Auteur: Marion van den Brakel, Ferdy Otten

Armoederisico in 2017 toegenomen

Over deze publicatie

Het aandeel huishoudens met een laag inkomen steeg in 2017 met 0,3 procentpunt ten opzichte van 2016. Sinds 2014 daalde het aandeel huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, maar dit zette in 2017 niet verder door. Ramingen van het Centraal Planbureau wijzen erop dat pas in 2019 weer een daling wordt verwacht. Ook het aandeel huishoudens dat al ten minste vier jaar moet rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens ging in 2017 omhoog. Daarmee is 2017 het zevende jaar op rij met een stijging van het langdurige armoederisico. Bevolkingsgroepen worden niet in gelijke mate getroffen door armoede. Welke groepen lopen het meeste risico op (langdurige) armoede en hoe heeft zich dat in de afgelopen periode ontwikkeld?

1. Inleiding

In welvarende, westerse landen is veel discussie over de definitie van armoede. Vragen over welke mensen arm zijn en welke levensomstandigheden nu daadwerkelijk als arm moeten worden aangemerkt, laten zich niet eenduidig beantwoorden. De meningen van economen, sociaalwetenschappelijke onderzoekers, politici en maatschappelijke hulpverleners zijn dan ook verdeeld. Wel is er overeenstemming dat armoede in West Europese landen niet meer een kwestie van fysiek overleven is, maar veeleer een kwestie van niet volgens gangbare maatschappelijke opvattingen kunnen leven. Armoede is in dit opzicht een relatief begrip: een persoon is arm als hij of zij in vergelijking tot anderen over weinig middelen beschikt om in zijn of haar behoeften te kunnen voorzien. Armoede is bovendien een multidimensionaal concept. Niet alleen de financiële dimensie maar ook sociale, culturele en psychische factoren spelen een rol. Door financiële beperkingen is de deelname aan maatschappelijke, culturele en politieke activiteiten niet altijd gegarandeerd en loopt men een verhoogd risico maatschappelijk geïsoleerd te geraken. Als dergelijke sociaal-culturele criteria aan de armoededefinitie worden toegevoegd, spreekt men ook wel van armoede en sociale uitsluiting. Omdat armoede niet eenduidig en met brede publieke instemming te definiëren is, richt het CBS zich op het afbakenen van de (ruimere) groep met (een bepaalde, hoge) kans op (inkomens)armoede. Een dergelijke operationalisering betekent dus niet, dat mensen met kans op armoede ook ‘werkelijk’ arm zijn, maar dat deze laatste groep in grote lijnen mede in beeld gebracht is. Daarbij biedt een ruimere definitie de mogelijkheid deze te combineren met aanvullende criteria van armoede, zoals de duur. Mensen die langdurig van een gering inkomen moeten rondkomen, hebben een verhoogde kans op armoede en zullen de ‘werkelijk’ armen nog beter benaderen. In maart 1996 publiceerde het CBS voor het eerst over huishoudens en personen met weinig inkomen. Omdat het niet aan het CBS is om aan zo’n beladen begrip als armoede een normatieve invulling te geven, is destijds heel bewust geen armoedegrens gedefinieerd. De destijds door het CBS gekozen inkomensafbakening was dan ook niet bedoeld om jaarlijks het exacte aantal armen in Nederland vast te leggen, maar om consistent in de tijd de huishoudens die langdurig aan de onderkant van de inkomensverdeling verblijven, te kunnen beschrijven. De langdurige beschikking over weinig inkomen werd gezien als een risicofactor voor armoede. Als inkomensgrens is toentertijd gekozen voor de zogeheten lage-inkomensgrens, een vast koopkrachtbedrag van het huishouden dat alleen voor inflatie wordt gecorrigeerd.


Met de lage-inkomensgrens kunnen ontwikkelingen van groepen met kans op armoede consistent in de tijd worden gemonitord. Dit artikel biedt inzicht in de ontwikkeling van het aantal risicohuishoudens vanaf het begin van deze eeuw. De reeks wordt gecompleteerd met ramingen voor 2018 en 2019 van het Centraal Planbureau. Ook de trend van het risico op langdurige armoede komt aan bod. Tevens passeren de belangrijkste risicogroepen de revue waarbij wordt ingegaan op recente ontwikkelingen in deze groepen. Speciale aandacht gaat uit naar de armoederisico’s van minderjarige kinderen.

Armoederisico in 2017 toegenomen

In 2017 hadden 599 duizend huishoudens van de ruim 7,3 miljoen huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 27 duizend meer dan in 2016. Het aandeelhuishoudens met een armoederisico steeg daarmee van 7,9 naar 8,2 procent.

Over een langere periode gezien is het risico op armoede tussen 2000 en het begin van de economische crisis in 2009 flink afgenomen. Onder invloed van een zwakke conjunctuur nam het aandeel met een laag inkomen tussen 2002 en 2005 wel licht toe, maar in 2006 en 2007 bloeide de economie weer op, daalde de werkloosheid en ging de koopkracht flink omhoog. De economische crisis heeft deze positieve ontwikkeling teniet gedaan en in vier jaar tijd nam het aantal huishoudens met een laag inkomen fors toe. In 2014 herstelde de economie, de werkloosheid begon te dalen en de koopkracht steeg voor het eerst weer.Deze positieve ontwikkelingen hebben zich in de hierop volgende jaren voortgezet en het aandeel huishoudens met een laag inkomen daalde sindsdien tot 7,9 procent in 2016. In2017 trok het cijfer evenwel weer aan. De stijging komt vooral voor rekening van Syrische vluchtelingen die inmiddels een verblijfsvergunning hebben ontvangen maar merendeels afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering.

