Subjectief welzijn: tevredenheid, zinvolheid en affecten

2. Methode

2.1 Gegevens

De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn uit 2016. Het onderzoek gaat over welzijn, sociale, maatschappelijke en politieke participatie en vertrouwen. De data zijn verzameld volgens een sequentieel mixed-modeontwerp: respondenten zijn gevraagd om eerst via internet de enquête in te vullen.Indien respons uitbleef, zijn personen met een bekend telefoonnummer telefonisch opnieuw benaderd. Personen van wie het telefoonnummer onbekend was, zijn persoonlijk herbenaderd. Iedereen die benaderd werd, ontving vooraf een cadeaubon van 5 euro als dank voor het invullen van de vragenlijst. In 2016 bedroeg de respons 69 procent. In totaal zijn gegevens beschikbaar van 7 114 personen van 18 jaar en ouder.

2.2 Operationalisatie subjectief welzijn

Tevredenheid met het leven

De mate waarin mensen tevreden zijn met het leven is vastgesteld met de volgende vraag: “Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u tevreden bent met het leven dat u nu leidt?” Een 1 staat voor ‘volledig ontevreden’ en 10 voor ‘volledig tevreden’.” De scores van 1 tot en met 4 worden geclassificeerd als ‘ontevreden’, 5 en 6 als‘niet ontevreden, niet tevreden’ en 7 tot en met 10 als ‘tevreden’. Deze afkappunten zijn in eerder onderzoek vastgesteld (Van Beuningen, Van der Houwen en Moonen, 2014).

Zinvolheid van het eigen leven

Of men het eigen leven zinvol vindt, is als volgt gevraagd: “Kunt u aangeven in hoeverre u de dingen die u doet in uw leven zinvol vindt. Is dat: heel zinvol, zinvol, niet zo zinvol,helemaal niet zinvol?”.

Positieve en negatieve affecten

Emoties zijn gemeten door te vragen naar hoe men zich de dag voorafgaand aan het onderzoek voelde. De volgende positieve emoties zijn meegenomen: vrolijk, kalm en gelukkig. Er waren hierbij telkens vier antwoordcategorieën in de vorm van: ‘heel vrolijk’,‘vrolijk’, ‘niet zo vrolijk’ en ‘helemaal niet vrolijk’. Daarnaast is gevraagd naar hoeveel mensen gisteren hebben gelachen met als antwoordcategorieën: ‘Heel veel’, ‘veel’, ‘niet zoveel’ en ‘helemaal niet’.

De volgende negatieve emoties zijn meegenomen: bezorgd, droevig, somber, boos en stress. Daarnaast is gevraagd in hoeverre mensen gisteren vermoeid waren. De antwoordcategorieën hadden dezelfde vorm als bij de positieve emoties.

Deze affecten worden samengevoegd tot positieve (vrolijk, kalm, gelukkig en gelachen) en negatieve emoties (bezorgd, droevig, somber, boos, stress en vermoeid). Vervolgens zijn er vier categorieën gemaakt die aangeven hoe vaak positieve dan wel negatieve emoties zijn gevoeld: zelden, soms, regelmatig of vaak. Personen die niet alle vragen over de emoties hebben beantwoord, zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.

Bij positieve emoties kan men minimaal 4 en maximaal 16 punten scoren. De scores 4 toten met 7 horen bij de categorie ‘zelden’, 8 tot en met 10 bij ‘soms’, 11 tot en met 12 bij‘regelmatig’ en 13 tot en met 16 bij ‘vaak’. Daarnaast zijn er twee restricties opgelegd: inde categorie ‘zelden’ mag een respondent geen 4 (‘heel veel’) op één van de vier vragen scoren en in de categorie ‘vaak’ geen 1 (‘helemaal niet’). Voor negatieve emoties kan men minimaal 6 en maximaal 24 punten scoren. Daar horen de scores 6 tot en met 11 bij‘zelden’, 12 tot en met 14 bij ‘soms’, 15 tot en met 18 bij ‘regelmatig’ en 19 tot en met 24 bij ‘vaak’. Ook hier gelden dezelfde restricties: bij ‘zelden’ mag geen 4 voorkomen bij dezes vragen en bij ‘vaak’ geen 1.

