Auteur: Jurriën de Jong

Het mysterie van de verdwenen criminaliteit

Over deze publicatie

Dit artikel in de serie Statistische Trends beschrijft die langetermijnontwikkelingen in de criminaliteit aan de hand van gegevens over geregistreerde misdrijven, moord en doodslag en slachtofferschap van criminaliteit. Vervolgens komen een aantal mogelijke verklaringen voor de op- en neergang aan de orde.

1. Ontwikkelingen in de criminaliteit

Sinds het begin van deze eeuw daalt de geregistreerde criminaliteit in Nederland. Op het hoogtepunt, in 2001 en 2002, registreerde de politie voor elke duizend inwoners 93 misdrijven. In 2017 ging het nog maar om 49 misdrijven per duizend inwoners. De daling is zo sterk dat de cijfers en berichten hierover door een deel van de bevolking met argwaan worden bekeken. Maar net zo opmerkelijk als de daling in de afgelopen vijftien jaar is de toename van de geregistreerde criminaliteit die daaraan vooraf ging. Dit artikel beschrijft die langetermijnontwikkelingen inde criminaliteit aan de hand van gegevens over geregistreerde misdrijven, moorden doodslag en slachtofferschap van criminaliteit. Vervolgens komen een aantal mogelijke verklaringen voor de op- en neergang aan de orde.

De stijging van de geregistreerde criminaliteit vond vooral plaats van de vroege jaren zestig tot het begin van de jaren tachtig, toen het aantal geregistreerde misdrijven steeg van 13 naar 81 per duizend inwoners. Deze ontwikkeling bleef niet onopgemerkt en leidde vanaf de jaren tachtig tot een verwoede discussie binnen politie, justitie en de wetenschap. Waar kwam deze misdaadgolf vandaan en hoe kon deze het beste worden aangepakt? Intussen bleef de geregistreerde criminaliteit stijgen. In 1994 telde de politie 92 misdrijven per duizend inwoners en na een korte daling bereikte het aantal misdrijven in 2001 en 2002 het hoogtepunt. In 2017 was het aantal misdrijven weer gedaald tot 49 per duizend inwoners, hetzelfde niveau als rond 1980.

1.1 Geregistreerde misdrijven naar type
JaarTotaal (Per 1 000 inwoners)Vermogen (Per 1 000 inwoners)Geweld (Per 1 000 inwoners)Vernieling, openbare orde/gezag (Per 1 000 inwoners)Verkeer (Per 1 000 inwoners)Overige (Per 1 000 inwoners)
194814
194911
19501061110
19511281110
19521271111
19531171111
19541061111
19551061111
19561061111
19571271111
19581281111
19591271111
19601281111
19611381111
19621391121
19631391121
196414101121
196515101121
196616111121
196717111121
196818121131
196920141231
197022151231
197125181231
197228211231
197331231231
197434261231
197536271341
197641312341
197743312451
197844312551
197948332652
198054382762
198161442762
198269512862
198374562862
198481623962
198581623962
198681623962
1987836231053
1988846231053
1989846141163
1990836041163
1991856241162
1992906741162
1993906741162
1994926851162
1995856351161
1996825751271
1997845851372
1998855751282
1999895961392
2000906061392
2001936171392
2002936171392
20039158713103
20048753714103
20058349814103
20068046814103
20078044815103
20087844714102
2009764471392
2010724371192
2011724371192
2012694271082
201366416882
201461386872
201558365772
201655345772
201749295662


Het totaal aantal geregistreerde misdrijven volgde vooral het verloop van de vermogenscriminaliteit, zoals diefstal en inbraak, welke ook de grootste groep onder de misdrijven is. De snelle stijging van de vermogenscriminaliteit leidde ook tot een stijging van het percentage vermogensmisdrijven van iets meer dan 60 aan het begin van de jaren vijftig tot 75 aan het begin van de jaren zeventig. Op dat niveau bleef het ongeveer de twee daaropvolgende decennia. In de jaren negentig zette weer een daling in van het percentage vermogensmisdrijven en nam het aandeel van andere vormen van criminaliteit toe. In 2006 maakten vernielingen en verstoringen van de openbare orde 1 op de 5 misdrijven uit. Sindsdien zitten vermogensmisdrijven weer in de lift waardoor het percentage in 2017 weer iets boven de 60 lag.

1.2 Geregistreerde misdrijven naar type
JaarVermogen (%)Geweld (%)Vernieling, openbare orde/gezag (%)Verkeer (%)Overige (%)
195063,1149,511,81,6
195164,211,68,811,63,8
195261,511,9911,36,3
195360,312,68,611,17,5
195459,412,29118,5
195559,812,18,9118,3
195661,411,88,711,26,8
195763,910,57,8107,8
195864,810,97,49,57,4
195962,710,88,99,48,1
196063,611,18,510,56,3
196164,7108,310,96,1
196266,48,68,411,55,1
196367,19,18,211,34,3
196467,297,611,64,6
1965678,68,412,23,8
196666,47,98,313,34,1
196766,37,97,814,53,4
196867,17,27,514,53,6
196968,96,57,7142,9
197070,45,96,913,33,5
197172,75,46,612,13,1
197274,25,16,4113,4
197375,24,86,810,13,1
197475,74,46,99,73,3
197575,24,17,6103,1
197675,14,17,79,93,1
197772,749,610,73
197870,2411,211,23,4
197969,1411,6114,3
198070,43,812,110,33,4
198172,13,711,49,43,4
198273,63,511,78,32,9
198375,53,410,58,12,6
198476,33,310,77,32,4
198576,33,510,97,22,1
1986763,711,26,82,3
198774,73,711,66,43,5
198874,14,111,96,53,4
198972,54,512,66,93,6
199072,54,412,973,2
199173,54,5136,82,2
199274,44,712,46,52
199374,55126,62
199473,95,3126,91,9
199573,25,512,67,11,6
199669,85,914,68,31,5
199768,96,31581,8
199867,86,414,89,11,9
199966,86,914,89,61,9
200066,97,114,59,71,8
200166,37,614,29,82,1
200265,77,714,39,92,4
200363,8814,3112,9
200461,38,615,711,43,1
200558,89,117,1123,1
2006579,417,912,53,1
200755,69,618,6133,2
200856,59,418,212,83,1
200957,79,61712,43,3
201059,69,615,5123,3
201159,99,515,112,23,4
2012619,614,111,93,5
201362,59,412,811,93,5
201461,69,613,211,93,7
201562,79,412,511,73,6
201662,19,712,412,33,5
201760,510,212,313,33,6

Wat zeggen de geregistreerde misdrijven over criminaliteit?

