Trends in (echt)scheidingen

3. Nadere kijk op trends in (echt)scheidingen

Op basis van het echtscheidingspercentage alleen is echter niet vast te stellen of de daling sinds 2014 een tijdelijke dip is of wijst op het begin van een langduriger dalende trend. Het percentage laat immers niet zien of veranderingen zich voordoen bij echtparen die al lange tijd getrouwd zijn of bij recentelijk getrouwde stellen, aangezien de huwelijksduurspecifieke echtscheidingskansen allemaal even zwaar wegen bij de berekening van het echtscheidingspercentage. Zo kan het echtscheidingspercentage dalen doordat recentelijk gesloten huwelijken minder vaak stranden dan in eerdere periodes, maar evenzeer doordat echtparen die al decennia bij elkaar zijn minder vaak scheiden dan echtparen die in eerdere periodes eenzelfde lange tijd getrouwd waren. Om te beoordelen of nieuw gesloten huwelijken vaker standhouden dan huwelijken die in een eerdere periode zijn gesloten, is het cohortperspectief waardevol. Hierbij worden alle huwelijken die in een bepaald jaar zijn gesloten gevolgd tot het heden en wordt bekeken welk deel er in de tussentijd in een echtscheiding is geëindigd.

3.1 Cohortanalyse

Huwelijken die rond 1990 werden gesloten, eindigden het vaakst in een echtscheiding. Dat blijkt uit het cohortperspectief. Na tien jaar was ruim 18 procent van de in 1990 gesloten huwelijken in een echtscheiding geëindigd. Huwelijken die recenter werden gesloten, waren wat stabieler. Voor de huwelijkscohorten van 2000 en 2010 liggen die percentages significant lager op respectievelijk 17 en minder dan 16 procent. Het is niet met zekerheid te stellen dat huwelijken gesloten na 2000 ook op lange termijn stabieler zullen blijken dan die uit 1990, maar dat ligt wel in de lijn der verwachting. Na tien jaar ligt het echtscheidingspercentage van huwelijkscohort 2010 dichter bij dat van cohort 1980 dan bij dat van cohort 1990.

Tussen huwelijken gesloten in de periode tussen 1950 en 1990 nam het aandeel dat werd ontbonden door echtscheiding snel en gelijkmatig toe. Van de in 1950 gesloten huwelijken was minder dan 11 procent na veertig jaar uitgemond in een echtscheiding. Dat aandeel liep met de huwelijkscohorten gestaag op. Van de huwelijken gesloten in 1980 was na veertig jaar al ruim 33 procent door echtscheiding ontbonden. Het huwelijkscohort van 1990 kan pas dertig jaar worden gevolgd, maar na die tijd is al ruim 37 procent uitgedraaid op een echtscheiding. Het is goed denkbaar dat meer dan 40 procent van de in 1990 gesloten huwelijken na veertig jaar zal zijn gestrand.

3.1.1 Huwelijken geëindigd in echtscheiding, naar jaar van huwelijkssluiting1)
 1950 (%)1960 (%)1970 (%)1980 (%)1990 (%)2000 (%)2010 (%)
00000000
10,00,00,00,00,00,10,1
20,20,30,40,81,01,31,0
30,50,61,02,83,13,32,7
40,91,11,94,75,55,44,6
51,31,52,96,88,67,66,7
61,71,83,88,611,19,88,8
72,02,24,810,113,211,810,6
82,42,75,811,515,213,812,4
92,73,16,712,716,715,514,1
103,03,57,713,818,317,115,6
113,34,08,815,019,718,5
123,54,59,916,021,219,9
133,85,010,917,022,621,2
144,05,612,018,023,922,5
154,26,213,119,025,123,7
164,56,914,119,926,424,9
174,77,515,020,827,526,0
184,98,115,821,728,527,1
195,18,716,522,629,628,1
205,49,317,223,430,629,1
215,610,017,924,231,4
225,810,618,625,232,3
236,211,219,226,133,1
246,612,019,926,933,9
257,012,620,527,634,7
267,313,221,128,435,3
277,713,721,629,036,0
288,014,222,029,636,5
298,314,622,430,237,0
308,614,922,830,737,4
318,815,223,131,1
329,115,523,431,4
339,415,723,731,8
349,615,924,032,0
359,816,124,232,3
3610,116,324,432,6
3710,216,424,532,8
3810,316,624,732,9
3910,516,724,933,1
4010,616,825,033,2
1)Kaplan-Meier failure curves.