De vragen over de ervaren emoties op de dag voorafgaand aan het onderzoek zijn bewust op deze manier gesteld. Door respondenten aan de dag voorafgaand aan het onderzoek te laten denken bij het beantwoorden van de vragen, kunnen zij zich gemakkelijk herinneren hoe zij zich voelden. Door deze vraag aan iedereen op deze manier te stellen, nemen mensen dagen verspreid over het jaar in gedachten aangezien zij de enquête op verschillende momenten in het jaar invullen. Het onderzoek is immers een doorlopend onderzoek, waarvan het veldwerk van januari tot en met december loopt. Hierdoor ontstaat spreiding over het jaar en zal bijvoorbeeld een bepaalde maatschappelijkegebeurtenis de ervaren emoties niet vertekenen. Hoewel sommige mensen hierdoor een voor hen uitzonderlijk goede en anderen een slechte dag in gedachten zullen hebben, zal dit over het algemeen een gemiddeld beeld van de emoties opleveren. Deze vraagstelling wordt door de OECD aangeraden in hun richtlijnen voor het meten van affecten (OECD,2013).

De drie componenten van subjectief welzijn en de bijbehorende operationalisaties zijn in schema 2.2.1 weergegeven.

2.3 Overige operationalisaties

Ervaren gezondheid

“Hoe is over het algemeen uw gezondheid?” Antwoordmogelijkheden zijn: ‘zeer goed’,‘goed’, ‘gaat wel’, ‘slecht’ en ‘zeer slecht’.

Betaald werk

“Heeft u op dit moment betaald werk. Ook 1 uur per week of een korte periode telt al mee.Evenals freelance werk?” De antwoordmogelijkheden zijn: ‘ja’ en ‘nee’.

Vrijwilligerswerk

“Heeft u in de afgelopen 12 maanden wel eens vrijwilligerswerk gedaan?” Deze vraag is gesteld voor 13 soorten organisaties, namelijk gerelateerd aan: jeugdwerk, school, verzorging, buurt, sport, cultuur, hobby, kerkelijk of levensbeschouwend, vakbond of bedrijfsorganisatie, politieke partij of actiegroep, sociale hulpverlening, wonen of andere organisatie. De antwoordcategorieën zijn: ‘ja’ en ‘nee’.

Familiecontacten

“Hoe vaak heeft u contact met één of meer familieleden of gezinsleden die niet bij u in huis wonen?” De antwoordcategorieën zijn als volgt: ‘dagelijks’, ‘minstens 1 x per week, maar niet dagelijks’, ‘minstens 1 x per maand, maar niet wekelijks’, ‘minder dan 1 x per maand’ en ‘zelden of nooit’.

Vriendencontacten

“Hoe vaak heeft u contact met vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen?” De antwoordcategorieën zijn als volgt: ‘dagelijks’, ‘minstens 1 x per week, maar niet dagelijks’, ‘minstens 1 x per maand, maar niet wekelijks’, ‘minder dan 1 x per maand’ en ‘zelden of nooit’.

Burencontacten

“Hoe vaak heeft u contact met buren?” De antwoordcategorieën zijn als volgt: ‘dagelijks’, ‘minstens 1 x per week, maar niet dagelijks’, ‘minstens 1 x per maand, maar niet wekelijks’, ‘minder dan 1 x per maand’ en ‘zelden of nooit’.

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen

Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is het besteedbaar inkomen van het huishouden gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Het gestandaardiseerd inkomen is een maat voor de welvaart van (de leden van) een huishouden.

2.4 Analyses

De resultaten worden naar een aantal bevolkingsgroepen uitgesplitst op basis van geslacht, leeftijd, hoogst behaald onderwijsniveau en migratieachtergrond. Bivariate resultaten worden gecontroleerd door middel van meervoudige logistische regressieanalyses. Dat wil zeggen dat verschillen worden getoetst met correctie voor verschillen in andere persoonskenmerken (geslacht, leeftijd, hoogst behaald onderwijsniveau en migratieachtergrond), de ervaren gezondheid en het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van het huishouden (in percentielen). Gezondheid en inkomen worden meegenomen, omdat uit eerder onderzoek bleek dat deze sterk gerelateerd zijn aan subjectief welzijn (Van Beuningen en Kloosterman, 2011). Daarbij zijn tevredenheid met het leven (tevreden versus de rest), zinvolheid (zeer zinvol en zinvol versus de rest), de positieve affecten (in twee regressies: vaak positieve emoties versus de rest en zelden positieve emoties versus de rest) en negatieve emoties (ook in twee regressies, analoog aan de positieve affecten) als afhankelijke variabelen gebruikt. De verschillen besproken in dit artikel zijn significant (p < 0,05) en worden niet verklaard door de hierboven genoemde persoonskenmerken, de gezondheid of het inkomen, tenzij dit expliciet wordt vermeld.

Daarnaast wordt bekeken of het hebben van kinderen of een partner, het verrichten van betaald werk of vrijwilligerswerk en de frequentie van familie-, vrienden- of burencontacten gerelateerd zijn aan de verschillende onderdelen van subjectief welzijn. Tevens wordt in multivariate analyses onderzocht hoeveel deze componenten toevoegen ten opzichte van de eerder genoemde persoonskenmerken en de inkomens- en gezondheidssituatie.