Oversterfte en doodsoorzaken in 2020 tot en met 2022

4. Beschouwing

Het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in de (over)sterfte en doodsoorzaken in 2020 tot en met 2022. Dit rapport bevat een update van een eerder gepubliceerd rapport, waarin data over 2020 en 2021 zijn beschreven (CBS, 2022b). Voornamelijk in 2020 en 2021 vielen perioden van oversterfte samen met perioden waarin relatief veel mensen aan COVID-19 overleden. In 2022 was er een mindere mate van samenhang tussen de oversterfte en COVID-19-sterfte. Ten tijde van de COVID-19-epidemie zijn de seizoenspatronen van andere (hoofdgroepen) doodsoorzaken veranderd en voornamelijk in 2022 is de sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen en niet-natuurlijke doodsoorzaken (accidentele vallen) hoger dan verwacht. COVID-19 heeft zich in de top tien van meest voorkomende onderliggende doodsoorzaken genesteld en daarbij het voorkomen van dementie en COPD als doodsoorzaak beïnvloed. Deze aandoeningen werden door schouwend artsen relatief vaak op dezelfde doodsoorzakenverklaring met COVID-19 vermeld. Los van COVID-19, was de meest opvallende stijging die van de accidentele vallen in de groep niet-natuurlijke doodsoorzaken. De codering van niet-natuurlijke doodsoorzaken werd niet beïnvloed door de aanwezigheid van doodsoorzaak COVID-19 (zie 2.3.1), waardoor de al voor corona ingezette stijgende trend van niet-natuurlijke doodsoorzaken (met name de accidentele val (CBS, 2023c)) in de Doodsoorzakenstatistiek zichtbaar bleef. In dit rapport is tevens onderzocht in hoeverre COVID-19-vaccinatie samen ging met overlijden aan COVID-19-sterfte en non-COVID-19-sterfte. De resultaten zijn in lijn met de uitkomsten van eerder onderzoek van het RIVM (Vaccinatie verlaagt kans op COVID-19-sterfte en verhoogt kans op sterfte door andere oorzaken niet | RIVM) (RIVM, 2022): COVID-19-vaccinatie wordt geassocieerd met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19.

Bij het interpreteren van de resultaten uit dit onderzoek is er een aantal methodologische overwegingen om in ogenschouw te nemen. De verwachte sterfte, en daarmee ook de oversterfte, is gebaseerd op een scenario waarbij er geen COVID-19 voorkomt. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de trends uit het verleden zich voortzetten in de jaren van de COVID-19-epidemie. Het is echter niet zeker dat dit het geval is. Gemiddeld genomen zou de sterfteprognose een goede inschatting moeten geven van het jaarlijkse aantal mensen dat overlijdt, gegeven dat er geen COVID-19-epidemie, inclusief maatregelen en andere gevolgen, was geweest. In de totale periode van 2020-2022 komt de oversterfte (45,8 duizend) min of meer overeen met de COVID-19-sterfte (48 duizend). Echter, binnen deze periode komen de oversterfteperioden niet altijd 1-op-1 overeen met de sterfte aan COVID-19. Aangezien het gehanteerde model geen rekening houdt met de invloed van COVID-19 op de te verwachte weekpatronen in de sterfte, wordt het model op den duur minder bruikbaar omdat het te verwachten seizoenpatroon wordt beïnvloed door COVID-19. Mogelijk kan dit deels de mindere mate van samenhang tussen de vierde oversterfteperiode en de COVID-19 sterfte in deze periode verklaren. Zie ook: CBS gaat over naar de reguliere statistieken over sterfte en doodsoorzaken van voor coronaHet is tevens van belang in ogenschouw te nemen dat slechts 95% van de doodsoorzakenverklaringen ontvangen en verwerkt zijn. Hierdoor zijn mogelijk een klein deel van de COVID-19 overlijdens niet meegeteld. 