Dat huwelijken gesloten in 2010 minder vaak eindigen in een echtscheiding dan de in 1990 gesloten huwelijken kan voor bijna de helft worden toegeschreven aan het feit dat mensen steeds minder vaak op zeer jonge leeftijd trouwen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat huwelijken vaker op de klippen lopen naarmate de partners jonger waren bij hun bruiloft. Vooral degenen die erg jong trouwen, jonger dan 25 jaar, scheiden meer (Kooiman, 2019; Lyngstad en Jalovaara, 2010). In 1980 lag de mediane leeftijd van mensen die trouwden nog op 24 jaar en was 59 procent jonger dan 25 jaar. Vanaf dat moment zijn mensen op steeds latere leeftijd gaan trouwen. In 2010 lag de mediane leeftijd op de dag van de bruiloft op 31 jaar en was slechts 13 procent jonger dan 25 jaar. Daartegenover staat dat een steeds groter deel van de mensen die trouwen begint aan een tweede of later huwelijk en deze huwelijken eindigen juist vaker dan eerste huwelijken in een echtscheiding (Poortman en Lyngstad, 2007). Van degenen die in 1980 trouwden begon 8 procent aan een tweede of later huwelijk, van degenen die trouwden in 2010 was dat 19 procent.

3.1.2 Leeftijd bij huwelijkssluiting
jaar van huwelijkssluitingmediane leeftijd (Mediaan (in jaren))
195025
196024
197023
198024
199027
200030
201031

Als de huwelijkscohorten van 1990 en 2010 niet zouden verschillen in huwelijksleeftijd en huwelijksgeschiedenis, zou het verschil in echtscheidingskans bijna de helft kleiner zijn. Zonder rekening te houden met de leeftijd en de huwelijksgeschiedenis is de kans op echtscheiding bij de in 2010 gesloten huwelijken 17 procent lager dan bij de in 1990 huwelijken. Na controle voor de leeftijd en het rangnummer van het huwelijk is dit verschil nog 9 procent. Dat blijkt uit een logistische regressieanalyse met als afhankelijke variabele of een persoon een echtscheiding meemaakt in de eerste tien jaar van het huwelijk (zie tabel B1). De analyse bevestigt overigens dat huwelijken vaker eindigen in een echtscheiding naarmate mensen jonger zijn als zij trouwen en ook dat tweede en latere huwelijken vaker in een echtscheiding eindigen.

3.1.3 Gecorrigeerde kans op echtscheiding in de eerste tien jaar van het huwelijk1)
 Kans op echtscheiding (%)Kans op echtscheiding (marge) (%)
19503,13,0 - 3,2
19603,63,5 - 3,7
19707,67,5 - 7,7
198013,913,7 - 14,1
199019,619,4 - 19,8
200018,818,6 - 19,0
201017,817,5 - 18,0
1) Zie model 2 in tabel B1. Puntschatting en 95%-betrouwbaarheidsinterval.

3.2 De rol van huwelijksleeftijd en huwelijksduur

Hoewel het echtscheidingspercentage daalt en nieuw gesloten huwelijken sinds 1990 stabieler worden, is het aantal echtscheidingen onder ouderen recentelijk nog toegenomen. In 2019 maakten ruim 6 duizend 60-plussers een echtscheiding mee. Dat is 14 procent meer dan in 2014. Onder mensen jonger dan 60 jaar daalde juist het aantal echtscheidingen sinds 2014 (met 18 procent). Om te onderzoeken of de echtscheidingskansen bij echtparen die lang bij elkaar zijn nog wel toenemen, zijn de echtscheidingskansen uitgesplitst naar huwelijksduur en leeftijd. Hierbij wordt voor gehuwden van een specifieke leeftijd en met een specifieke huwelijksduur berekend welk percentage gedurende een jaar een echtscheiding meemaakt. In figuur 3.2.1 zijn deze kansen weergegeven voor 2019. Donkerpaarse kleuren wijzen op een grote kans op echtscheiding, lichte op een kleine kans. Uit de figuur blijkt dat het risico op echtscheiding in de eerste jaren van het huwelijk eerst oploopt en na een jaar of zes doorgaans weer daalt. In lijn met eerder onderzoek blijkt dat mensen die jong trouwen (onder de 30 jaar, vooral onder de 25 jaar) de grootste kans lopen op een echtscheiding. Mensen die op de dag van de bruiloft ouder zijn dan 60 jaar maken juist relatief weinig een echtscheiding mee.

