De woning en buurt van inbraakslachtoffers

1. Inleiding

Een woninginbraak is vaak een ingrijpende gebeurtenis voor slachtoffers en hun naasten.Naast de materiële schade van gestolen goederen of aangerichte schade, laten Lamet en Wittebrood (2009) zien dat de emotionele gevolgen van een woninginbraak groot kunnen zijn. Boosheid, angst, ongeloof en schuldgevoelens zijn veelvoorkomende emoties.Ook slaap- en concentratieproblemen komen voor bij slachtoffers van woninginbraak.De meeste emoties en klachten verdwijnen na verloop van tijd, maar een deel blijft wantrouwender en alerter dan voor de inbraak. Ook bij kinderen zijn de gevolgen van een woninginbraak vaak lange tijd merkbaar; ze voelen zich onveilig in hun huis en zijn meer oplettend als ze thuiskomen. De grote impact van woninginbraak op de slachtoffers maakt dat deze vorm van criminaliteit behoort tot de high impact crimes. De bestrijding van deze criminaliteit wordt door zowel politie als het Openbaar Ministerie hoog geprioriteerd.Dat er bij een woninginbraak een grove inbreuk is op de leefomgeving en het veiligheidsgevoel maakt dat veel mensen preventiemiddelen in en om de woning aanbrengen om woninginbraak te voorkomen. Uit de literatuur blijkt dat de kans op inbraak sterk afneemt met het realiseren van inbraakpreventie (Roorda, Buysse en Van Soomeren, 2015; Vollaard, 2014). Woningen zonder beveiligingsmaatregelen zouden een acht keer zo groot risico op woninginbraak hebben dan woningen die uitgebreid zijn beveiligd (Van Dijk, 2012).

In dit artikel wordt op basis van de Veiligheidsmonitor uitgebreid ingegaan op de stand van zaken, trends en achtergronden van woninginbraak en inbraakpreventie. Allereerstwordt beschreven in welke mate de Nederlandse bevolking in 2017 slachtoffer was van woninginbraak en in hoeverre dit veranderd is sinds 2012. Naast het daadwerkelijke slachtofferschap is tevens aandacht voor de door burgers ingeschatte kans dat ze zelf slachtoffer worden van woninginbraak. Vervolgens worden regionale verschillen in woninginbraak en inbraakpreventie in kaart gebracht en is er aandacht voor de samenhang met woning- en buurtkenmerken (zie kader). Ten slotte komt kort de ‘dader-kant’ aan bod,de verdachten van woninginbraak. Welk deel van de verdachten pleegt inbraken in de eigen woonbuurt? En zijn hierin verschillen tussen stedelijke en niet-stedelijke gemeenten?