Er zijn mogelijk factoren die indirect tot hogere sterfte (hebben) kunnen leiden. Afgezien van de grotendeels nog onbekende langere termijn gevolgen van COVID-19 op de gezondheid (Long COVID of Post-COVID genoemd) zou het hebben doorgemaakt van een infectie ook de sterfte kunnen beïnvloeden. Er zijn al aanwijzingen op mogelijke indirecte gevolgen van COVID-19 op de gezondheid in het algemeen en de sterfte in het bijzonder (Lee, Park et al., 2022; Riou, Hauser et al., 2023; Uusküla, Jürgenson et al., 2022). 
De vermeldingen van COVID-19 diagnose op de doodsoorzakenverklaring zijn gekoppeld met COVID-19 testdata. In bijna 90 procent van de gevallen is er een positieve testuitslag geweest binnen 6 weken voorafgaand aan overlijden aan COVID-19. In 10 procent van de gevallen werd COVID-19 niet bevestigd. Mogelijk is COVID-19 bij een deel van de gevallen gediagnosticeerd door de behandelaar (arts) op basis van een klinisch beeld, waarbij een laboratoriumuitslag ontbrak (bijvoorbeeld bij een cohortbenadering in verpleeghuizen). Met name aan het begin van de epidemie, toen de testcapaciteit laag was, was het klinisch beeld leidend. Tevens kan er sprake zijn geweest van een zelftest of het ontbreken van een melding (registratie artefact). Daarnaast moet rekening gehouden worden met de sensitiviteit en specificiteit van de COVID-19 laboratoriumtest (PCR), die worden geschat op respectievelijk 67-98 procent en 96-99,5 procent. De kans op een fout-negatieve test hangt samen met afnametechniek, virusuitscheiding, en virustype. De vergelijking die is gemaakt geeft geen beeld over de diagnostische nauwkeurigheid, maar wel over de mate waarin de diagnose op het doodsoorzakenformulier onderbouwd is.

Er zijn in 2020-2022 geen grote verschuivingen in groepen doodsoorzaken, anders dan COVID-19. De stijging in de groep niet-natuurlijke doodsoorzaken is het meest opvallend en komt voornamelijk door de stijging van het aantal (accidentele) vallen. Mensen die aan COVID-19 zijn overleden, hadden vaker dementie, diabetes mellitus, COPD, obesitas, astma en/of de ziekte van Parkinson als bijkomende doodsoorzaak vergeleken met mensen die niet aan COVID-19 zijn overleden. Bij vrouwen is de associatie van obesitas en diabetes mellitus met COVID-19 sterker dan bij mannen. Dergelijke sekseverschillen worden internationaal ook waargenomen hoewel hier nog weinig onderzoek naar is gedaan (Kautzky-Willer, 2021).

Uit de bevindingen van het huidige rapport blijkt dat COVID-19-vaccinatie geassocieerd is met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19. Het gestandaardiseerde COVID-19-sterftecijfer was hoger onder niet-gevaccineerden dan onder gevaccineerden. Dit is in lijn met de eerder onderzoek van het RIVM (Vaccinatie verlaagt kans op COVID-19-sterfte en verhoogt kans op sterfte door andere oorzaken niet | RIVM) (RIVM, 2022).

Het moet worden vermeld dat de associatie met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19 mogelijk kan zijn onderschat doordat een aanzienlijk deel van de niet als gevaccineerd geregistreerd staande personen gevaccineerd is, en een deel van niet als gevaccineerd geregistreerd staande personen en een deel van de deels gevaccineerde personen wel COVID-19 heeft doorgemaakt, met al dan niet een geregistreerde besmettingsmelding waardoor een deel van hen ook immuniteit heeft.
In dit rapport is tevens gekeken naar vermelding van vaccinatie op het doodsoorzakenformulier. Hieruit komt naar voren dat een causaal verband tussen vaccinatie en overlijden vaak onduidelijk is. In 2021 werd vaccinatie 11 keer vermeld als startpunt van de causale keten die mogelijk tot de dood leidde, in 2022 waren dit er 8. Het betreft kleine aantallen. Het is hierbij tevens van belang te benoemen dat de doodsoorzakenregistratie niet bedoeld is voor het vastleggen van bijwerkingen van vaccinaties of medicatie in het algemeen.