Een veel gestelde vraag is in hoeverre de stijging en daling van de door de politie geregistreerde misdrijven de werkelijke ontwikkeling van de criminaliteit weergeeft, of een gevolg is van veranderingen in de bereidheid van de politie om te registreren en van burgers om aangifte te doen van criminaliteit.

De politie is beter bereikbaar geworden voor burgers, in technisch opzicht eerst door de mogelijkheid om telefonisch aangifte te doen, later via opsporingsprogramma’s op televisie en via internet. In sociaal opzicht werd de politie beter benaderbaar door meer nadruk te leggen op goed contact met de burger (Baumer en Lauritsen, 2010). Ook zou een rol kunnen spelen dat er meer misdrijven werden geregistreerd dan voorheen door de automatisering en integratie van de verschillende losse administraties van lokale politiekorpsen. Daar staat tegenover dat interne automatiseringsproblemen ook kunnen leiden tot minder registratie (Van Ham et al., 2018) en dat online aangifte niet altijd de drempel verlaagt (Voskuil, 2018). Ook is de politie door het verdwijnen van bureaus minder zichtbaar geworden.

De politieregistratie is ook een afspiegeling van beleidsprioriteiten. Omdat een politieagent maar op één plek tegelijk kan zijn, moeten keuzes worden gemaakt over de inzet. Hierbij kunnen prioriteiten verschuiven onder maatschappelijke en politieke druk. Dat kan zowel gaan om een verschuiving tussen verschillende politietaken (hulpverlening, preventie en opsporing) maar ook tussen verschillende vormen van criminaliteit. Zo werd het gebruik van en de handel in drugs pas vanaf de jaren vijftig voor steeds meer drugs strafbaar gesteld en is er de laatste decennia meer aandacht voor witteboordencriminaliteit en huiselijk geweld. Aan de andere kant werden homoseksualiteit, overspel en prostitutie in de afgelopen 65 jaar juist gedecriminaliseerd.

Bij de burger zou een rol kunnen spelen dat zaken die in het verleden niet vaak door slachtoffers bij de politie werden aangegeven, nu vaker gemeld worden. Daarbij kan gedacht worden aan seksueel misbruik, waarop het maatschappelijk taboe de afgelopen decennia minder is geworden, en aan verminderde tolerantie voor geweld. Ook zaken die in het verleden ‘in eigen kring’ werden opgelost in plaats van via de officiële instanties vallen daaronder. Aan de andere kant zijn er tekenen dat burgers door de toegenomen welvaart minder vaak aangifte van inbraak of vernieling doen als de financiële schade klein is (Bernasco en Van de Weijer, 2016). Bovendien kan een verschuiving tussen deze vormen van criminaliteit ook zorgen voor verandering in de totale
aangiftebereidheid.

Ook wordt de bereidheid om aangifte te doen beïnvloed door de mate waarin burgers denken dat de politie effectief actie zal ondernemen (Goudriaan, Nieuwbeerta en Wittebrood, 2005). Mogelijk zijn burgers die getuige zijn van een misdrijf minder snel geneigd om aangifte te doen, omdat zij zich minder verbonden voelen met hun buren(Goudriaan, 2006; Bernasco en Van de Weijer, 2016).

Bij gebrek aan onderzoek dat terug gaat tot de jaren vijftig, is het niet mogelijk om precies vast te stellen of in de eerste decennia na de oorlog inderdaad sprake was van een trend in de aangiftebereidheid. Onderzoek over de aangiftebereidheid in Nederland tussen 1980 en 2005 geeft tegenstrijdige signalen. Er zijn studies die spreken van stijging en andere die spreken van daling of van gelijk blijven (Goudriaan, Nieuwbeerta en Wittebrood,2005; Goudriaan, 2006; Wittebrood, 2006). Voor de periode tussen 2005 en 2015 suggereren uitkomsten van de Veiligheidsmonitor een daling van de aangiftebereidheid met 23 procent, maar ook daar worden kanttekeningen bij geplaatst (Bernasco en Van de Weijer, 2016; Akkermans, 2016).

De gesignaleerde daling in de aangiftebereidheid tussen 2005 en 2015 is minder sterk dan de totale daling van de geregistreerde criminaliteit (29 procent). De daling in de geregistreerde criminaliteit kan dus niet volledig worden verklaard door een verminderde bereidheid om aangifte te doen. Daarnaast zal verderop in dit artikel blijken dat ook de ontwikkelingen in het slachtofferschap van criminaliteit wijzen op een daadwerkelijke daling van de criminaliteit.

Naast de criminaliteit die burgers treft is er ook nog georganiseerde criminaliteit die geen directe slachtoffers maakt en criminaliteit tegen bedrijven. Van beide soorten van criminaliteit zijn geen lang lopende cijferreeksen beschikbaar. Bij de georganiseerde criminaliteit is het niet mogelijk om de daadwerkelijke omvang vast te stellen. Ook is er maar in beperkte mate en op verschillende manieren vragenlijstonderzoek gedaan onder bedrijven, waardoor het niet mogelijk is de resultaten over een langere periode te vergelijken.

Stijging en daling van moord en doodslag

De ontwikkeling van de criminaliteit kan worden vergeleken met die van moord en doodslag. Deze vorm van criminaliteit is niet gevoelig voor aangiftebereidheid. Tevens worden zaken waarbij mogelijk sprake is van moord en doodslag doorgaans grondig onderzocht door politie en artsen. Het aantal gevallen zal dus niet erg beïnvloed zijn door de bereidheid van de politie om ze te registreren. Aan de andere kant zijn moord en doodslag bijzondere en zeldzame misdrijven, die in principe geen sterk verband met de algemene ontwikkeling van criminaliteit hoeven te hebben.