Figuur 3.2.1 Echtscheidingen in 2019 (in procenten)1)
Huwelijksduur in jaren< 25 (Leeftijd)25-29 (Leeftijd)30-34 (Leeftijd)35-39 (Leeftijd)40-44 (Leeftijd)45-49 (Leeftijd)50-54 (Leeftijd)55-59 (Leeftijd)60-64 (Leeftijd)65-69 (Leeftijd)70-74 (Leeftijd)75-79 (Leeftijd)
01,691,240,890,760,931,160,830,620,790,75
12,542,11,571,671,521,531,091,130,920,94
22,892,081,641,661,921,861,661,360,951,7
33,052,051,661,862,011,841,871,551,331,1
43,162,211,781,761,992,191,61,461,271,28
52,271,911,812,091,991,861,681,370,90,48
62,132,071,852,132,151,811,61,171,180,93
72,431,931,731,871,851,711,181,021,240,52
82,562,021,781,851,811,791,261,081,070,72
92,891,821,81,952,091,71,470,91,540,67
102,21,851,651,731,841,611,521,191,210,33
111,731,771,741,671,451,250,990,920,97
121,861,381,451,751,511,131,20,780,9
131,521,451,611,741,61,171,010,750,5
141,241,431,351,561,571,271,291,320,34
151,261,471,421,491,421,070,860,840,63
161,351,391,351,231,340,760,590,78
171,331,191,291,310,960,840,650,420,87
181,691,351,431,311,30,740,710,450,47
191,681,291,351,251,060,680,660,620,45
201,321,141,321,210,970,660,450,250,34
211,141,161,210,920,530,620,50,46
221,271,141,180,820,880,720,370,57
230,991,111,050,880,590,70,430,36
241,190,950,850,720,640,690,370,59
251,011,010,870,750,610,520,350,31
260,691,190,830,620,530,470,340,22
270,860,770,630,540,370,450,15
280,850,790,620,560,620,390,22
290,750,680,590,490,480,240,15
300,860,550,430,480,410,270,15
310,560,670,470,420,450,130,07
320,420,380,270,30,320,0
330,760,340,30,310,280,4
340,410,330,240,220,320,15
350,50,310,290,280,190,08
360,330,20,20,210,20,0
370,240,170,110,130,08
380,230,170,180,110,14
390,380,20,130,040,13
400,270,170,160,130,42
410,330,150,160,120,05
420,120,090,120,1
430,120,110,060,19
440,140,120,080,03
450,110,110,050,05
460,040,080,040,08
470,130,050,05
480,090,050,06
490,050,040,04
500,050,020,04
1) Minimaal 1 000 waarnemingen (huwelijken) per cel.

Figuur 3.2.2 laat zien hoe de kans op echtscheiding voor verschillende huwelijksduren en leeftijden is veranderd tussen 2000 en 2019. Een blauwe kleur geeft aan dat het risico op echtscheiding is afgenomen, een oranje kleur dat deze is toegenomen. De figuur laat zien dat huwelijken van mensen jonger dan 40 jaar in deze periode aanzienlijk stabieler zijn geworden. Hetzelfde geldt voor huwelijken die nog relatief pril waren (in de eerste tien jaar). Ook 50- en 60-plussers die nog in de eerste tien jaar van het huwelijk zaten, maakten in 2019 minder vaak een echtscheiding mee dan in 2000. Tegelijkertijd is het risico op echtscheiding wel toegenomen onder 45-plussers die al meer dan 15 jaar getrouwd zijn en onder 60-plussers die 20 tot 35 jaar getrouwd zijn. Na 35 jaar huwelijk is het risico op echtscheiding verwaarloosbaar klein en over de tijd nagenoeg onveranderd gebleven.

Deze ontwikkelingen onderstrepen dat wat betreft echtscheidingen vooral sprake is van een cohorteffect: recentelijk gesloten huwelijken zijn stabieler geworden, ongeacht de leeftijd waarop mensen trouwden. Ouderen maken wel steeds vaker een echtscheiding mee, maar dat geldt alleen voor degenen die geruime tijd getrouwd zijn en niet voor degenen met een huwelijksduur van minder dan tien jaar.

