Doodsoorzaken 2000-2020

1. Inleiding

In dit overzichtsartikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de meestvoorkomende doodsoorzaken in de afgelopen twintig jaar, naar leeftijd en geslacht. Het belangrijkste doel van dit artikel is antwoord te geven op de vraag hoe de sterfte aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 in 2020 afwijkt van de trend in de twintig voorgaande jaren. In 2020 overleden ruim 168 duizend mensen, ruim 15 duizend meer dan verwacht (CBS, 2021a). Volgens de doodsoorzakenstatistiek overleden in 2020 ongeveer 20 duizend mensen aan COVID-19 (2021b). Er zijn niet alleen meer sterfgevallen, maar er zijn ook verschuivingen in andere doodsoorzaken. De vraag is waar die verschuivingen zitten; aan welke doodsoorzaken overleden minder mensen? En zijn er doodsoorzaken waar juist meer mensen aan overleden zijn?

Op deze vragen wordt in dit artikel antwoord gegeven. Het artikel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt eerst het algemene beeld geschetst van het totale sterftecijfer in Nederland. Daarbij ligt de focus weliswaar op de periode tussen 2000 en 2020 maar wordt, als nodig, teruggegrepen op ontwikkelingen eerder in de tijd. Hoofdstuk 3 beschrijft voor ieder van de vijf veelvoorkomende groepen doodsoorzaken en de overige doodsoorzaken de ontwikkelingen tussen 2000 en 2019 en de mate waarin de ontwikkeling in 2020 afwijkend is. Daarnaast is een paragraaf gewijd aan de sterfte aan COVID-19. Voor ieder van de groepen doodsoorzaken is gekeken naar de totale sterfte, het verschil tussen mannen en vrouwen en de trends in de sterfte naar leeftijd. Hoofdstuk 4 omvat de conclusie.

1.1 Gebruikte bronnen

Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van twee bronnen: de doodsoorzakenstatistiek voor cijfers over de onderliggende doodsoorzaak, en de bevolkingsstatistiek voor inzicht in de omvang van de totale sterfte en de verwachte sterfte1). De doodsoorzakenstatistiek is een registratie op wettelijke basis van de doodsoorzaken van alle overleden inwoners van Nederland. Voor iedere overledene vult een arts een doodsoorzaakverklaring (B-formulier) in. Deze doodsoorzaakverklaring wordt in een gesloten envelop via de gemeente waar het overlijden heeft plaatsgevonden - of in het kader van proefprojecten (in afwachting van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging) via een beveiligde elektronische verbinding - naar de medisch ambtenaar van het CBS gestuurd. Het CBS verwerkt de formulieren. Dit gebeurt anoniem, de naam van de overledene is bij het CBS niet bekend. De doodsoorzaakverklaring moet worden ingevuld door de arts die de overledene schouwt. Dit is meestal de behandelend arts, soms een waarnemend arts, een gemeentelijk lijkschouwer of geneeskundige aangewezen door de Officier van Justitie.

Met de doodsoorzaak wordt de onderliggende doodsoorzaak bedoeld. De onderliggende doodsoorzaak is (a) de ziekte of aandoening waarmee de reeks van gebeurtenissen die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte een aanvang nam of (b) de omstandigheden van het ongeval of geweld dat het letsel waardoor de persoon overleed veroorzaakte. De doodsoorzaak wordt gecodeerd volgens internationaal afgesproken ICD-10 codes van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (zie ook CBS 2020c).

Het CBS is in 2013 overgestapt op het gebruik van internationale software voor het automatisch coderen van de doodsoorzaken. Hiermee zijn de cijfers beter reproduceerbaar en internationaal vergelijkbaar. Wel zijn door het automatisch coderen eenmalig enkele forse verschuivingen te zien in de doodsoorzaken (CBS, 2014).
Voor de omvang van de totale sterfte wordt gebruikgemaakt van de bevolkingsstatistiek. Deze geeft onder andere informatie over de omvang en samenstelling van de bevolking en veranderingen daarin door geboorte, sterfte en migratie. De waarnemingen zijn gebaseerd op informatie die het CBS ontvangt uit de bevolkingsregisters van gemeenten. Deze gegevens hebben betrekking op alle personen die als ingezetene in het bevolkingsregister zijn opgenomen (de de jure bevolking). In principe wordt iedereen die voor onbepaalde tijd in Nederland woont als ingezetene opgenomen in het bevolkingsregister van de gemeente waar de nachtrust hoofdzakelijk wordt genoten (woongemeente).