1.3 Slachtoffers van moord en doodslag naar geslacht, voortschrijdend vijfjaarsgemiddelde
JaarMannen (per miljoen inwoners)Vrouwen (per miljoen inwoners)
19523,22,2
19532,92,3
19542,61,9
19552,42,2
19562,62,3
19573,12,3
19583,52,2
19593,92,5
19603,92,2
19614,12,2
19624,12,4
19634,12,5
19644,22,7
19654,72,9
19664,92,8
19675,42,9
19685,93,1
19696,43,2
19706,73,3
19717,13,7
197284
19738,64,3
19749,24,7
19759,95,1
197610,35,5
197710,65,4
197810,75,6
197910,85,5
1980115,4
198111,55,6
198211,75,7
198312,15,6
198412,85,9
198512,96,1
198612,76,1
198712,96,1
1988136,2
198913,36,4
199014,66,5
1991166,6
199216,26,8
199316,87,6
199417,47,7
199517,58
199617,27,7
199717,77,9
199817,67,5
199917,27,5
200016,87,4
200116,78
200216,57,8
200316,37,6
200414,97,1
200513,96,8
200613,26,1
200712,36
200811,66
200911,96
201011,86
2011116,2
201210,65,7
20139,95,4
20149,24,9


Net als bij de ontwikkeling van de geregistreerde criminaliteit laat het aantal Nederlandse slachtoffers van moord en doodslag in Nederland een stijging zien vanaf het begin van de jaren vijftig. Het hoogtepunt werd bereikt in de jaren negentig, gevolgd door een daling die na 2003 sterker werd. Tevens valt op dat de stijging, en later de daling, sterker is bij mannelijke dan bij vrouwelijke slachtoffers. In 2017 is het aantal moorden weer gestegen, maar het is nog onduidelijk of daarmee een kentering is ingezet (Leistra, 2017).

Nieuwbeerta en Deerenberg (2005) lieten zien dat de stijging van het aantal moorden per inwoner vooral plaatsvond in de drie grootste steden. Vond er tot 1965 in heel Nederland ongeveer evenveel moord en doodslag plaats per inwoner, in de jaren negentig vielen er in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag vier maal zoveel slachtoffers per inwoner als in de rest van het land. Datzelfde patroon was ook in 2016 nog zichtbaar.

Ook de burger ervoer een misdaadgolf

Omdat niet alle ervaren criminaliteit bij de politie wordt aangegeven, is het zinvol om ook te kijken naar de ontwikkeling van de ondervonden criminaliteit zoals die wordt gemeten aan de hand van jaarlijkse slachtofferenquêtes. Deze worden al sinds de jaren tachtig afgenomen en kunnen dus ook voor een deel van de periode naast de geregistreerde criminaliteit worden gelegd.

Daar moeten wel twee kanttekeningen bij worden geplaatst. De omvang van de criminaliteit is volgens de enquêtes hoger dan volgens de politieregistratie, omdat burgers maar een beperkt deel van alle misdrijven bij de politie aangeven. In de enquêtes wordt ook niet alleen gevraagd naar misdrijven, maar ook naar lichtere delicten. Aan de andere kant richten deze vragenlijsten zich op burgers, terwijl de politie in haar registratie ook aangiftes van bedrijven opneemt. Ook registreert de politie misdrijven die geen directe slachtoffers hebben, zoals drugshandel en fraude.

Daarnaast zijn de onderzoeksmethoden van de slachtofferenquête in deze periode enkele keren fundamenteel gewijzigd. Dat levert ook verschillende niveaus op. Vanwege de verschillen in onderzoeksmethode is het niet mogelijk er één reeks van te maken. Belangrijker dan het niveau is echter of de ontwikkeling in grote lijnen hetzelfde is als die van de politiecijfers.

1.4 Slachtofferschap criminaliteit, 15 jaar of ouder
 Enquête Slachtoffers Misdrijven (%)Enquête Rechtsbescherming en Veiligheid/Permanent Onderzoek Leefsituatie (%)Veiligheidsmonitor (%)
198032,8
198134
198235,5
198335,2
198436,2
1985
198634,3
1987
198833,6
1989
199032,7
1991
199235,124,3
199325
199426
199525,9
199623,1
199725,5
199826,2
199926,2
200025,7
200124,9
200227,2
200325,6
200425,4
200527,5
200626
200724,7
200821,3
200921,9
201020,8
201120,4
201219,8
201319,8
201418,9
201517,6
201617,3
201715,2

Die ontwikkeling van de criminaliteit die burgers ervaren, komt in grote lijnen overeen met die van de geregistreerde criminaliteit. Zo was het percentage Nederlanders van 15 jaar of ouder dat in de Enquête Slachtoffers Misdrijven (ESM) aangaf slachtoffer te zijn geweest van criminaliteit in 1992 iets hoger dan in 1980. Volgens de Enquête Rechtsbeschermingen Veiligheid / Permanent Onderzoek Leefsituatie (ERV/POLS) bleef de ervaren criminaliteit tussen 1992 en 2004 in grote lijnen gelijk. Van 2005 tot 2017 was er sprake van een daling, zo blijkt uit de Veiligheidsmonitor (VM).
Zowel de ontwikkeling van moord en doodslag als die van het slachtofferschap van criminaliteit vertonen grofweg hetzelfde patroon als dat van de geregistreerde criminaliteit: een stijging tot de jaren negentig, met na de eeuwwisseling een daling.

Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat in de hierboven genoemde totalen, misdrijven en delicten bij elkaar zijn opgeteld die van sterk elkaar kunnen verschillen voor wat betreft hun maatschappelijke impact. Zo heeft een moord heeft veel grotere gevolgen voor slachtoffer, nabestaanden en dader dan een vernield bushokje. De meer complexe vormen van misdaad, zoals financiële fraude, internationale drugshandel en digitale criminaliteit, leggen een groter beslag op politie en justitie dan een op heterdaad betrapte fietsendief.

2. Waar kwam die misdaadgolf vandaan?

De discussie onder wetenschappers, politie en justitie uit de jaren tachtig rondom de misdaadgolf is nog niet verstomd. Deze is in zekere zin zelfs ingewikkelder geworden, omdat nu niet alleen de stijging verklaard moet worden, maar ook de daling die er opvolgde. Een aantal theorieën die alleen het eerste kunnen verklaren, hebben dan ook aan belangstelling verloren (Farrell, Tilley en Tseloni, 2014).

Een andere factor om rekening mee te houden bij een verklaring is dat de afname in geregistreerde criminaliteit van de afgelopen twee decennia, en de toename in de decennia daarvoor, ongeveer tegelijkertijd ook in het buitenland plaats heeft gevonden (Smit, 2008; De Waard, 2017).

2.1 Misdrijven in Noordwest-Europa
 Denemarken (per 1 000 inwoners)Duitsland (per 1 000 inwoners)Ierland (per 1 000 inwoners)Frankrijk (per 1 000 inwoners)Verenigd Koninkrijk (per 1 000 inwoners)Noorwegen (per 1 000 inwoners)
196028375151411
196129385151512
196229375161712
196331296121813
196432306132013
196533306142113
196632327152213
196735357172214
196840368192314
196943379202716
1970534010222817
1971604013252919
1972604213323020
1973624112343022
1974654413353523
1975574715363724
1976555017353822
1977605419404422
1978675519404325
1979695819444226
1980796221494830
1981796626535332
1982817028635836
1983817129655839
1984826828676237
1985936926656440
19861007225596840
19871027324576948
19881057125566552
19891057025586856
19901037125627956
19911016627669252
19921047827679755
19931058328689653
19941058028688954
19951038228638862
19961008128618762
19971018025607965
1998947923618766
1999937722619065
2000947619648868
2001887722689366
20029179276910170
20039080266610167
2004888024639463
2005807825629260
2006787724618959
20078276608167
20088775597664
20098974587065
20108573576662
20118475566360
Bron: CBS, Eurostat, European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics.

