2. Data en methode
De basis voor de analyses is de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van 2016. De EBB is een roterend panelonderzoek onder ongeveer 50 duizend (unieke) huishoudens per jaar (CBS, 2015). Binnen elk huishouden worden personen van 15 jaar en ouder geïnterviewd. Huishoudens worden een jaar lang gevolgd. Er zijn in totaal vijf interviews met een tussenpoos van ongeveer drie maanden. Respondenten krijgen vragen over onder meer hun actuele arbeidsmarktpositie, type arbeidsrelatie, beroep en opleidingsachtergrond.
De onderzoekspopulatie bestaat uit respondenten van 15 tot 75 jaar met een baan in loondienst van minimaal een uur per week. Het gaat om 193 149 (niet unieke) respondenten 1).
Vaste werknemers zijn werknemers die een contract voor onbepaalde tijd hebben en voor wie het aantal uren dat wekelijks wordt gewerkt vastligt. Tot de flexibele werknemers behoren werknemers die een contract voor bepaalde tijd hebben en/of voor wie het aantal uren dat gewerkt wordt wekelijks varieert (zie Smits, 2018a; 2018b). In de laatste groep vallen de oproepkrachten. Daarnaast zijn er nog werknemers die in de enquête niet aangeven dat ze oproepkracht zijn maar wel dat ze wekelijks wisselende uren werken.Verder worden ook uitzendkrachten tot de flexibele werknemers gerekend, ongeacht of ze een contract voor bepaalde of onbepaalde tijd hebben 2). Onderscheiden worden de volgende flexibele werknemers (Kösters en Smits, 2013):
— Werknemers met een tijdelijk dienstverband die uitzicht hebben op een vast contract bij goed functioneren,
— Werknemers met een tijdelijk contract langer dan een jaar,
— Werknemers met een tijdelijk contract korter dan een jaar,
— Uitzendkrachten,
— Oproepkrachten/invalkrachten
— Werknemers met een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren.
De laatste twee groepen zijn in dit artikel samengenomen vanwege hun kleine omvang.
De gegevens afkomstig uit de EBB zijn verrijkt met informatie over lonen en betaalde uren uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (zie hiervoor de Technische toelichting). Er wordt naar twee varianten van het uurloon gekeken. De eerste variant gaat uit van het loon zonder de periodieke delen zoals de eindejaarsuitkering, bonussen of loon voor overwerk (het basisloon), gedeeld door de uren zonder de overgewerkte uren. In de tweede variant worden die extra looncomponenten en de betaalde overwerkuren wel meegenomen.
Om het loonverschil tussen vaste en flexibele werknemers te beschrijven is een Oaxaca-Blinder decompositie analyse toegepast. Met deze methode kunnen loonverschillen tussen twee groepen werkenden worden uitgesplitst in een ‘verklaard‘ deel en een resterend deel(Muller, Floris, Chkalova, Dankmeyer en Bloem, 2018). Het ‘verklaarde’ deel geeft aan in welke mate het loonverschil kan worden toegeschreven aan verschillen in persoons- en baankenmerken tussen beide groepen. In de Technische toelichting wordt in meer detail beschreven hoe de decompositie is uitgevoerd.
De volgende persoons– en baankenmerken worden in de analyse meegenomen: leeftijd,geslacht, migratieachtergrond, onderwijsniveau, beroep, bedrijf, arbeidsduur en anciënniteit. Omdat een deel van de flexwerkers scholier of student is en de flexibele baan een bijbaan is naast de studie, is ook gecontroleerd voor het volgen van regulier onderwijs.Voor het onderwijsniveau wordt uitgegaan van het hoogst behaalde opleidingsniveau dat is omgerekend naar het voor dat niveau benodigde aantal leerjaren (Büchner, Smits en van der Velden, 2012); voor beroep is de BRC-indeling naar dertien beroepsklassen op basis van de ISCO2008 (ROA/CBS, 2014) gebruikt. Informatie over bedrijfssector (vierdeling) komt uit de Enquête Beroepsbevolking, aangevuld met registerinformatie. Voor uitzendkrachten gaat het om de bedrijfssector van de inlenende organisatie.
2) Sommige uitzendkrachten hebben een contract voor onbepaalde tijd. Deze groep is echter te klein om afzonderlijk te kunnen onderscheiden en bovendien hebben deze uitzendkrachten minder werkzekerheid dan de reguliere werknemers met een vast dienstverband omdat het wegvallen van de inlener een reden kan zijn voor bedrijfseconomisch ontslag.