Naast de totale sterfte wordt ook gekeken naar de verwachte sterfte en de zogenaamde oversterfte. Dat is het verschil tussen het waargenomen aantal overledenen en het verwachte aantal overledenen in dezelfde periode. Het verwachte aantal overledenen per jaar is geschat op basis van de bevolkingsprognose voorafgaand aan het betreffende jaar. Hierin wordt rekening gehouden met de vergrijzing, migratie en een toenemende levensverwachting. Voor de verwachte sterfte van 2020 is gebruikgemaakt van de Kernprognose 2019-2020 (Stoeldraijer, Van Duin en Huisman, 2019). De verwachte sterfte per week is geschat op basis van de waargenomen sterfte in de afgelopen vijf jaar. Eerst wordt voor elk jaar de sterfte per week bepaald. Vervolgens wordt per week een gemiddelde van de sterfte in die week en de zes omliggende weken bepaald. Deze gemiddelde sterfte per week levert een benadering op van de verwachte wekelijkse sterfte. Met behulp van de prognose van de bevolkingsontwikkeling wordt de verwachte sterfte per week herschaald om rekening te houden met de bevolkingsgroei, de vergrijzing en de oplopende levensverwachting van de bevolking.

In dit artikel worden twee cijfers over de sterfte gebruikt: de absolute aantallen en het gestandaardiseerde sterftecijfer, waarbij voor elk jaar is gestandaardiseerd naar de bevolkingsopbouw van 2020 naar leeftijd en geslacht per 100 duizend inwoners. Het gestandaardiseerde sterftecijfer is van belang om ontwikkelingen in de tijd te vergelijken, omdat daarin veranderingen door een veranderende opbouw van de bevolking (door vergrijzing bijvoorbeeld) geen rol meer spelen. De grafieken naar leeftijdsgroep zijn gesplitst in meerdere figuren. De reden daarvoor is dat de sterftecijfers onder ouderen vele malen hoger liggen dan onder jongeren, waardoor ontwikkelingen vaak niet goed te zien zijn bij weergave in één figuur.

1)Het verwachte aantal overledenen wanneer er geen corona-epidemie was geweest, is geschat op basis van het aantal overledenen in de voorafgaande weken, gecorrigeerd voor seizoensgebonden factoren. Voor week 11 tot en met 20 is aangenomen dat het te verwachten aantal sterfgevallen per week gelijk is aan die in week 3 tot en met 10. De eerste weken van 2020 zijn niet meegenomen in de aannames omdat in week 1 en 2 sprake was van een korte griepepidemie die wellicht van invloed is geweest op het aantal overledenen. In de weken er na was het aantal griep-gerelateerde sterfgevallen naar schatting bescheiden. Bij de seizoensgebonden factoren is gecorrigeerd voor de gemiddelde weektemperatuur. De aanname is dat elke graad Celsius dat deze temperatuur hoger is dan de gemiddelde temperatuur in de week 3 tot en met 10 leidt tot 1 procent minder sterfte. Voor week 11 tot en met 14 was de correctie zeer gering vanwege weinig verschil in temperatuur ten opzichte van week 3 tot en met 10. Vanaf week 15 was het warmer en bedroegen de correcties enkele procentpunten.

Oversterfte is het verschil tussen het waargenomen aantal overledenen en het aantal dat kon worden verwacht als er geen corona-epidemie zou hebben plaatsgevonden, geschat volgens de hierboven uitgelegde methode. Op basis van informatie uit doodsoorzakenformulieren en na afstemming met het RIVM zal op een later moment de oversterfte tijdens de corona-epidemie nog preciezer kunnen worden bepaald.