Haen Marshall en Summer (2012) laten zien dat Nederland na 1990 ook voor moord en doodslag de internationale ontwikkeling volgt. Terwijl in veel West-Europese landen aanvankelijk het aantal slachtoffers van moord en doodslag steeg of gelijk bleef, daalde het tussen 2000 en 2008 overal. Ook voor de ervaren criminaliteit geldt dat deze een vergelijkbare op- en neergaande trend heeft gevolgd als andere landen in West-Europa (Eysink Smeets en Vollaard, 2015).

Dat betekent dat er sprake moet zijn van maatschappelijke ontwikkelingen en beleidstrends die niet uniek zijn voor Nederland, tenzij er een opvallend gelijktijdig effect is van allerlei lokale ontwikkelingen in dezelfde richting, hetgeen allesbehalve waarschijnlijk is. Het betekent niet dat ontwikkelingen die specifiek zijn voor Nederland niet hebben bijgedragen aan de afname van criminaliteit, maar wel dat deze ontwikkelingen niet de enige, en waarschijnlijk ook niet de meest invloedrijke zijn geweest. Verklaringen die voor alle westerse landen opgaan lijken dus meerwaarde hebben.

Het lag niet aan het aandeel jonge mannen

Omdat over de hele wereld en door de tijd heen het grootste deel van de officiële criminaliteit wordt gepleegd door jonge mannen is de stijging in de criminaliteit vaak in verband gebracht met een stijging van het aandeel jonge mannen in de bevolking. In de jaren vijftig steeg het aandeel minderjarige mannen in de bevolking maar weinig, terwijl in die periode het percentage minderjarige mannelijke verdachten verdubbelde. In de periode daarna, tot ongeveer 2006 daalde het percentage minderjarige verdachte mannen wel in grote lijnen parallel aan dat van het percentage minderjarige mannen in de bevolking. Maar als het aandeel jongeren sterk bepalend was geweest voor de criminaliteit, dan zou de criminaliteit gedaald moeten zijn in de jaren zestig, zeventig en tachtig, in plaats van gestegen zoals hierboven beschreven. Na 2006 daalde het percentage minderjarige verdachten sneller dan het aandeel minderjarigen in de bevolking.

2.2 Minderjarigen in de totale bevolking en minderjarige verdachten van misdrijven, naar geslacht
 Minderjarige mannen (%)Minderjarige vrouwen (%)Minderjarige mannelijke verdachten (%)Minderjarige vrouwelijke verdachten (%)
19503533,1
19513533,1
195235,133,215,77,2
195335,333,3177,5
195435,433,418,68,5
195535,533,519,88,8
195635,633,6239,2
195735,733,725,210,7
195835,733,726,610
195935,933,82411,1
19603633,92612,7
1961363427,814,2
196235,93428,916,4
196335,833,92815,9
196435,833,928,115,3
196535,233,327,617,5
196634,632,82616,9
196734,132,425,817,2
196833,932,126,517,6
196933,631,926,118,2
197033,431,725,518,1
197133,131,525,917,7
197232,831,226,616,9
197332,530,92717,8
197432,130,526,719,9
197531,73023,720
197631,129,524,720,1
197730,628,924,419,5
19783028,323,520,4
197929,427,72322
198028,827,122,120,3
198128,326,521,420,1
198227,625,921,720
198326,925,319,718,3
198426,324,61918,4
198525,72419,119,2
198625,123,519,219,6
198724,62318,218,9
19882422,517,516,6
198923,5221714,9
199023,221,616,916
199122,921,417,817,2
199222,821,318,118,1
199322,721,216,915,4
199422,721,217,516,4
199522,721,218,218,7
199622,721,221,722,4
199722,721,22020,9
199822,721,218,219,3
199922,721,218,521,3
200022,821,318,120,2
200122,921,416,922
200222,921,41720,5
200322,921,51720,3
200422,921,418,320,6
200522,821,319,623,9
200622,721,219,723,5
200722,521,119,323,8
200822,420,91822,1
200922,120,716,820,8
201021,920,514,418,5
201121,720,313,216,2
201221,520,212,514,9
201321,32011,513,4
201421,119,811,313,1
20152119,612,213,5
201620,819,511,713,9
201720,619,311,314,1

2.3 Mannelijke verdachten van misdrijven naar leeftijd
 12 tot 18 (per 10 000 leeftijdgenoten)18 tot 25 (per 10 000 leeftijdgenoten)25 tot 45 (per 10 000 leeftijdgenoten)45 tot 65 (per 10 000 leeftijdgenoten)65 of ouder (per 10 000 leeftijdgenoten)
200564577436016749
200664579836616849
200764079436016551
200858476234615850
200954373533915347
201046968832915148
201143066132915149
201237859931414446
201331352529513542
201429148428613342
201528042726112237
201625938724311434
201722334321810028

Tegelijkertijd was er na 2006 sprake van een snellere daling van het percentage verdachten onder 12- tot 25-jarigen dan onder personen ouder dan 25. Er was dus meer aan de hand dan alleen een demografische ontwikkeling.

Een van de voor de daling van verdachte 12- tot 25-jarigen genoemde verklaringen is dat jongeren sinds de opkomst van de spelcomputer en de smartphone zich liever daarmee vermaken dan met buiten rondhangen. Ze zouden daardoor minder vatbaar zijn voor criminele vrienden en minder in de gelegenheid zijn voor het plegen van impulsieve misdrijven. Dat jongeren steeds meer tijd online besteden, blijkt onder meer uit enquêtes. Wetenschappelijk bewijs voor een verband met (offline) crimineel gedrag is echter beperkt voorhanden (Sonck en De Haan, 2015; Van der Laan en Goudriaan, 2016; Weerman, 2017).

Vanwege het verband tussen voortijdig schoolverlaten en criminaliteit lijkt ook het afnemende aantal voortijdig schoolverlaters een bijdrage te leveren aan het dalende percentage verdachten onder jongeren (Traag en Marie, 2011; Van der Laan en Weijters, 2015). Zo is het percentage voortijdig schoolverlaters onder 18- tot 25-jarigen tussen 2003 en 2016 gedaald van 14,4 naar 7,9. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat kinderen die opgroeien in eenoudergezinnen vaker crimineel gedrag vertonen (Van de Rakt, 2011). Het percentage kinderen in eenoudergezinnen neemt nog steeds toe (CBS, 18 december 2017).