2.1 Huishoudens met (langdurig) laag inkomen
Totaal (x 1 000)Laag inkomen (x 1 000)Laag inkomen (%)Langdurig laag inkomen (x 1 000)Langdurig laag inkomen (%)
Reeks 2000-2014: 2000*6 399 75411,83095,4
Reeks 2000-2014: 20016 480 6279,72524,4
Reeks 2000-2014: 20026 539 5969,12273,9
Reeks 2000-2014: 20036 545 6419,82243,8
Reeks 2000-2014: 20046 573 6189,42073,5
Reeks 2000-2014: 20056 615 6529,92093,5
Reeks 2000-2014: 20066 704 5938,81963,3
Reeks 2000-2014: 20076 768 5157,61722,8
Reeks 2000-2014: 20086 843 5157,51632,6
Reeks 2000-2014: 20096 901 5277,61572,5
Reeks 2000-2014: 20106 909 5147,41492,4
Reeks 2000-2014: 20116 980 5718,21542,4
Reeks 2000-2014: 20127 045 6569,3 1692,6
Reeks 2000-2014: 20137 053 72810,3 1933,0
Reeks 2000-2014: 20147 095 71310,1 2193,4
Nieuwe reeks: 20117 009 4826,9
Nieuwe reeks: 20127 066 5628,0
Nieuwe reeks: 20137 112 6308,9
Nieuwe reeks: 20147 128 6088,5 1852,7
Nieuwe reeks: 20157 172 5908,2 2093,1
Nieuwe reeks: 20167 240 5727,9 2213,2
Nieuwe reeks: 2017*7 319 5998,2 2273,3
Nieuwe reeks: 2018 (raming)7 387 5958,1..
Nieuwe reeks: 2019 (raming)7 442 5577,5..
Bron: CBS, CPB.

Pas in 2019 verbetering verwacht

Op verzoek van het CBS heeft het Centraal Planbureau (CPB, 2018) ramingen gemaakt voor 2018 en 2019 van het aantal huishoudens met een laag inkomen. Deze ramingen wijzen erop dat het aandeel huishoudens met kans op armoede in 2018 met 8,1 procent vrijwel stabiel blijft, maar in 2019 daalt tot 7,5 procent. In dat jaar zullen dan volgens de raming 557 duizend huishoudens een laag inkomen hebben, 8 duizend minder dan in 2018.

Langdurig armoederisico blijft oplopen

Van de 599 duizend huishoudens die in 2017 een laag inkomen hadden, moesten er 227 duizend al ten minste vier jaar achtereen van een laag inkomen rondkomen. Daarmee komt het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen uit op 3,3 procent en dat zijn er 6 duizend meer dan in 2016. Ook in 2015 nam het aantal huishoudens met langdurig risico op armoede toe vergeleken met het jaar ervoor, en wel met 24 duizend. Feitelijk is er sinds 2011 sprake van een voortdurende stijging van het aantal huishoudens met een langdurig laag inkomen. De toename komt voornamelijk doordat meer huishoudens langdurig afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Veel huishoudens die door toedoen van de economische crisis toentertijd onder de streep zijn terecht gekomen,hebben zich hieraan nog niet weten te onttrekken.

2.2 Huishoudens met (langdurig) laag inkomen
JaarLaag inkomen (reeks 2000-2014) (%)Laag inkomen (nieuwe reeks) (%)Langdurig laag inkomen (reeks 2000-2014) (%)Langdurig laag inkomen (nieuwe reeks) (%)
2000*11,85,4
20019,74,4
20029,13,9
20039,83,8
20049,43,5
20059,93,5
20068,83,3
20077,62,8
20087,52,6
20097,62,5
20107,42,4
20118,26,92,4
20129,38,02,6
201310,38,93,0
201410,18,53,42,7
20158,23,1
20167,93,2
2017*8,23,3
2018*8,1
2019*7,5
Bron: CBS, CPB


3. Sociaaleconomische risicogroepen

Bijstandsontvangers lopen het meeste risico op armoede

Bijna drie kwart van de huishoudens die voornamelijk van een bijstandsuitkering of een verwante sociale voorziening (bijvoorbeeld een Wajong-uitkering) moesten rondkomen, had in 2017 een laag inkomen. Bij deze bijstandontvangers had een laag inkomen bovendien betrekkelijk vaak een langdurig karakter. Ook onder ontvangers van een werkloosheidsuitkering of arbeidsongeschiktheidsuitkering lag het aandeel huishoudens met een laag inkomen met respectievelijk 17,0 en 20,3 procent ruim boven het gemiddelde.

3.1 (Langdurig) armoederisico naar voornaamste inkomensbron, 2017*
   Laag inkomen (% huishoudens)Langdurig laag inkomen (% huishoudens)
Inkomen uit werkInkomen uit arbeid2,10,5
Inkomen uit werkInkomen uit eigen onderneming10,12,2
OverdrachtsinkomenWerkloosheid171,9
OverdrachtsinkomenArbeids-
ongeschiktheid
20,39,7
OverdrachtsinkomenPensioen3,51,1
OverdrachtsinkomenBijstandsuitkering of verwante sociale voorziening74,145,5


Tussen 2011 en 2013 is het risico op armoede voor ontvangers van een uitkering flink gestegen. Bij bijstandsontvangers steeg het percentage huishoudens met een laag inkomen in twee jaar tijd met 12 procentpunt. Bij arbeidsongeschikten bedroeg de toename bijna 5 procentpunt en bij werklozen 2,5 procentpunt. Bijstandsontvangers profiteerden echter niet van het herstel dat vanaf 2014 intrad: het aandeel met een laag inkomen lag in 2017 zelfs iets hoger dan in 2013. Deze stagnatie had tot gevolg dat het aandeel bijstandshuishoudens met een langdurig laag inkomen tussen 2014 en 2017 sterk toenam met bijna 9 procentpunt tot 44,5 procent.