Figuur 3.2.2 Ontwikkeling echtscheidingen 2019 (verandering in procentpunten t.o.v. 2001)1)
Huwelijksduur in jaren< 25 (Leeftijd in jaren)25-29 (Leeftijd in jaren)30-34 (Leeftijd in jaren)35-39 (Leeftijd in jaren)40-44 (Leeftijd in jaren)45-49 (Leeftijd in jaren)50-54 (Leeftijd in jaren)55-59 (Leeftijd in jaren)60-64 (Leeftijd in jaren)65-69 (Leeftijd in jaren)70-74 (Leeftijd in jaren)75-79 (Leeftijd in jaren)
00,29-0,09-0,19-0,36-0,40,02-0,06-0,49-0,61
1-0,25-0,11-0,24-0,37-1,15-1,08-0,94-0,61-0,76
2-0,23-0,34-0,45-0,58-0,78-0,68-0,29-0,56-0,91
3-0,42-0,7-0,68-0,66-1-0,77-0,47-0,12-0,28
4-0,05-0,55-0,41-0,36-0,64-0,17-0,93-0,63-0,32
5-0,37-0,29-0,19-0,29-0,87-0,36-0,37-0,22
6-1,06-0,16-0,35-0,53-1,1-0,6-0,37-0,3
7-0,09-0,03-0,26-0,29-0,58-0,4-0,57-0,48
8-0,28-0,12-0,1-0,05-0,42-0,07-0,49-0,19
90,17-0,2700,13-0,2-0,08-0,140,03
100-0,14-0,22-0,140,01-0,160,12-0,27
11-0,18-0,040,09-0,060,240,57-0,34
12-0,16-0,22-0,10,04-0,22-0,24-0,02
13-0,71-0,130,190,09-0,15-0,01-0,05
14-0,82-0,28-0,140,060,360,040,52
15-0,82-0,170,04-0,03-0,02-0,32-0,21
16-0,380,14-0,060,180,460,25
17-0,4-0,110,010,180,240,24
180,09-0,070,110,020,46-0,23
19-0,020,140,240,170,220,06
20-0,4-0,10,10,2-0,06-0,24-0,03
21-0,070,140,1-0,24-0,150,14
220,080,150,27-0,06-0,120,12
23-0,230,180,120,190,060,12
24-0,0100,08-0,13-0,020,46
25-0,090,190,130,240,060,31
26-0,310,370,240,140,130,04
270,140,220,30,170,250,25
280,130,260,180,220,460,09
290,110,180,220,310,11-0,12
300,180,120,050,120,180,1
31-0,030,260,150,180,350,13
320,060,1200,02-0,02
330,430,080,10,110,1
340,10,090,010,110,27
350,30,110,120,10,06
360,09-0,010,050,060,13
3700,04-0,010,020,08
380,030,030,060,090,14
390,210,080,06-0,060,13
400,030,040,080,090,36
410,110,030,040,080,05
42-0,030,010,080,07
430,040,040,030,17
44-0,070,020,02-0,04
450,110,040,020,02
46-0,01-0,01-0,01
470,060,010,02
480,0800,04
49-0,070,020,03
50-0,01-0,050,02
1) Minimaal 1 000 waarnemingen (huwelijken) per cel.

3.3 Scheidingen van ouders

Dat huwelijken de laatste jaren minder vaak eindigen in een echtscheiding betekent niet dat partnerrelaties in het algemeen stabieler zijn geworden. Doordat steeds meer stellen niet-gehuwd samenwonen geeft het echtscheidingscijfer geen volledig beeld meer van de scheidingskans van partnerrelaties. Het is bovendien een overschatting van de stabiliteit: stellen die ongehuwd samenwonen gaan immers vaker uit elkaar dan stellen die getrouwd zijn (Van Gaalen, Van Houdt en Poortman, 2019). In de Verenigde Staten bleek het aandeel echtscheidingen in de jaren ’90 een plateau te hebben bereikt, maar bleef het aandeel gezinnen (ongeacht de burgerlijke staat van het stel) dat te maken kreeg met een scheiding desondanks toenemen (Bumpass en Lu, 2000; Raley en Bumpass, 2003).

Deze paragraaf onderzoekt hoe vaak stellen uit elkaar gaan in de jaren nadat zij gezamenlijk een kind hebben gekregen en of de kans dat ouders gaan scheiden over de tijd is veranderd. Dat gebeurt voor alle ouderparen ongeacht of zij getrouwd waren of niet. Alleen stellen die gezamenlijk een kind krijgen, komen aan bod. Het is immers aannemelijk dat de mate van commitment en de emotionele gevolgen van een scheiding bij jonge gezinnen niet anders zijn voor ongehuwde samenwoners, voor stellen met een geregistreerd partnerschap en voor stellen die getrouwd zijn.