De impact van drugs is veranderd

Zowel de ontwikkeling van de vermogenscriminaliteit als die van moord en doodslag worden door onderzoekers gekoppeld aan drugsgebruik en –handel. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden drugsverslaafden, met name gebruikers van heroïne, verantwoordelijk gehouden voor een groot deel van de fietsendiefstal en auto-inbraken. Vanwege hun afhankelijkheid van drugs ligt de recidive doorgaans veel hoger dan onder niet-gebruikers en daardoor komen zij ook vaker terecht in instellingen voor stelselmatige daders. Veel van deze verslaafden zijn dus niet meer in de gelegenheid om criminaliteit te begaan (Vollaard, 2010). De groep veelplegers, waaronder zich veel drugsverslaafden bevinden, halveerde tussen 2003 en 2014 (Beerthuizen, Tollenaar en Van der Laan, 2016). Ook het aantal verdachten dat door de politie als drugsgebruiker werd geregistreerd daalde tussen 2005 tot 2014 (Van der Laar en Van Ooyen-Houben, 2015). Het totaal aantal verslaafden is bovendien gedaald door overlijden en door afkicken met behulp van vervangende stoffen zoals methadon (Wisselink, Kuijpers en Mol, 2014; Boerman et al., 2017).

Terwijl de vermogenscriminaliteit vooral gekoppeld is aan drugsgebruik, worden moord en doodslag juist gekoppeld aan de drugshandel. De politie en kenners van de onderwereld leggen een verband tussen de opkomst van internationale drugsnetwerken vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw en de toename van dodelijk geweld in de grote steden, waar nieuwe groepen criminelen de markt probeerden over te nemen (Van Gestel en Verhoeven,2017; Slot, 2017).

Hoewel afrekeningen nog steeds verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de dodelijke slachtoffers in het criminele circuit, zijn de aantallen sinds het begin van deze eeuw gehalveerd (CBS, 18 augustus 2017). Afrekeningen vormen een kwart van alle moord en doodslag. Een verklaring van het moord- en doodslag cijfer alleen op basis van(drugsgerelateerde) afrekeningen is dus onvoldoende. Berghuis (2017) vermoedt dat de naoorlogse trends van verstedelijking, meer drugsgebruik en minder respect voor gezag ook een rol hebben gespeeld bij de toename van moord en doodslag. Liem, Van Wilsem en Nieuwbeerta (2012) zien in de periode 1992–2009 een relatie met het aantal moordzaken dat wordt opgelost en met de op- en neergang van de conjunctuur.

Historisch onderzoek naar gewelddadige criminaliteit in Europa laat zien dat deze zich in de eerste helft van de twintigste eeuw, met uitzondering van de Eerste en Tweede Wereldoorlog, op het laagste punt bevond sinds de structurele afname die begon in de Middeleeuwen. Als verklaring daarvoor wordt gegeven dat maatschappelijke normen zich steeds meer keerden tegen de gewelddadige oplossing van conflicten, de sociale controle toenam (met een belangrijke rol voor de kerk) en dat de overheid steeds meer het monopolie op geweld naar zich toetrok (Eisner, 2003; Spierenburg, 2012). Wat betreft Smit, De Waard en Berghuis (2012) heeft de steeds sterkere culturele afwijzing van criminaliteit en in het bijzonder geweld zich ook de laatste decennia doorgezet. Dat betekende ook dat er meer aandacht kwam voor de opsporing van geweld en dat de opvatting van wat geweld inhield breder werd. Ook al is het niveau sinds de jaren vijftig weer gestegen, het ligt nog altijd ver onder dat van de Middeleeuwen.

De ontwikkelingen in de drugsproductie en drugshandel zelf zijn moeilijk in kaart te brengen. Hoeveel er in Nederland aan drugs wordt geproduceerd en verhandeld kan slechts worden geschat. De politie rolt wel kwekerijen en laboratoria op, maar die aantallen worden net zo goed bepaald door het aantal bestaande productielocaties als door de mankracht die de politie en justitie kunnen en willen inzetten voor de opsporing en vervolging daarvan. De politie vindt sinds 2011 meer plaatsen voor productie, opslagen dumping van afval van drugs. Het aantal geruimde hennepkwekerijen beweegt zich sinds 2007 tussen 4,7 duizend en 6 duizend, zonder duidelijke trend (Van Laar en Van Gestel, 2017; Boerman et al., 2017). Hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot eerdere jaren is onduidelijk. Dat geldt ook voor de zogenaamde ondermijnende effecten van de drugsproductie en –handel, die zich bijvoorbeeld uit in bedreiging van gezagsdragers.

Burgers en bedrijven investeerden in preventie

Een stroming die de laatste jaren opgang maakt richt zich vooral op de mate waarin een situatie zich leent voor crimineel gedrag. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat criminelen bij het plegen van hun delicten een grofweg rationele afweging maken tussen de potentiële buit, de moeite die ze daar voor moeten doen en de mate waarin de omgeving het gedrag belemmert of stimuleert.

Vanuit dit perspectief is het de welvaartsgroei van na de Tweede Wereldoorlog die er voorheeft gezorgd dat er meer te stelen valt. Tegelijkertijd zorgde voortschrijdende technologie er voor dat deze consumptiegoederen draagbaarder werden, en dus makkelijker te stelen. Daarnaast zijn huizen vaker verlaten doordat meer vrouwen zijn toegetreden tot de arbeidsmarkt, doordat mensen verder van huis werken en doordat er meer vrije tijd buitenshuis wordt besteed (Cohen en Felson, 1979).

De belangrijkste ontwikkeling in de afname van de geregistreerde criminaliteit leek Smit, De Waard en Berghuis (2012) dat burgers, bedrijven en overheid meer bereid zijn om te investeren in preventieve maatregelen. Van sloten op deuren en ramen tot extra beveiligers en overheidsvoorschriften voor inbraakbeveiliging in nieuwbouw (Vollaard en Van Ours, 2011; Farrell, Tilley en Tseloni, 2014).