3.2 (Langdurig) armoederisico bij inkomen uit voornamelijk een uitkering
   2011 (% huishoudens)2012 (% huishoudens)2013 (% huishoudens)2014 (% huishoudens)2015 (% huishoudens)2016 (% huishoudens)2017* (% huishoudens)
Laag inkomenArbeidsongeschikt16,919,121,62120,719,520,3
Laag inkomenBijstand61,568,773,872,873,773,174,1
Langdurig laag inkomenArbeidsongeschikt8,299,69,7
Langdurig laag inkomenBijstand36,641,544,245,5

Ook huishoudens met vooral inkomen uit werk lopen risico

Van de huishoudens met vooral inkomen uit arbeid in 2017 had 2,1 procent een laaginkomen. Dat is fors minder dan het landelijk gemiddelde van 8,2 procent. Het risico op een langdurig laag inkomen bij deze werknemers bedroeg slechts 0,5 procent. Bij zelfstandigen moest in 2017 evenwel 1 op de 10 huishoudens rondkomen van een laag inkomen. Het gaat dan om zelfstandigen die slechts een geringe winst boekten of met een verlies te kampen hadden. Een lage winst bij ondernemers (of een laag loon bij werknemers) is niet altijd de enige oorzaak van een laag inkomen. Negatieve inkomsten uit vermogen, zoals betaalde hypotheekrente, kunnen ook een rol spelen (Bos, 2013). Over het algemeen heeft een laag inkomen bij zelfstandigen geen langdurig karakter. Slechts 2,2 procent had in 2017 vier jaar of langer een laag inkomen. Voor zowel huishoudens met vooral inkomen uit arbeid als huishoudens met vooral inkomen uit eigen onderneming geldt dat het armoederisico sinds 2013 terugliep, maar dat het risico op langdurige armoede onveranderd bleef.

Bijstandsontvangers grootste groep onder de langdurig lage inkomens

Huishoudens van uitkerings- en pensioenontvangers vormen de meerderheid in zowel de groep met een laag inkomen als de groep met een langdurig laag inkomen.Bijstandsontvangers (inclusief de verwante sociale voorzieningen) waren in 2017 goed voor meer dan 52 procent van de huishoudens met een laag inkomen en bijna 66 procent van de huishoudens met een langdurig laag inkomen. Ten opzichte van 2014 betekent dit een stijging van respectievelijk 6,8 en 4,4 procentpunt.

3.3 Voornaamste inkomensbron langdurig lage inkomens
  Bijstand (%)Overdrachtsinkomen excl. bijstand (%) Inkomen uit arbeid (%) Inkomen uit eigen onderneming (%)
2017* (226 800)65,721,17,16,1
2014 (185 100)61,322,19,57,1

Minder risico bij hogere opleiding

Van de huishoudens met een hoogopgeleide hoofdkostwinner had 3,6 procent in 2017 een laag inkomen. Dit is minder dan bij middelbaar (7,0 procent) en vooral laagopgeleiden(14,2 procent). Vergelijkbare verschillen doen zich voor bij huishoudens met een langdurig laag inkomen. Het risico op langdurige armoede nam in de periode 2014-2017 bij elk van de opleidingsniveaus toe, maar bij de laagopgeleiden ging de stijging het hardst.

3.4 (Langdurig) armoederisico naar opleidingsniveau
   2011 (% huishoudens)2014 (% huishoudens)2017* (% huishoudens)
Laag inkomenHoog3,53,83,6
Laag inkomenMiddelbaar6,07,77,0
Laag inkomenLaag10,914,414,2
Langdurig laag inkomenHoog1,11,1
Langdurig laag inkomenMiddelbaar2,32,5
Langdurig laag inkomenLaag5,46,6

4. Demografische risicogroepen

Armoederisico onder eenoudergezinnen het hoogst, maar daalt wel

Een laag inkomen kwam in 2017 het meest voor bij eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen. Van deze gezinnen had 22 procent een inkomen onder de lage inkomensgrens. Dat is het hoogste percentage van de hier onderscheiden huishoudenstypes. Wel lag het aandeel bijna een procentpunt lager dan in 2016. Deze daling is afwijkend van de ontwikkeling in de meeste andere risicogroepen waar in 2017 juist sprake was van een opnieuw oplopend risico. Na 2013, toen het armoederisico als gevolg van de economische crisis een hoogtepunt bereikte (bijna 30 procent), daalt het armoederisico van eenoudergezinnen met minderjarige kinderen. De daling houdt mede verband met een belangrijke verandering in de kindregelingen: vanaf 2015 krijgen alleenstaande ouders een extra hoog kindgebonden budget waardoor met name werkende alleenstaande ouders vaker dan voorheen boven de kritische grens uitkomen.Ondanks de verbeteringen geldt nog steeds dat eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen relatief vaak langdurig in een weinig rooskleurige inkomenspositie verkeren. In 2017 had 7,9 procent van hen al minstens vier jaar achtereen een laaginkomen. Het risico op langdurige armoede bleef in deze groep vrijwel onveranderd sinds 2014. De laagste risico’s zijn voorbehouden aan paren zonder kinderen in de AOW-leeftijd.Van hen had 1,7 procent in 2017 een inkomen onder de lage-inkomensgrens en 0,6 procent een langdurig laag inkomen.

4.1 (Langdurig) armoederisico naar huishoudenstype, 2017*
   Laag inkomen (%)Langdurig laag inkomen (%)
Totaal8,23,3
Alleenstaandonder AOW-leeftijd20,810,4
Alleenstaandvanaf AOW-leeftijd3,61
Eenoudergezinuitsluitend
minderjarige kinderen
21,97,8
Eenoudergezinminstens 1
meerderjarig kind
8,62,3
Paar zonder kindonder AOW-leeftijd3,41,1
Paar zonder kindvanaf AOW-leeftijd1,70,6
Paaruitsluitend
minderjarige kinderen
5,12
Paarminstens 1
meerderjarig kind
2,20,7
Overig huishouden5,51,2

Langdurig armoederisico het hoogst bij alleenstaanden onder AOW-leeftijd

Alleenstaanden onder de AOW-leeftijd staan op de tweede plek in de rangorde van huishoudens met een hoog armoederisico. In 2017 had bijna 21 procent van hen een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat betekent een stijging van bijna twee procentpunt ten opzichte van 2016 en zelfs een iets hoger percentage dan in 2013, het piekjaar in de economische crisis. Ruim 1 op de 10 alleenstaanden onder de AOW-leeftijd ging in 2017 langdurig gebukt onder een laag inkomen. Daarmee staat deze groep aan kop als het gaat om langdurige armoedeproblematiek. Bovendien is bij hen de kans op een langdurig laag inkomen sinds 2014 stijgende. Het aandeel dat al ten minste vier jaar vaneen laag inkomen moet rondkomen lag in 2017 2,4 procentpunt hoger dan in 2014. Het merendeel van de alleenstaanden met een armoederisico moet voornamelijk van een bijstandsuitkering rondkomen. De ontwikkeling van het (langdurige) armoederisico van alleenstaanden onder de AOW-leeftijd loopt dan ook synchroon met de ontwikkeling van de risico’s bij bijstandsontvangers.