Steeds minder prille ouders zijn getrouwd

In de afgelopen twintig jaar zijn verschuivingen in de burgerlijke staat van ouders aanzienlijk geweest: steeds vaker zijn ouders niet gehuwd op het moment dat hun kind geboren wordt. In de analyses is gekeken naar alle in een jaar geboren kinderen van wie beide ouders bekend waren en op de dag van de geboorte op hetzelfde adres woonden. Van de in 1998 geboren kinderen was de overgrote meerderheid, ruim 85 procent, bij de geboorte van hun kind getrouwd. Geregistreerde partnerschappen kwamen nog niet of nauwelijks voor. Van de kinderen die in 2016 werden geboren, had nog slechts een krappe meerderheid gehuwde ouders (55 procent). Ouders zonder verbintenis (38 procent) kwamen veel vaker voor dan in 1998 (15 procent). Ook had ruim 7 procent van de ouders die in 2016 een kind kregen een geregistreerd partnerschap. Het aandeel ouders zonder wettelijke verbintenis nam vooral tussen 1998 en 2010 snel toe. De opkomst van ouders met een geregistreerd partnerschap begon in 2007 en was vooral in de laatste jaren sterk.

3.3.1 Burgerlijke staat van ouders bij geboorte kind1)
jaar geboorte kindongehuwd samenwonend (% kinderen)huwelijk (% kinderen)geregistreerd partnerschap (% kinderen)
199814,885,10,0
200120,579,30,2
200425,873,20,9
200731,866,02,2
201035,660,83,6
201337,358,04,7
201637,854,97,2
1)Het betreft uitsluitend kinderen van wie beide ouders bekend zijn en op hetzelfde adres in Nederland stonden ingeschreven op de dag van de geboorte.

Ouders steeds vaker uit elkaar

Dat steeds minder prille ouders getrouwd zijn, is relevant omdat de burgerlijke staat samenhangt met de kans op scheiding. Ouders die bij de geboorte van het kind al getrouwd waren, blijven namelijk vaker bij elkaar dan ouders die op dat moment een geregistreerd partnerschap hadden en vooral dan ouders die geen verbintenis hadden. Dat blijkt uit een survival-analyse waarbij van jaar-op-jaar is bekeken welk deel van de ouders nog bij elkaar woont, gegeven hun burgerlijke staat bij de geboorte van het kind. Van de in 2013 geboren kinderen van wie de ouders bij de geboorte van hun kind al getrouwd waren, was zes jaar na de geboorte 8 procent gescheiden. Bij kinderen met ouders zonder wettelijke verbintenis was het risico op scheiding ongeveer twee keer zo groot. Van de in 2013 geboren kinderen van wie de ouders bij de geboorte van hun kind geen verbintenis hadden, was 18 procent na zes jaar uit elkaar. Het risico op scheiding van ouders met een geregistreerd partnerschap ligt er tussenin, op ongeveer 10 procent na zes jaar. Binnen de groep getrouwde ouders en de groep ouders met een partnerschap is niet of nauwelijks sprake van een ontwikkeling van de kans op scheiding. Het percentage tussen de geboortecohorten van 1998 en 2013 is min of meer stabiel. Bij ouders die ongehuwd samenwoonden, nam de kans op scheiding in die periode eerst af en vervolgens weer wat toe.

Echter, de kans dat ouders in de jaren na de geboorte van hun kind uit elkaar gaan, is wel degelijk toegenomen in de onderzochte periode. Van de in 1998 geboren kinderen was 9 procent na zes jaar gescheiden. Dit aandeel is met de geboortecohorten opgelopen tot ruim 11 procent van de ouders van kinderen geboren in 2013. Het feit dat scheidingen onder ouders meer zijn voorgekomen terwijl onder ouders zonder verbintenis, gehuwde ouders en ouders met een partnerschap van een ontwikkeling nauwelijks sprake was, komt doordat een steeds groter deel van de ouders in een categorie valt met een hoger risico op scheiding: steeds minder ouders zijn bij de geboorte van het kind getrouwd, steeds meer ouders hebben geen verbintenis of een geregistreerd partnerschap.

3.3.2 Scheiding ouders binnen zes jaar, naar geboortejaar kind1)
burgerlijke staat bij geboorte kind1998 (% kinderen)2001 (% kinderen)2004 (% kinderen)2007 (% kinderen)2010 (% kinderen)2013 (% kinderen)
Ongeacht burgerlijke staat99,59,41010,811,1
Ongehuwd samenwonend1816,615,115,116,216,2
Huwelijk7,47,67,47,47,77,9
Geregistreerd partnerschap10,29,910,4
1)Kaplan-Meier survival function.
 

3)Van een klein deel van de kinderen woonden de ouders al niet op hetzelfde adres op de dag van de geboorte. Dit aandeel is in de onderzochte periode opgelopen van 2 procent in 1998 tot 5 procent in 2016.