Het percentage huizen met een alarminstallatie of rolluiken vertoont vanaf 1981 een opgaande trend. Dat geldt ook wanneer rekening wordt houden met wijzigingen in de vraagstelling en opzet van het onderzoek. Bij de percentages huizen met buitenverlichting of extra veiligheidssloten op buitendeuren was eveneens sprake van een opgaande trend van 1992 tot 2009, gevolgd door een daling daarna. Daarbij moet er rekening mee gehouden worden dat de grote meerderheid van de huizen buitenverlichting of extra veiligheidssloten heeft en een minderheid een alarminstallatie of rolluiken. Ook in andere Europese landen investeerden burgers meer in beveiliging (Van Dijk, 2012).

2.4 Huishoudens met (rol)luiken voor ramen of deuren
 Enquête Slachtofferschap Misdrijven (%)Enquête Rechtsbescherming en Veiligheid / Permanent Onderzoek Leefsituatie (%)Veiligheidsmonitor Rijk (%)Integrale Veiligheidsmonitor (%)Veiligheidsmonitor (%)
19812
19822
19832
1984
19854
1986
1987
1988
1989
1990
1991
199210,7
199311,4
199410,5
199510,8
199610,3
199712,3
199812,2
199912,8
200013
200112,9
200212,4
200314
200413,5
200514,9
200615,1
200715,7
200816,6
200915,8
201015,5
201116,2
201218,7
201318,7
201418,9
201519,5
201619,5
201719,1


2.5 Huishoudens met alarminstallatie
 Enquête Slachtofferschap Misdrijven (%)Enquête Rechtsbescherming en Veiligheid / Permanent Onderzoek Leefsituatie (%)Veiligheidsmonitor Rijk (%)Integrale Veiligheidsmonitor (%)Veiligheidsmonitor (%)
19811
19822
19832
1984
19852
1986
1987
1988
1989
1990
1991
19926,2
19935,7
19946,1
19955,9
19967,2
19977,6
19988,4
19998,5
20008,6
20019,1
20029
20039,4
20049,3
200511,8
200610,9
200711,5
200812,2
200911,7
201011,6
201111,7
201213
201312,8
201413,1
201513,1
201612,8
201712,9

Ook bij auto’s werd vanaf de jaren negentig steeds vaker een startonderbreker of alarminstallatie aangebracht. Dat gebeurde tegelijkertijd in andere landen en wordt ook daar in verband gebracht met de afname van het aantal autodiefstallen (Farrell en Brown, 2016). Tussen 1996 en 2004 steeg het aandeel autogebruikers dat een auto met startonderbreker of alarminstallatie had van een tiende naar ruim de helft.

2.6 Gebruikers van auto met startonderbreker of alarminstallatie
 Enquête Rechtsbescherming en Veiligheid / Permanent Onderzoek Leefsituatie (%)Veiligheidsmonitor Rijk (%)
19926,3
19936,6
19948,5
19959,4
199610,5
199717,5
199823
199932,7
200040,2
200141,3
200244,5
200345,9
200452,2
200556,2
200656,5
200757,1
200857,4

Het aantal werkzame personen in de particuliere beveiligingsbranche steeg tussen 1980 en 2009 van 10 duizend naar 32 duizend en bleef daarna ongeveer gelijk. Daarmee is deze sector sneller gegroeid dan het aantal politieagenten, dat in deze periode meer dan verdubbelde. Ook in andere Europese landen deed zich deze ontwikkeling voor (De Waard en Van Steden, 2012). Tussen 2002 en 2009 stegen de uitgaven aan preventie door beveiligingsbedrijven (in prijzen van 2015) van 1,6 naar 2,0 miljard euro, waarna ze stagneerden. De uitgaven aan beveiligingsmaterialen lagen tussen 2002 en 2009 rond de 1 miljard euro, maar vervolgens zette een daling in tot minder dan 0,8 miljard in 2014.

2.7 Uitgaven aan preventie
 Beveiligings- en opsporingsbedrijven (miljard euro (prijzen van 2015))Verkoop beveiligingsmaterialen (miljard euro (prijzen van 2015))
20021,5821,02
20031,7180,975
20041,5861,012
20051,6341,014
20061,7580,998
20071,8931,056
20081,9621,075
20092,0221,012
20101,9370,921
20111,9550,927
20121,9520,872
20131,8930,814
20141,9810,78
20152,1070,851

Verschillende ontwikkelingen suggereren dus dat preventieve maatregelen en uitgaven door bedrijven en particulieren in ieder geval sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn gestegen. Sinds 2009 is op sommige terreinen sprake van stabilisering. Dat laatste zou kunnen komen doordat burgers de kans op inbraak zo klein achten dat ze het niet nodig vinden om extra te investeren in beveiliging. Van Dijk (2012) en Vollaard (2013) geven echter aanwijzingen dat burgers niet zo’n direct verband leggen tussen risico en beveiliging. Aan de andere kant heeft de stagnatie van uitgaven niet geleid tot een toename van de criminaliteit, dus het verband tussen preventiemaatregelen is ook in die richting niet direct.

Verschuift de misdaad naar het internet?

Hierboven is nagegaan of nieuwe technologie er toe heeft geleid dat mensen (vooral jonge mannen) zich minder met traditionele criminele activiteiten bezig houden. De nieuwe technologie heeft ook een keerzijde: de opkomst van digitale vormen van criminaliteit.

Onze belangrijkste bron over het vóórkomen van cybercrime tegen burgers is de Slachtofferenquête. Sinds 2012 wordt daarin ook gevraagd naar verschillende vormen van cybercrime, zowel die waarbij de technologie een middel is voor gedrag dat ook zonder computer kan plaats vinden (zoals cyberpesten), als die waarbij de technologie het doel is (zoals hacken). Daaruit blijkt dat cybercrime in zijn totaliteit tussen 2012 en 2017 niet is gestegen, alhoewel dat voor online koopfraude wel het geval was. Wel blijkt, nog sterker dan bij de meeste ‘traditionele’ vormen van criminaliteit, dat van cybercrime maar weinig aangifte wordt gedaan bij de politie (CBS, 25 september 2017). In een deel van de gevallen maken slachtoffers melding bij een bank, consumentenorganisatie of school. In andere gevallen heeft het slachtoffer niet eens door dat het slachtoffer is van cybercrime, of het beschouwt zichzelf niet als zodanig (Van der Bruggen, 2015).

Ongeveer 3 op de 10 jongeren van 12 tot en met 22 jaar gaven in 2015 in een CBS/WODC enquête aan één of meer gedigitaliseerde of cyberdelicten te hebben begaan. Hierbij kan het echter ook gaan om relatief onschuldige varianten, zoals inloggen op een computer zonder toestemming van de eigenaar (Van der Laan en Goudriaan, 2016).