4.2 (Langdurig) armoederisico alleenstaanden en eenoudergezinnen
   2011 (% huishoudens)2012 (% huishoudens)2013 (% huishoudens)2014 (% huishoudens)2015 (% huishoudens)2016 (% huishoudens)2017* (% huishoudens)
Laag inkomenAlleenstaande onder
AOW-leeftijd
16,418,520,620,420,42020,8
Laag inkomenEenoudergezin met minderjarige kinderen22,325,829,427,624,422,521,9
Langdurig laag inkomenAlleenstaande onder
AOW-leeftijd
89,21010,4
Langdurig laag inkomenEenoudergezin met minderjarige kinderen7,87,97,97,8

Alleenstaanden onder AOW-leeftijd bepalend voor omvangarmoedeproblematiek

Onder eenoudergezinnen met alleen minderjarige kinderen is het armoederisico weliswaar het grootst (en het risico op langdurige armoede het op een na grootst), maar de bijdrage van deze groep aan de omvang van de armoedeproblematiek in Nederland is relatief beperkt. Dat komt omdat het aantal eenoudergezinnen met minderjarige kinderen in Nederland met nog geen 300 duizend in 2017 verhoudingsgewijs klein is. Het aantal alleenstaanden onder de AOW-leeftijd is met ruim 1,9 miljoen aanzienlijk groter, zodat het relatief hoge aandeel van deze groep met een armoederisico doorslaggevend is in het totale aantal huishoudens met armoedeproblematiek. Van de in totaal bijna 600 duizend huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2017, kwamen 341 duizend (57 procent) voor rekening van alleenstaanden onder de AOW-leeftijd en van de in totaal bijna 227 duizend huishoudens met een langdurig laag inkomen waren dat er 144 duizend (64 procent).

4.3 Huishoudenstype (langdurig) lage inkomens, 2017*
  Alleenstaand onder AOW leeftijd (%) Alleenstaand vanaf AOW leeftijd (%)Eenoudergezin met alleen minderjarige kinderen (%)Eenoudergezin met minstens een meerderjarig kind (%)Paar zonder kind(eren) (%)Paar met kind(eren) (%)
Laag inkomen (598 500 huishoudens)56,95,510,03,49,613,3
Langdurig laag inkomen (226 800 huishoudens)63,64,18,62,38,112,6

Risico op armoede onder 55- tot 65-jarigen verder toegenomen

De hoogte van het huishoudensinkomen en daarmee het risico op armoede varieert per levensfase. Zo stijgt het arbeidsinkomen aanvankelijk op grond van werk, werkervaring en het aanvaarden van beter betaalde functies. Op latere leeftijd, tussen 55 en 65 jaar, raken echter steeds meer mensen door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid afhankelijk vaneen uitkering. In deze leeftijdsgroep is het aandeel met een armoederisico dan ook wat hoger. Wat opvalt is dat ook na 2013, dus na de economische crisis, onder de huishoudens tussen 55 en 65 jaar het aandeel met een (langdurig) laag inkomen is blijven stijgen. In deze leeftijdsgroep liep het aandeel met een laag inkomen op van 9,3 procent in 2013 naar 10,4 procent in 2017 en het aandeel met ten minste vier jaar een laag inkomen liep op van 4,4 procent naar 5,5 procent. Ondanks de aantrekkende economie is in de periode 2013 tot en met 2017 onder de 55- tot 65-jarigen een toenemend aantal economisch inactief geworden en voor een deel onder de kritische inkomensgrens terecht gekomen. En eenmaal aan de zijlijn lijkt het lastig weer in het arbeidsproces terug te komen, getuige het toenemende aandeel ouderen dat langdurig afhankelijk blijft van een uitkering en daarmee in toenemende mate langdurig van een laag inkomen moet rondkomen.

Met de pensionering verbetert de inkomenssituatie voor velen doordat het (volledige) AOW-pensioen boven de lage-inkomensgrens uitkomt. Bovendien hebben de meeste ouderen naast de AOW nog aanvullend pensioen en inkomsten uit vermogen. De 65-plussers lopen van alle leeftijdsgroepen dan ook het minst risico op (langdurige) armoede.

4.4 Huishoudens met (langdurig) armoederisico, 2017*
 Laag inkomen (%)Langdurig laag inkomen (%)
2512,402,0
2611,222,2
2710,792,4
2810,302,5
2910,322,7
3010,473,2
3110,783,7
3210,693,9
3310,924,3
3410,784,3
3510,264,1
3610,254,2
3710,034,2
389,884,2
399,914,2
409,594,2
419,594,2
429,534,1
439,234,0
449,214,1
458,953,9
468,963,9
478,723,8
488,733,9
498,593,8
508,964,1
519,044,2
529,184,3
539,114,3
549,544,6
559,674,7
5610,055,1
579,985,0
5810,315,4
5910,365,6
6010,685,7
6110,936,0
6211,206,3
6311,466,5
649,715,2
653,770,9
663,720,7
672,630,6
682,441,0
692,350,9
702,180,9
712,431,0
722,500,9
732,390,9
742,621,1
752,440,9
762,671,0
772,531,0
782,530,9
792,561,0
802,660,9
812,480,8
822,640,8
832,700,8
842,860,7
852,880,7

Met een niet-westerse achtergrond grootste armoederisico

Ruim een kwart van de huishoudens met een hoofdkostwinner met een niet-westerse migratieachtergrond had in 2017 een laag inkomen. Onder huishoudens met een hoofdkostwinner met een Nederlandse achtergrond was dat bijna 6 procent. Met een hoofdkostwinner met een westerse migratieachtergrond was het armoederisico bijna 10 procent. Bij huishoudens met een niet-westerse achtergrond houdt het lage inkomen het vaakst langdurig aan: 12 procent had een langdurig laag inkomen, tegen ruim 2 procent van de Nederlandse en 4 procent van de andere westerse huishoudens.

