De woning en buurt van inbraakslachtoffers

5. Conclusie

In 2017 gaf 12 procent van de personen van 15 jaar en ouder aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van een woninginbraak of een poging daartoe. Twee procent kreeg hier in de afgelopen twaalf maanden mee te maken. Dit aandeel lag iets hoger in 2012. In de meeste gevallen gaat het om een poging tot inbraak waarbij niets uit de woning is gestolen. In lijn met het verminderde slachtofferschap van woninginbraak, is de door mensen ingeschatte kans om inbraakslachtoffer te worden iets afgenomen.

Het grootste deel van de bevolking heeft maatregelen getroffen om hun woning en bezittingen te beschermen. Buitenverlichting en extra veiligheidssloten worden vaker aangebracht dan (rol)luiken en alarminstallaties. Een kanttekening is dat het aantal preventiemaatregelen in dit onderzoek beperkt is. Zeker in digitale zin is er veel veranderd op het gebied van preventie. Zo kan inbraak ook worden teruggedrongen door een sociale controle met digitale communicatie, bijvoorbeeld woon- of buurtgroepen die via Whats App communiceren. Ook de aanwezigheid van een buurtwacht, beveiligingscamera’s aan woningen, een waakhond, binnenverlichting met een timer - om bij afwezigheid een bewoonde indruk te wekken - en binnen- en buitenverlichting met bewegingsdetectie zijn maatregelen die mensen kunnen treffen om inbrekers buiten te houden.

Verder kan het al dan niet toepassen van preventiemaatregelen ook samenhangen met de woonomgeving. Dat sterk verstedelijkte gebieden doorgaans goed verlicht zijn, kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de noodzaak van buitenverlichting in deze gebieden minder urgent is. Een ander voorbeeld: (rol)luiken worden vooral toegepast in het zuiden van Nederland, wat deels ook is ingegeven door bouwstijl en vertoon van de woning. Het behoort meer tot het erfgoed. Een alarminstallatie of extra veiligheidssloten zijn mogelijk minder omgevingsafhankelijke preventie maatregelen.

De woning en de buurt waarin mensen wonen, zijn van belang voor de kans op slachtofferschap van woninginbraak. Vrijstaande woningen, oudere woningen en woningen met een hogere WOZ-waarde zijn relatief vaak doelwit van inbrekers. Niet alleen de waarde van de woning zelf, maar ook die van de andere huizen in de buurt is van belang voor de kans op woninginbraak. Mensen in buurten met een gemiddeld hoge WOZ-waarde geven naar verhouding vaak aan in de afgelopen vijf jaar slachtofferte zijn geweest. Een hoge WOZ-waarde van de woning of de buurt kan wijzen op een hoge buit. Tegelijkertijd blijkt de kans op slachtofferschap van woninginbraak groter naarmate er meer huishoudens met een laag inkomen in de buurt zijn. Ook bewoners van aandachtswijken zijn vaker slachtoffer van woninginbraak dan degenen die niet in een aandachtswijk wonen. De literatuur (Van den Handel, Nauta, Van Soomer en en Van Amersfoort, 2009; Klein Haneveld, Boes en Kop, 2012) laat zien dat de voorkeur van inbrekers voor een bepaalde buurt, woning of woningtype persoonsafhankelijk is.Sommige inbrekers – vaak professionals of inbrekersbendes – vinden dure huizen ofbuurten aantrekkelijk vanwege de potentiële opbrengst, terwijl anderen deze juist mijden vanwege de vaak goede beveiliging. Zij – vaak gelegenheidsinbrekers – gaan liever naar woningen met minder inbraakwerende maatregelen en achterstallig onderhoud. Dit soortwoningen komen vaker voor in buurten met een relatief groot aandeel huishoudens meteen laag inkomen en in aandachtswijken.
Verder is de sociale cohesie in de buurt van belang. Een hoge mate van sociale cohesie gaat samen met een kleinere kans op woninginbraak.

Inwoners van meer verstedelijkte gemeenten geven vaker aan slachtoffer te zijn geweest van woninginbraak dan inwoners van minder verstedelijkte gemeenten. In lijn hiermee blijken de verdachten van woninginbraak naar verhouding vaak in zeer sterk of sterk stedelijke gemeenten te wonen. Daarbij zoeken personen die willen inbreken vaak hun doelwit in hun eigen gemeente.