Daarnaast blijkt op basis van enquêtes naar ICT-gebruik door bedrijven dat 1 op de 5 bedrijven in 2016 last had van cyberaanvallen (CBS, 25 september 2017). Er zijn echter geen cijfers van eerdere jaren om mee te vergelijken.

De vormen van cybercrime waar in de Veiligheidsmonitor naar wordt gevraagd zijn de vormen die het vaakst genoemd werden in een verkennend onderzoek uit 2010, gericht op alle vormen van cybercrime (Moons en Linden, 2011). Het is mogelijk dat nieuwe vormen van cybercrime inmiddels belangrijker zijn geworden. Er zijn ook geen cijfers verder terug in de tijd, zodat het lastig is te bepalen in hoeverre sprake is van een verschuiving van traditionele naar digitale criminaliteit. Het CBS zal daarom de genoemde vormen van cybercrime in de vragenlijsten om de zoveel tijd (moeten) herijken.

De vraag is of daadwerkelijk sprake is van een verschuiving van criminele activiteiten naar cybercrime, of dat er sprake is van een nieuwe groep criminelen.. Voor cybercriminaliteit zijn andere vaardigheden vereist dan voor traditionele misdrijven. De eerste uitkomsten uit onderzoek naar cybercriminelen tonen verschillen in achtergrond met de daders van traditionele criminaliteit. Aan de andere kant zijn, of raken, de netwerken van cybercrime en traditionele criminaliteit met elkaar verweven (Leukfeldt en Weulen Kranenburg, 2017).

3. Conclusie

Wetenschappers en beleidsmakers zijn het er inmiddels over eens dat ten opzichte van de jaren negentig sprake is van een daling van de veel voorkomende criminaliteit waarvan burgers het slachtoffer worden. De dalende aangiftebereidheid kan de afname van de door de politie geregistreerde misdrijven niet volledig verklaren. Daarnaast wijzen ook het aantal slachtoffers van moord en doodslag en de ervaringen van burgers in dezelfde richting: na een stijging van de criminaliteit van de jaren zestig tot de jaren negentig is sinds de eeuwwisseling weer sprake van een daling. Waar het gaat om georganiseerde criminaliteit zonder directe slachtoffers en criminaliteit tegen bedrijven ontbreken de cijfers om uitspraken te doen over de ontwikkeling. Wat achter de daling van de criminaliteit tegen burgers zit, is nog onderwerp van debat.

Een aantal verklaringen zijn de revue gepasseerd. Verklaringen die alleen opgaan voor de stijging, maar niet voor de daling, hebben aan populariteit verloren. Dat geldt ook voor verklaringen die uniek zijn voor Nederland, omdat de meeste westerse landen een vergelijkbare ontwikkeling hebben doorgemaakt. Ook een puur op demografie van de daders gerichte verklaring, zoals het aandeel jonge mannen in de bevolking, schiet tekort. De trends in drugsgebruik en –handel, toenemende welvaart en de toegenomen investeringen in preventie tegen inbraak en diefstal lijken beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen in criminaliteit. Soms lijken ontwikkelingen zowel een lichte als een schaduwzijde te hebben, zoals de opkomst van internet en mobiele telefoons. Of en hoelang de huidige daling zich zal doorzetten blijft daarom nog een vraag.

Literatuur

Aebi, M. F. et al. (2006). European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics 2006. WODC, Den Haag.

Aebi, M. F., G. Kronicz, J. Lhuillier en C. Zufferey (2010). European sourcebook on crime and criminal justice statistics 2010. WODC, Den Haag.

Aebi, M. F. en C. Campistol (2014). European sourcebook on crime and criminal justice statistics 2007–2011. European Institute for Crime Prevention and Control,Helsinki.

Akkermans, M. (2016). Melding en aangifte van veel voorkomende criminaliteit. Stand van zaken, trends en kenmerken. Sociaaleconomische trends, oktober 2016.

Baumer E. P. en J.L. Lauritsen (2010). Reporting crime to the police, 1973–2005: A multivariate analysis of long-term trends in the National Crime Survey (NCS) and National Crime Victimization Survey (NCVS). Criminology, 48.

Beerthuizen, M.G.C.J., N. Tollenaar en A.M. van der Laan (2016). Monitor Veelplegers 2016.Trends in de populatie zeer actieve veelplegers uit de periode 2003 tot en met 2014. WODC, Den Haag.

Beki C., K. Zeelenberg en K. van Montfort (1999). An analysis of the crime rate in the Netherlands 1950-93. The British Journal of Criminology, 39/3.

Berghuis, B. (2017). Daling moorden opgehelderd. Secondant, september 2017.

Bernasco, W., en S. Weijer. (2016). Aangifte- en meldingsbereidheid: Trends endeterminanten.NSCR en Ministerie van Veiligheid en Justitie/WODC, Amsterdam en Den Haag. 

Boerman, F., M. Grapendaal, F. Nieuwenhuis en E. Stoffers (2017). Nationaal dreigingsbeeld2017: Georganiseerde criminaliteit. Dienst Landelijke Informatieorganisatie, Driebergen.

Bruggen, M. van der (2015). Een beschouwing van de ontwikkeling van het internet en cybercriminaliteit en de gevolgen hiervan voor de internationale bestrijding van kinderporno. Tijdschrift voor Criminologie, 2015/2.

CBS (2017, 18 augustus). Ook in 2016 minder moord en doodslag. CBS nieuwsbericht.

CBS (2017, 25 september). Drie kwart cybercrime delicten niet gemeld. CBS nieuwsbericht.

CBS (2017, 25 september). Een op vijf bedrijven slachtoffer van cyberaanval. CBS nieuwsbericht.

CBS (2017, 18 december). Ruim kwart gescheiden ouders kiest voor co-ouderschap. CBS nieuwsbericht.

CBS en ministerie van Justitie en Veiligheid (2018). Veiligheidsmonitor 2017. Centraal Bureau voor de Statistiek en ministerie van Justitie en Veiligheid, Den Haag/Heerlen/Bonaire. 

Cohen, L.E. en M. Felson (1979). Social change and crime rate trends: a routine activityapproach. American Sociology Review, 44/August. 

Dijk, J. J.M. van (2012). Deuren op slot: Naar een verklaring voor de internationale dalingvan criminaliteit. Justitiële Verkenningen, 38/7. 

Eisner, M. (2003). Long-Term Historical Trends in Violent Crime. Crime and Justice, 30. 

Eysink Smeets, M. en B. Vollaard (2015).Trends in perceptie van criminaliteit. Tijdschrift voor Criminologie, 2015/2. 

Farrell, G., N. Tilley en A. Tseloni (2014). Why the Crime Drop? In M. Tonry (red.). Why Crime Rates Fall and Why They Don’t, Crime and Justice, 43, 421–490.