Bovengemiddeld armoederisico bij huishoudens met Oost-Europese herkomst

Zowel binnen huishoudens met een westerse als niet-westerse migratieachtergrondverschillen de armoederisico’s sterk per land. Westerse huishoudens met een Duitse,Belgische, Britse of Indonesische herkomst hebben minder vaak een laag inkomen dan die met een Poolse, Bulgaarse of Roemeense achtergrond. Arbeidsmigranten met een Oost Europese achtergrond doen meestal laaggeschoold werk, terwijl degenen met een West Europese herkomst vaak (hoogopgeleide) kenniswerkers zijn. Met bijna 30 procent lopenhuishoudens met een Bulgaarse achtergrond een relatief groot risico op armoede. Zij kampen bovendien betrekkelijk vaak met langdurige armoede, net als huishoudens van Roemeense herkomst. Wel gaat het om kleine groepen: ongeveer 1 op de 400 huishoudens in Nederland heeft een Bulgaarse of Roemeense achtergrond.

Van de niet-westerse huishoudens lopen Surinaamse minste risico

Van de grootste groepen in Nederland met een niet-westerse migratieachtergrond heeft de Marokkaanse met bijna 28 procent het vaakst een laag inkomen. Dat is meer dan een gemiddeld huishouden met een niet-westerse achtergrond. Ook een langdurig laaginkomen komt het vaakst voor onder huishoudens van Marokkaanse herkomst. Bij huishoudens met een Antilliaanse achtergrond lag het armoederisico op een kwart, meteen Turkse achtergrond was het 22 procent. Bij huishoudens met een Surinaamse herkomst was het armoederisico met 18 procent het kleinst en is het lage inkomen het minst vaak van langdurige aard. Dit hangt samen met een relatief hoge arbeidsdeelname onder personen met een Surinaamse migratieachtergrond.

4.5 (Langdurig) armoederisico naar achtergrond, 2017*
 Laag inkomen (% huishoudens)Langdurig laag (% huishoudens)
Totaal westers6,0604524762,356383227
Nederlands5,5735629712,146918366
Duits6,6599899852,758530371
Belgisch7,4820524293,181467181
Indonesisch8,0398313543,407519045
Brits9,2645206644,004306453
Pools11,413465793,996559923
Roemeens17,623546517,135513058
Bulgaars28,757660179,979166667
Overig westers13,591074766,750966197
Totaal niet-westers26,2216289112,46112908
Surinaams17,00348087,800484932
Turks21,4082911610,26555466
Arubaans/Antiliaans24,4750666912,39907046
Marokkaans27,6689945114,67976224
Iraans32,8885847919,63307777
Afghaans36,2732006919,78969851
Iraaks44,2496592627,23522098
Somalisch54,95301839,45967661
Syrisch78,5211718127,3537202
Eritrees80,038634939,91507431
Overig niet-westers23,9121462411,69471656

Meeste vluchtelinghuishoudens lopen risico op armoede

Bijna 53 procent van de vluchtelinghuishoudens heeft een laag inkomen, ruim 6 keer zo vaak als gemiddeld in Nederland. Bij huishoudens met een hoofdkostwinner van Syrische of Eritrese komaf is dat zelfs circa 80 procent. Ook Somalische huishoudens liepen veelrisico op armoede: het betrof twee derde van de huishoudens met deze herkomst.Huishoudens van Iraanse afkomst lopen van alle vluchtelingenhuishoudens met 33 procent het minste risico op armoede. In huishoudens met een hoofdkostwinner met een Eritrese of Somalische migratieachtergrond houdt een laag inkomen het vaakst langdurig aan,gevolgd door Irakese en Syrische huishoudens. Bij huishoudens met een Eritrese achtergrond gaat het wel om een beperkte groep.

Vrijwel alle Syrische en Eritrese risicohuishoudens in bijstand

Het merendeel van huishoudens met een Eritrese, Syrische of Somalische achtergrond die een laag inkomen hebben, ontvangt bijstand. Van de niet-westerse huishoudens met armoederisico moest 65 procent in 2017 van voornamelijk een bijstandsuitkering of andere sociale voorziening rondkomen. Met een Somalische achtergrond was dat 88 procent, meteen Syrische of Eritrese rond 95 procent. Onder lage-inkomenshuishoudens met een hoofdkostwinner van Turkse of Marokkaanse herkomst was het aandeel bijstandsontvangers minder dan gemiddeld (respectievelijk 47 en 56 procent). Daarentegen kwam een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering bij deze groepen relatief vaak voor. Ook onder westerse huishoudens ging risico op armoede het vaakst samen met bijstand.Maar vaker nog dan bij niet-westerse risicohuishoudens was bij Nederlandse en andere westerse huishoudens loon of winst de voornaamste inkomensbron. Vooral risicohuishoudens met een Poolse, Bulgaarse of Roemeense migratieachtergrond haalden dikwijls het meeste inkomen uit werk: respectievelijk 56, 72 en 64 procent.

4.6 Voornaamste inkomensbron risicohuishoudens naar achtergrond, 2017*
 Werk (%)Werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering (%)Pensioen (%)Bijstand (%)
Totaal westers
28,2841971611,8941943413,8849145645,90142874
Duits23,0294838211,3542282720,9512545444,6481372
Belgisch24,8437075310,954063619,7608045744,414243
Nederlands27,0673485512,2423249813,8958330146,7589574
Indonesisch27,1661037812,2628185412,7909118847,73104084
Brits33,449257039,86405311419,538412937,08504584
Pools53,5042050515,191563216,63462822124,65625417
Roemeens66,048109973,7800687296,39175257723,71134021
Bulgaars71,29019762,6346377372,6733824123,40178225
Overig westers32,585732358,49512757613,3377966245,54414937
Totaal niet-westers17,3467978,7986900219,1326353464,66233315
Eritrees2,3598820060,1072673640,64360418396,86242961
Syrisch3,6439665470,5104811560,84718149294,9875095
Somalisch8,1437472831,6954064632,05767280188,04521084
Iraans13,072122056,5187239945,59986130474,73994452
Iraaks13,998937874,3335103566,18162506675,37971322
Arubaans/Antilliaans15,533266476,29220996314,5770645363,51721832
Surinaams16,3397235810,57363659,3624609963,67959578
Marokkaans17,4288427815,3423317111,5117851955,66523729
Turks21,9998643215,3449562415,5722135547,03208738
Afghaans22,897110253,6996134738,28271673164,97331125
Overig niet-westers24,162114926,3141795947,50928555861,94013546

