Trends in (echt)scheidingen

2. Traditionele kijk op trends in echtscheidingen

2.1 Veranderende populatie

Minder gehuwden en meer langlopende huwelijken

Tot halverwege de jaren ’60 volgde de levensloop van veel mensen een standaardpatroon: jongeren woonden bij hun ouders tot op de dag van het huwelijk, het eerste kind werd niet lang daarna geboren en het huwelijk hield stand tot aan de dood. Echtscheidingen kwamen nauwelijks voor, mede doordat een huwelijk alleen onder strenge voorwaarden kon worden ontbonden2). In de twintig jaar daarna, tot ongeveer halverwege de jaren ’80, hebben echtscheidingen een vlucht genomen. Deze snelle en sterke toename van het aantal echtscheidingen was onderdeel van wat ook wel de Tweede Demografische Transitie wordt genoemd (Lesthaeghe en Van der Kaa, 1986), een proces waarbij als gevolg van individualisering, secularisering, modernisering en emancipatie meer keuzevrijheid ontstond in de wijze waarop mensen hun leven wilden inrichten. Samenwonen voor het huwelijk werd gebruikelijker, het huwelijk werd minder vanzelfsprekend en de geboorte van kinderen werd vaker uitgesteld of zelfs afgesteld (Lesthaeghe, 2014).

Ook na de eeuwwisseling hebben veel van deze ontwikkelingen zich doorgezet. Stellen wonen vaker ongehuwd samen en als zij gaan trouwen doen ze dat op latere leeftijd. In 2000 werden er nog ruim 88 duizend huwelijken gesloten en de gemiddelde leeftijd van de vrouw was daarbij ruim 31 jaar. In 2021 trouwden ruim 56 duizend paren. Vrouwen waren daarbij gemiddeld bijna 36 jaar. Partnerrelaties die niet door het huwelijk zijn bekrachtigd, hebben tegelijkertijd een vlucht genomen. De meeste mensen wonen tegenwoordig eerst een periode met hun partner samen voordat zij eventueel besluiten te trouwen (Kooiman, Stoeldraijer en Harmsen, 2021). Daarnaast hebben stellen die hun relatie willen formaliseren en de zaken juridisch goed willen regelen sinds 1998 een alternatief voor het huwelijk: het geregistreerde partnerschap. Vooral sinds de wetswijziging van april 2014, toen het geregistreerde partnerschap in juridische zin vrijwel gelijk werd gesteld aan het huwelijk, is het aantal jaarlijks gesloten partnerschappen sterk toegenomen. Van de stellen die in 2021 een verbintenis lieten vastleggen bij de burgerlijke stand, koos bijna een derde voor een geregistreerd partnerschap. Mede door deze ontwikkelingen is het aantal echtparen dalende. Het aantal bestaande huwelijken was het hoogst in 2001. In dat jaar waren er ruim 3,5 miljoen echtparen in Nederland. Sindsdien daalt dat aantal. In 2021 waren er minder dan 3,2 miljoen. Dat betekent dat er in 2021 ruim 10 procent minder bestaande huwelijken waren die in een echtscheiding konden eindigen dan rond de eeuwwisseling.

2.1.1 Statistieken over huwelijken en geregistreerde partnerschappen in 2000 en 2021
20002021*
Bestaande huwelijken (x 1000)35253167
Bestaande geregistreerde partnerschappen (x 1000)7168
Percentage gehuwd (bevolking 15 jaar of ouder)54,745,2
Huwelijkssluitingen8807456131
Geregistreerde partnerschappen292226150
Gemiddelde leeftijd vrouw bij huwelijk31,135,5

De samenstelling van de groep gehuwden is wat betreft de duur dat zij getrouwd zijn ook sterk veranderd. Een steeds groter deel van de huwelijken bestaat uit oudere paren die al geruime tijd met elkaar getrouwd zijn. Dat komt door de vergrijzing van de bevolking en het feit dat mensen tegenwoordig vaker ongehuwd blijven en op latere leeftijd trouwen. Sinds de eeuwwisseling is de vergrijzing van de groep gehuwden snel gegaan. In 2001 was nog 25 procent van de gehuwden 60 jaar of ouder, in 2021 gold dit voor 42 procent. Deze ontwikkeling hangt samen met een toegenomen aandeel langlopende huwelijken. In 2001 had 16 procent van alle bestaande huwelijken een looptijd van 40 jaar of meer, in 2021 was dit aandeel gegroeid tot 30 procent. Het aandeel kortlopende huwelijken nam juist sterk af. Bekend is dat het risico op echtscheiding afneemt naarmate stellen langer getrouwd zijn (Lyngstad en Jalovaara, 2010). Dat betekent dat zich onder de huwelijken steeds meer paren bevinden met een laag ‘risicoprofiel’ om nog uit elkaar te gaan.

