Armoederisico in 2017 toegenomen

1. Inleiding

In welvarende, westerse landen is veel discussie over de definitie van armoede. Vragen over welke mensen arm zijn en welke levensomstandigheden nu daadwerkelijk als arm moeten worden aangemerkt, laten zich niet eenduidig beantwoorden. De meningen van economen, sociaalwetenschappelijke onderzoekers, politici en maatschappelijke hulpverleners zijn dan ook verdeeld. Wel is er overeenstemming dat armoede in West Europese landen niet meer een kwestie van fysiek overleven is, maar veeleer een kwestie van niet volgens gangbare maatschappelijke opvattingen kunnen leven. Armoede is in dit opzicht een relatief begrip: een persoon is arm als hij of zij in vergelijking tot anderen over weinig middelen beschikt om in zijn of haar behoeften te kunnen voorzien. Armoede is bovendien een multidimensionaal concept. Niet alleen de financiële dimensie maar ook sociale, culturele en psychische factoren spelen een rol. Door financiële beperkingen is de deelname aan maatschappelijke, culturele en politieke activiteiten niet altijd gegarandeerd en loopt men een verhoogd risico maatschappelijk geïsoleerd te geraken. Als dergelijke sociaal-culturele criteria aan de armoededefinitie worden toegevoegd, spreekt men ook wel van armoede en sociale uitsluiting. Omdat armoede niet eenduidig en met brede publieke instemming te definiëren is, richt het CBS zich op het afbakenen van de (ruimere) groep met (een bepaalde, hoge) kans op (inkomens)armoede. Een dergelijke operationalisering betekent dus niet, dat mensen met kans op armoede ook ‘werkelijk’ arm zijn, maar dat deze laatste groep in grote lijnen mede in beeld gebracht is. Daarbij biedt een ruimere definitie de mogelijkheid deze te combineren met aanvullende criteria van armoede, zoals de duur. Mensen die langdurig van een gering inkomen moeten rondkomen, hebben een verhoogde kans op armoede en zullen de ‘werkelijk’ armen nog beter benaderen. In maart 1996 publiceerde het CBS voor het eerst over huishoudens en personen met weinig inkomen. Omdat het niet aan het CBS is om aan zo’n beladen begrip als armoede een normatieve invulling te geven, is destijds heel bewust geen armoedegrens gedefinieerd. De destijds door het CBS gekozen inkomensafbakening was dan ook niet bedoeld om jaarlijks het exacte aantal armen in Nederland vast te leggen, maar om consistent in de tijd de huishoudens die langdurig aan de onderkant van de inkomensverdeling verblijven, te kunnen beschrijven. De langdurige beschikking over weinig inkomen werd gezien als een risicofactor voor armoede. Als inkomensgrens is toentertijd gekozen voor de zogeheten lage-inkomensgrens, een vast koopkrachtbedrag van het huishouden dat alleen voor inflatie wordt gecorrigeerd.


Met de lage-inkomensgrens kunnen ontwikkelingen van groepen met kans op armoede consistent in de tijd worden gemonitord. Dit artikel biedt inzicht in de ontwikkeling van het aantal risicohuishoudens vanaf het begin van deze eeuw. De reeks wordt gecompleteerd met ramingen voor 2018 en 2019 van het Centraal Planbureau. Ook de trend van het risico op langdurige armoede komt aan bod. Tevens passeren de belangrijkste risicogroepen de revue waarbij wordt ingegaan op recente ontwikkelingen in deze groepen. Speciale aandacht gaat uit naar de armoederisico’s van minderjarige kinderen.