Armoederisico eerste generatie migranten in 2017 gestegen

Het risico op armoede bij huishoudens met een hoofdkostwinner van niet-westerse komaf uit de eerste generatie is in 2017 groter dan bij de tweede generatie. De tweede generatie is gemiddeld hoger opgeleid en heeft daardoor betere kansen op de arbeidsmarkt. Tijdens de economische crisis nam het risico op armoede het meest toe onder niet-westerse huishoudens, vooral onder die van de eerste generatie. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn gemiddeld genomen betrekkelijk jong. Doordat ze vaker flexbanen hebben, raken ze in economisch mindere tijden sneller hun baan kwijt, waardoor de conjunctuur een belangrijke rol speelt in hun risico op armoede.

Terwijl het armoederisico in de tweede generatie vanaf 2014 voortdurend afnam, steeg het van 2016 op 2017 in de eerste generatie. De meeste vluchtelingen die een verblijfsvergunning kregen, deden zoals gezegd beroep op de bijstand. In combinatie met de grote toestroom uit Syrië tijdens de vluchtelingencrisis, nam hierdoor het aandeelhuishoudens met een laag inkomen in de eerste generatie toe. De groep Syrische huishoudens met een armoederisico groeide van 10 duizend (76 procent) in 2016 naar 18 duizend (79 procent) in 2017. Huishoudens uit andere vluchtelinglanden hadden in 2017 minder vaak een laag inkomen dan in 2016. Zo nam onder Eritrese huishoudens het armoederisico af van 83 naar 80 procent.

De vluchtelingcrisis speelde vooral in 2015 en komt daarom (nog) niet tot uitdrukking in de cijfers over langdurige armoede.

4.7 (Langdurig) armoederisico naar achtergrond en generatie
   Nederland (%)Westers land (%)Niet-westers land, eerste generatie (%)Niet-westers land, tweede generatie (%)
Minstens 1 jaar20114,8373353179,23569343223,8326341316,25016781
Minstens 1 jaar20125,46272953910,6347138628,5815125718,86607406
Minstens 1 jaar20136,0902588511,6925737531,6581673420,70759278
Minstens 1 jaar20145,83547058111,0789153430,4335682520,33988151
Minstens 1 jaar20155,70819415210,3327380428,4810137819,62070472
Minstens 1 jaar20165,3859779849,73534893927,8509455518,39508747
Minstens 1 jaar2017*5,5735629719,85873671928,3622884618,04106573
Minstens 1 jaar
Minstens 4 jaar20141,7318233813,61608973512,553500284,947561272
Minstens 4 jaar20151,9500349463,99912524614,018015465,836599599
Minstens 4 jaar20162,0723563324,12095935214,233209026,223130879
Minstens 4 jaar2017*2,1469183664,17996265414,055196696,380744508

5. Armoederisico in gemeenten

Grootste armoederisico in Groningen

Per gemeente 1) liep het aandeel huishoudens met een laag inkomen in 2017 uiteen van 2,1 tot 15,4 procent. De top tien van gemeenten met het hoogste aandeel huishoudens met een laag inkomen werd aangevoerd door Groningen (15,4 procent), gevolgd door Rotterdam (15,1 procent). Amsterdam stond op de derde plaats met een aandeel van 14,2 procent, gevolgd door Arnhem met 14,0 procent en Den Haag op de vijfde plaats met 13,8 procent. De overige gemeenten in de top tien zijn: Enschede, Heerlen, Nijmegen, Leeuwarden en Kerkrade. Utrecht ontbreekt in de top tien: in deze stad lag het aandeel huishoudens met een laag inkomen op 10,2 procent. Dat dit aandeel vergeleken met de andere drie grote steden betrekkelijk laag is, komt doordat in Utrecht naar verhouding weinig huishoudens met een niet-westerse herkomst wonen, een groep die doorgaans een hoog risico op armoede kent. Wel ligt ook in Utrecht het aandeel huishoudens met een laag inkomen boven het landelijk gemiddelde van 8,2 procent.

De laagste percentages huishoudens met risico op armoede zijn vooral te vinden in kleinere gemeenten. In de top tien van 2017 stonden Rozendaal (2,1 procent) en Montfoort (3,3 procent) aan kop.

Ook meeste langdurige armoede in Groningen

In Groningen was de kans op langdurige armoede met een aandeel van 7,6 procent meer dan 2 keer zo groot als gemiddeld in Nederland (3,4 procent). Groningen werd op de voet gevolgd door Rotterdam (7,3 procent) en Amsterdam (7 procent). De gemeenten Rozendaal en Montfoort hadden in 2017 het kleinste aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen.

5.1 Tien gemeenten 1) met het hoogste aandeel huishoudens in % met een (langdurig) laag inkomen
GemeentenLaag inkomen 2014 GemeentenLaag inkomen 2017 GemeentenLangdurig laag inkomen
1 Rotterdam16,31 Groningen15,41 Groningen7,6
2 Amsterdam16,02 Rotterdam15,12 Rotterdam7,3
3 Groningen15,43 Amsterdam14,23 Amsterdam7,0
4 s-Gravenhage14,64 Arnhem14,04 Arnhem6,4
5 Arnhem14,25 s-Gravenhage13,85 Heerlen6,2
6 Heerlen13,66 Enschede12,96 s-Gravenhage6,1
7 Enschede13,47 Heerlen12,67 Enschede5,8
8 Nijmegen13,08 Nijmegen12,58 Nijmegen5,7
9 Vaals12,69 Leeuwarden12,19 Leeuwarden5,5
10 Kerkrade12,210 Kerkrade11,510 Kerkrade5,4

Vooral in noordoosten van Nederland risicogemeenten

Een groot aandeel huishoudens met een laag inkomen komt niet alleen voor in grotere gemeenten, maar ook in kleinere gemeenten in met name het noordoosten van het land. Ook in Zuid-Limburg is in enkele gemeenten een groot armoederisico. In het westen van het land zijn er, buiten de grote steden, relatief weinig gemeenten met een bovengemiddeld aandeel huishoudens met een laag inkomen.