2.1.2 Bestaande huwelijken naar huwelijksduur
Huwelijksduur2001 (%)2011 (%)2021* (%)
Minder dan 10 jaar23,420,518,8
10 tot 20 jaar20,019,618,1
20 tot 30 jaar20,817,317,4
30 tot 40 jaar20,018,715,8
40 jaar of meer15,823,929,9

2.2 Relatieve echtscheidingsmaten

Echtscheidingen per 1000 huwelijken

Het dalende aantal echtscheidingen is niet alleen het gevolg van de afname van het totaal aantal huwelijken dat in een echtscheiding kan eindigen. Ook gerelateerd aan het aantal huwelijken neemt het aantal echtscheidingen af. In 2021 eindigden van elke 1000 huwelijken er 7,8 in een echtscheiding. In 2014 waren dat er nog 10,4 per 1000. Tussen 2000 en 2014 bleef het aantal echtscheidingen per 1000 huwelijken ondanks wat aan de economische conjunctuur gerelateerde schommelingen (De Beer, 2012) min of meer gelijk.

2.2.1 Echtscheidingen1)
jaarechtscheidingen per 1000 echtparen (Per 1000 echtparen)
19503
19512,8
19522,6
19532,4
19542,4
19552,3
19562,3
19572,2
19582,1
19592,2
19602,2
19612,2
19622,2
19632,2
19642,3
19652,2
19662,4
19672,6
19682,7
19693
19703,3
19713,6
19724,6
19735,5
19745,8
19756
19766,2
19776,3
19786,5
19797
19807,5
19818,3
19829
19839,4
19849,9
19859,9
19868,7
19878,1
19888,1
19898,1
19908,1
19918,1
19928,6
19938,6
199410,2
19959,7
19969,9
19979,6
19989,2
19999,5
20009,8
200110,8
200210,7
200310,4
200410,4
200510,6
200610,3
200710,2
200810,2
20099,1
20109,5
20119,5
20129,7
20139,9
201410,4
201510,1
20169,9
20179,7
20189,2
20198,9
20208,6
2021*7,8
1)Inclusief flitsscheidingen.

Echtscheidingspercentage

Huwelijken eindigen vanaf 2014 echter ook steeds minder vaak in een echtscheiding als rekening wordt gehouden met het feit dat een steeds groter deel van de echtparen al lange tijd getrouwd is (zie paragraaf 2.1). Dat blijkt uit de ontwikkeling van het echtscheidingspercentage, dat corrigeert voor de samenstelling van de huwelijken naar huwelijksduur, het aantal jaren dat echtparen al bij elkaar zijn. Het echtscheidingspercentage is de kans dat een huwelijk door een echtscheiding zal worden ontbonden indien de in het verslagjaar waargenomen huwelijksduurspecifieke echtscheidingskansen in de toekomst blijven gelden (zie kader totaal echtscheidingspercentage). In 2021 lag het echtscheidingspercentage op 33, wat betekent dat 33 procent van de huwelijken zal eindigen in een echtscheiding als echtparen zich in de toekomst hetzelfde blijven gedragen. In 2014 lag het echtscheidingspercentage nog op ruim 40 procent. In figuur 2.2.2 is de ontwikkeling van het echtscheidingspercentage vanaf 1971 weergegeven. Daarin valt op dat er in het echtscheidingspercentage minder schommelingen van jaar-op-jaar te zien zijn dan in het absolute aantal echtscheidingen of het aantal per 1000 huwelijken. Het echtscheidingspercentage toont duidelijker dan het absolute aantal echtscheidingen aan dat de kans dat huwelijken eindigden in een echtscheiding ook tussen 1985 en 2014 nog trendmatig toenam, zij het in een trager tempo dan voor 1985. Vanaf 2014 is daar verandering in gekomen.

2.2.2 Echtscheidingspercentage
jaarechtscheidingspercentage (%)
197112,1
197215,8
197318,4
197418,9
197519,3
197619,8
197720,3
197820,9
197922,3
198024
198126,4
198228,5
198330,2
198431,8
198532,2
198628,9
198727,3
198827,5
198927,8
199028,1
199127,8
199229,3
199329,2
199433,5
199531,7
199632,8
199732,4
199831,6
199932,9
200033,9
200136,1
200233,3
200332,2
200432,3
200533,4
200633,8
200734,1
200835,2
200934,3
201036,2
201136,5
201237
201338,1
201440,1
201539,6
201639,1
201738,8
201837,1
201936,7
202036
2021*33

2) Echtscheidingen waren tot 1971 alleen rechtsgeldig op een van de volgende vier gronden: overspel (bekend door een van beide huwelijkspartners), curatele op grond van verkwisting, veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar of meer of mishandeling.