronnen
- StatLine - Arbeidsdeelname; jongeren
- StatLine - Arbeidsdeelname; onderwijsniveau
- StatLine - Arbeidsmarktsituatie jongeren (15 tot 27 jaar); regio (indeling 2017)
Relevante links
- Achtergrond - De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep
- Nieuwsbericht - Toename flexwerk vooral bij jongeren met bijbanen
- Onderzoeksomschrijving - Enquête Beroepsbevolking (EBB)