Figuur 5.2 Huishoudens met een laag inkomen, 2017*
5.2 Huishoudens met een laag inkomen, 2017*
GemeentenaamArmoederisico ( %)
Aa en Hunze5,4
Aalburg4,4
Aalsmeer4,1
Aalten4,7
Achtkarspelen7,5
Alblasserdam5,9
Albrandswaard4,4
Alkmaar8,1
Almelo10,9
Almere8,7
Alphen aan den Rijn5,6
Alphen-Chaam4,6
Ameland4,8
Amersfoort7,5
Amstelveen6,1
Amsterdam14,2
Apeldoorn7,4
Appingedam10,3
Arnhem14
Assen9,1
Asten5,3
Baarle-Nassau6
Baarn6,1
Barendrecht4,1
Barneveld5,1
Bedum5,2
Beek (L.)5,3
Beemster4,4
Beesel4,5
Berg en Dal7,1
Bergeijk4,4
Bergen (L.)5,5
Bergen (NH.)5,1
Bergen op Zoom8
Berkelland5
Bernheze4,2
Best4,8
Beuningen5,5
Beverwijk8,1
De Bilt6,4
Binnenmaas3,5
Bladel4,3
Blaricum5,5
Bloemendaal5,5
Bodegraven-Reeuwijk4,4
Boekel4,3
Ten Boer5
Borger-Odoorn6,4
Borne5,1
Borsele4,7
Boxmeer4,7
Boxtel5,8
Breda8,5
Brielle4,8
Bronckhorst4,5
Brummen5,6
Brunssum8,5
Bunnik3,9
Bunschoten3,9
Buren4,5
Capelle aan den IJssel8,9
Castricum4
Coevorden7,4
Cranendonck4,4
Cromstrijen3,6
Cuijk6,2
Culemborg6,4
Dalfsen4
Dantumadiel7,2
Delft10,3
Delfzijl9,5
Deurne5,6
Deventer9,4
Diemen8,2
Dinkelland3,9
Doesburg9,2
Doetinchem8,2
Dongen4,7
Dongeradeel7,9
Dordrecht9,7
Drechterland4
Drimmelen3,7
Dronten6,4
Druten5,6
Duiven5,5
Echt-Susteren5,5
Edam-Volendam3,6
Ede6,2
Eemnes4,4
Eemsmond9,3
Eersel4,3
Eijsden-Margraten3,8
Eindhoven9,9
Elburg4,9
Emmen9
Enkhuizen6,8
Enschede12,9
Epe6,3
Ermelo5,9
Etten-Leur5,7
Ferwerderadiel7
De Fryske Marren6,5
Geertruidenberg5
Geldermalsen4,6
Geldrop-Mierlo6,2
Gemert-Bakel5,7
Gennep5,7
Giessenlanden3,8
Gilze en Rijen5,6
Goeree-Overflakkee4,6
Goes7,2
Goirle4,8
Gooise Meren6,6
Gorinchem8
Gouda8,3
Grave4,9
's-Gravenhage (gemeente)13,8
Groningen (gemeente)15,4
Grootegast5,7
Gulpen-Wittem5,5
Haaksbergen5,4
Haaren3,9
Haarlem8
Haarlemmerliede en Spaarnwoude5,1
Haarlemmermeer5
Halderberge5,7
Hardenberg5,8
Harderwijk7,2
Hardinxveld-Giessendam4
Haren6,1
Harlingen9,7
Hattem4,3
Heemskerk6
Heemstede4,5
Heerde3,6
Heerenveen8,1
Heerhugowaard6
Heerlen12,6
Heeze-Leende3,9
Heiloo6
Den Helder9,1
Hellendoorn4,5
Hellevoetsluis6,3
Helmond9,3
Hendrik-Ido-Ambacht4,1
Hengelo (O.)9,1
's-Hertogenbosch8,4
Heumen5,4
Heusden5,2
Hillegom4,8
Hilvarenbeek4
Hilversum8,2
Hof van Twente4,7
Hollands Kroon5,1
Hoogeveen7,4
Hoorn7,9
Horst aan de Maas3,8
Houten4,4
Huizen6,7
Hulst5,1
IJsselstein5
Kaag en Braassem4,4
Kampen6,4
Kapelle4,2
Katwijk5
Kerkrade11,5
Koggenland4,2
Kollumerland en Nieuwkruisland7,3
Korendijk3,5
Krimpen aan den IJssel5,3
Krimpenerwaard4,9
Laarbeek4,6
Landerd4,8
Landgraaf8
Landsmeer5,2
Langedijk4,6
Lansingerland4,2
Laren (NH.)6,6
Leek6,1
Leerdam6,7
Leeuwarden12,1
Leiden9,7
Leiderdorp4,9
Leidschendam-Voorburg7,5
Lelystad10
Leudal4,4
Leusden4,3
Lingewaal4,7
Lingewaard4,7
Lisse4,7
Lochem5,8
Loon op Zand4,9
Lopik4,7
Loppersum7,4
Losser5,8
Maasdriel4,9
Maasgouw4,5
Maassluis7,6
Maastricht11,1
De Marne8,3
Marum5,9
Medemblik5,3
Meerssen4,6
Meierijstad4,5
Meppel7,3
Middelburg (Z.)8,4
Midden-Delfland3,6
Midden-Drenthe5,9
Midden-Groningen9
Mill en Sint Hubert4
Moerdijk5
Molenwaard4
Montferland5,5
Montfoort3,3
Mook en Middelaar4,3
Neder-Betuwe5
Nederweert3,9
Neerijnen4,8
Nieuwegein6,7
Nieuwkoop3,7
Nijkerk4,9
Nijmegen12,5
Nissewaard7,6
Noord-Beveland6
Noordenveld5,9
Noordoostpolder7,1
Noordwijk5,6
Noordwijkerhout5,3
Nuenen, Gerwen en Nederwetten4,4
Nunspeet5
Nuth5
Oegstgeest4,7
Oirschot3,8
Oisterwijk5,2
Oldambt10,2
Oldebroek4,9
Oldenzaal6,4
Olst-Wijhe5,2
Ommen5,1
Onderbanken7,1
Oost Gelre3,8
Oosterhout6,4
Ooststellingwerf7,5
Oostzaan3,8
Opmeer4,1
Opsterland6,9
Oss6,6
Oud-Beijerland4,6
Oude IJsselstreek6,2
Ouder-Amstel5,6
Oudewater4
Overbetuwe5,1
Papendrecht5,4
Peel en Maas4,2
Pekela9,4
Pijnacker-Nootdorp3,8
Purmerend7
Putten4,9
Raalte4,5
Reimerswaal5,2
Renkum6,8
Renswoude3,5
Reusel-De Mierden3,7
Rheden8,3
Rhenen5,5
Ridderkerk5,9
Rijssen-Holten4,3
Rijswijk (ZH.)8,4
Roerdalen4,9
Roermond9,7
De Ronde Venen4,8
Roosendaal7,9
Rotterdam15,1
Rozendaal2,1
Rucphen5,5
Schagen4,9
Scherpenzeel4,1
Schiedam10,8
Schiermonnikoog6
Schinnen4,7
Schouwen-Duiveland5,6
Simpelveld5
Sint Anthonis4
Sint-Michielsgestel4,1
Sittard-Geleen9,2
Sliedrecht7,1
Sluis6,5
Smallingerland9,4
Soest6,3
Someren4,7
Son en Breugel4,2
Stadskanaal9,1
Staphorst4,2
Stede Broec4,7
Steenbergen5,1
Steenwijkerland6,7
Stein (L.)4,6
Stichtse Vecht5,2
Strijen4,2
S�dwest-Frysl�n8
Terneuzen6,9
Terschelling5,1
Texel5,5
Teylingen4,3
Tholen5,7
Tiel8,9
Tilburg9,9
Tubbergen4
Twenterand5,6
Tynaarlo5,3
Tytsjerksteradiel5,8
Uden5,9
Uitgeest3,9
Uithoorn5,3
Urk4,7
Utrecht (gemeente)10,2
Utrechtse Heuvelrug6,1
Vaals11,3
Valkenburg aan de Geul6,8
Valkenswaard6,1
Veendam8,9
Veenendaal7,2
Veere4,5
Veldhoven4,7
Velsen6,9
Venlo9,5
Venray6,6
Vianen5,1
Vlaardingen9,5
Vlieland5,3
Vlissingen10,4
Voerendaal3,7
Voorschoten4,9
Voorst4,7
Vught5,7
Waadhoeke7,2
Waalre3,9
Waalwijk6,4
Waddinxveen5
Wageningen8,7
Wassenaar6,6
Waterland4,1
Weert6,7
Weesp7
Werkendam4,5
West Maas en Waal4,7
Westerveld5,5
Westervoort7,1
Westerwolde7
Westland4,8
Weststellingwerf7,1
Westvoorne5,2
Wierden3,9
Wijchen6,1
Wijdemeren5
Wijk bij Duurstede4,5
Winsum6,3
Winterswijk6,7
Woensdrecht5,3
Woerden4,9
De Wolden5
Wormerland4,6
Woudenberg3,6
Woudrichem4,3
Zaanstad8,3
Zaltbommel5,1
Zandvoort8,9
Zederik3,8
Zeewolde6,2
Zeist8,6
Zevenaar6,7
Zoetermeer7,5
Zoeterwoude3,5
Zuidhorn4,8
Zuidplas4,9
Zundert5,8
Zutphen10
Zwartewaterland4,6
Zwijndrecht6,9
Zwolle8,9
1) Aanvullend op het landelijke beleid treffen sommige gemeenten specifieke maatregelen ter bestrijding van armoede in hun gemeente. Het betreft regelingen buiten de bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag om. De regelingen zijn nogal divers, veelal incidenteel en soms (beperkt)structureel. Eventuele inkomensprofijten als gevolg van deze aanvullende regelingen zijn niet in het inkomen en dus ook niet in de regionale specificaties van het (langdurig) armoederisico verdisconteerd.