Farrell, G. en R. Brown (2016). On the Origins of the Crime Drop: Vehicle Crime and Securityin the 1980s. The Howard Journal, 55/1–2. 

Gestel, B. van en M.A. Verhoeven (2017). Liquidaties nieuwe stijl. Verruwing en professionalisering bij liquidaties in Nederland. Justitiële Verkenningen, 43/5. 

Goudriaan H., P. Nieuwbeerta en K. Wittebrood (2005). Overzicht van onderzoek naar determinanten van aangifte doen bij de politie. Theorieën, empirische bevindingen, tekortkomingen en aanbevelingen. Tijdschrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, 4 /1. 

Goudriaan, H. (2006). Reporting crime. Effects of Social Context on the Decision of Victims to Notify the Police. Academisch proefschrift, Universiteit Leiden. 

Haen Marshall, I. en D.L. Summers (2012). Contemporary differences in rates and trends of homicide among European nations. In M.C.A. Liem en W.A. Pridemore (red.). Handbook of European homicide research. Patterns, explanations and country studies. 39–70.

Ham, T. van, E. Bervoets, L. Scholten en H. Ferwerda (2018). Realiteit of registratie-effect. De invloed van registratie-effecten op de daling van de geregistreerde jeugdcriminaliteit. WODC/Beke. 

Killias, M., et al. (1999). European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics 1998. Raad van Europa.

Killias, M., et al. (2003). European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics 2003. WODC, Den Haag.

Kruisbergen, E.W., H.G. van de Bunt en E.R. Kleemans (2012) Georganiseerde criminaliteit inNederland: Vierde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. WODC/ EUR, Den Haag/Rotterdam. 

Laan, P. van der en G. Weijters (2015). Daling in geregistreerde jeugdcriminaliteit. Enkele verklaringen. Tijdschrift voor Criminologie, 2015/2, 203–228.

Laan, A.M. van der en H. Goudriaan (2016). Monitor Jeugdcriminaliteit. Ontwikkelingen inde jeugdcriminaliteit 1997 tot 2015. CBS/WODC , Den Haag. 

Laar, M.W. van en M.M.J. van Ooyen-Houben (2015). Nationale Drugsmonitor Jaarbericht 2015. Trimbos-Instituut / WODC, Utrecht/Den Haag. 

Laar, M.W. van en B. van Gestel (2017). Nationale Drugsmonitor Jaarbericht 2017. Trimbos Instituut / WODC, Utrecht/Den Haag.

Leukfeldt, R. en M. Weulen Kranenburg (2017). De menselijke factor in cybercrime. Tijdschrift voor Criminologie, 2017/3, 282–290.

Liem, M., J. van Wilsem, P. Smit en P. Nieuwbeerta (2012). De daling van moord en doodslag in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie, 2012/1, 18–32.

Moons, E. en G. Linden (2011). Pilotstudie cybercrime. CBS, Den Haag/Heerlen.

Nieuwbeerta, P. en I. Deerenberg (2005). Trends in moord en doodslag 1911–2002. Een eerste analyse van het Historisch Bestand Slachtoffers Moord en Doodslag. Bevolkingstrends, 2005/1.

Rakt, M. van de (2011). Two generations of crime; The intergenerational transmission ofcriminal convictions over the life course. Academisch proefschrift, Radboud Universiteit Nijmegen.

Slot, E. (2017). Liquidaties in Nederland in historisch perspectief. Justitiële Verkenningen, 43/5.

Smit, P. (2008). Nederland in internationaal perspectief. Criminaliteit en rechtshandhaving 2007. WODC/CBS, Den Haag.

Smit, P., J. de Waard en B. Berghuis (2012). Criminaliteit blijft dalen. Secondant, 2012/2.

Sonck, N., en Haan, J. de (2015). Media: Tijd in beeld: Dagelijkse tijdbesteding aan mediaen communicatie. SCP, Den Haag.

Spierenburg, P. (2012). Long-term historical trends of homicide. In M.C.A. Liem en W.A. Pridemore (red.). Handbook of European homicide research. Patterns, explanations and country studies. Springer, New York. 25–38.

Traag, T. en O. Marie (2011). Voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en delinquentie:cumulatie van risicogedrag onder jongeren in Nederland. Sociaaleconomische trends, 2011/4.

Vollaard, B. (2013). Het spel tussen dader en slachtoffer. Tijdschrift voor Criminologie, 2013/3, 299–308.

Vollaard, B. (2010). Het effect van langdurige opsluiting van veelplegers op de maatschappelijke veiligheid. Politie en Wetenschap/Tilec, Den Haag/Tilburg.

Vollaard, B.A. en J.C. van Ours (2011). Does regulation of built-in security reduce crime? Evidence from a natural experiment. The Economic Journal.

Voskuil, K. (2018). Burgers haken massaal af bij doen internetaangifte. Algemeen Dagblad, 1 maart 2018.

Waard, J. de en R. van Steden (2012). De opmars van de private veiligheidszorg: Een nationaal en internationaal perspectief. Justitiële Verkenningen, 38/8, 9–23. 

Waard, J. de (2017). Criminology’s Dirty Little Secret: Hoe de daling van de criminaliteit bijna geheel voorbijging aan de Nederlandse criminologie. In: C. Bijleveld en P. van der Laan (red.). Liber Amicorum Gerben Bruinsma. Boom Criminologie, Den Haag. 333–345.

Weerman, F., A. van der Laan, I. Haen Marshall en L. Pauwels (2015). De bestudering van criminaliteit op macro-niveau: een inleiding. Tijdschrift voor Criminologie, 2015/2, 149-169.

Weerman, F. (2017). Social media en smartphones als verklaring voor de daling injeugdcriminaliteit? Justitiële Verkenningen, 2017/1, 71-87. 

Wisselink, D.J., W.G.T. Kuijpers en A. Mol (2014). Kerncijfers verslavingszorg 2013. Stichting Informatievoorziening Zorg, Houten. 

Wittebrood, K. (2006). Slachtoffers van criminaliteit: Feiten en achtergronden, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. 

StatLine

Geregistreerde criminaliteit; tijdreeks vanaf 1948

Overledenen; belangrijke doodsoorzaken (korte lijst), leeftijd, geslacht

Preventie; persoonskenmerken

Slachtofferschap delicten; persoonskenmerken

Veiligheidszorg; aanbieders, naar activiteit

Verdachten; delictgroep, geslacht, leeftijd en herkomstgroepering

YouTube

Bekijk deze video op YouTube: Criminaliteit