6. Conclusie

Sinds 2014 daalde het aandeel huishoudens met een inkomen onder de lage inkomensgrens, maar deze trend zette in 2017 niet verder door. Ten opzichte van 2016 steeg het aandeel huishoudens met een laag inkomen met 0,3 procentpunt. Volgens ramingen van het Centraal Planbureau kan pas in 2019 een daling worden verwacht. Ook het aandeel huishoudens dat al ten minste vier jaar moet rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens ging in 2017 omhoog. Daarmee is 2017 het zevende jaar oprij met een stijging van het langdurige armoederisico.

Onder huishoudens die voornamelijk leven van een bijstands-, werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering is het aandeel met een laag inkomen groter dan onder pensioenontvangers. Hoofdzakelijk inkomen uit loon staat garant voor het kleinste armoederisico. Eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen en alleenstaanden tot de AOW-leeftijd lopen van alle huishoudenstypen het meeste risico op(langdurige) armoede. Huishoudens met migratieachtergrond hebben vaker (langdurig)een laag inkomen dan huishoudens zonder migratieachtergrond. Huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond, in het bijzonder vluchtelinghuishoudens, lopen het meeste risico.

Bijstandsontvangers hebben het vaakst een laag inkomen en ook was hun armoederisico in 2017 groter dan in 2014. Ook onder alleenstaanden tot AOW-leeftijd steeg het risico vanaf 2014, terwijl het onder eenoudergezinnen daalde. Door de grote toestroom van Syrische vluchtelingen steeg van 2016 op 2017 het aandeel lage inkomens in eerste generatie niet-westerse huishoudens. In de tweede generatie is sinds 2014 echter een voortdurende daling gaande, net als bij huishoudens zonder migratieachtergrond, al stagneerde deze in 2017.

Literatuur

Bos, W. (2013). Kans op armoede bij huishoudens met werk.Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 29(1), 87–94.

CPB (2018). Raming aantal personen/huishoudens onder de lage inkomensgrens.CPB-notitie