Auteur: Jannes Kromhout

Monitor Laaggeletterdheid, proefjaar 2022

Over deze publicatie

Voor het Rijk en gemeenten is het belangrijk om inzicht te krijgen van de effecten van hun beleid op de aanpak van laaggeletterdheid. Daarom heeft het CBS in 2021 een pilot onderzoek voor de Monitor Laaggeletterdheid in opdracht van het ministerie van OCW uitgevoerd. Deze publicatie gaat over het proefjaar 2022 van de monitor, waar centraal staat in hoeverre de geleverde data al bruikbaar zijn om een landelijk overzicht te geven van de deelnemers aan het cursusaanbod van taal-, reken- en digitale vaardighedencursussen.

In het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) krijgen 35 WEB-regio’s in Nederland geld voor volwasseneducatie en de aanpak van laaggeletterdheid. Voor de Monitor Laaggeletterdheid wordt er per WEB-regio data aangeleverd aan het CBS. De aangeleverde data bevat informatie over de persoonskenmerken van de cursusdeelnemers en over de gevolgde cursussen. De data kan worden aangeleverd door zowel de verantwoordelijke gemeente van de regio of door de cursusaanbieders zelf. Het leveren van de data aan het CBS is niet verplicht en ook niet alle regio’s hebben data aangeleverd. Hierdoor is het nog niet mogelijk om een volledig beeld te geven van de gevolgde cursussen in Nederland.

In deze publicatie zijn de belangrijkste resultaten opgenomen. Ingegaan wordt op de gevolgde cursussen waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen taal, rekenen en digitale vaardigheden en daarnaast of het om een formele of non-formele cursus ging. Voor de cursusdeelnemers is in de publicatie uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en moedertaal. Tot slot is er een uitsplitsing gemaakt naar regio.

1. Inleiding

In het coalitieakkoord uit 2021 is opgenomen dat iedereen in Nederland een goed bestaan verdient en mee moet kunnen doen (VVD, D66, CDA en CU). Meedoen betekent in de huidige maatschappij onder meer dat mensen moeten kunnen lezen en schrijven, rekenen, maar ook kunnen omgaan met een computer. Dit geldt niet voor iedereen. In Nederland wordt het aantal laaggeletterden op basis van een eerder onderzoek geschat op 2,5 miljoen mensen (Algemene Rekenkamer 2016; Buisman et al., 2013). Hieronder vallen niet alleen mensen die moeite hebben met taal, maar ook met rekenen. 

Het moeite hebben met lezen en schrijven kan voor laaggeletterden verschillende gevolgen hebben. Op het terrein van hun gezondheid kan het in hun dagelijks leven betekenen dat ze moeite hebben met het begrijpen van de gebruiksaanwijzingen van medicijnen (Davis et al., 2006; Kripalani et al., 2006). Onderzoek van Van der Heide en Rademakers uit 2015 laat daarbij zien dat laaggeletterden minder positief zijn over hun fysieke en mentale gezondheid dan niet-laaggeletterden. Een gevolg van het moeite hebben met lezen en schrijven kan zich ook vertalen in meer moeite hebben om te participeren in de maatschappij. Laaggeletterden zijn over het algemeen minder actief in vrijwilligerswerk en hebben een lager sociaal vertrouwen (Christoffels et al., 2016). Doordat laaggeletterden moeite hebben met het begrijpen van teksten kan dat hun digitale vaardigheden in de weg staan. Hierdoor is het lastiger om te participeren in de online samenleving, waaronder de digitale zaken van de overheid (Baay, Buisman & Houtkoop, 2015). Ook op het financiële vlak kunnen laaggeletterden gevolgen ondervinden. Zo blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek van Christoffels et al. dat laaggeletterden vaker in armoede leven dan niet-laaggeletterden (2016).  

In het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) ontvangen gemeenten jaarlijks geld van het Rijk om volwassenonderwijs aan te bieden en laaggeletterdheid aan te pakken. Met het WEB-budget kunnen gemeenten cursussen aanbieden en subsidiëren voor het verbeteren van taal, rekenen en/of digitale vaardigheden bij volwassenen. In aanvulling hierop is er in 2019 het plan ‘vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024’ gepresenteerd (Van Engelshoven et al., 2019) om te stimuleren dat laaggeletterden gelijke kansen hebben en volop mee kunnen doen in de maatschappij. Het actieprogramma Tel mee met Taal, dat in 2015 was geïnitieerd door het Rijk, werd tevens verlengd. Het tegengaan van laaggeletterdheid zorgt daarnaast ook voor minder maatschappelijke kosten. Deze kosten worden geschat op ruim 1,1 miljard euro waarvan bijna de helft (49 procent) voor rekening zijn van de overheid, maatschappij en de zorgverzekeraars (PWC, 2018). 

De verantwoordelijkheid voor het tegengaan en verminderen van laaggeletterdheid ligt bij het Rijk en gemeenten. Om het Rijk en gemeenten inzicht te geven in de effecten van hun beleid heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het CBS gevraagd om een monitor laaggeletterdheid op te zetten. Het aantal cursusdeelnemers aan de verschillende soorten en typen cursussen zijn hiervoor belangrijke indicatoren. Nu omvat de aanpak laaggeletterdheid meer dan alleen voldoende aanbod van cursussen. Dat valt voor nu buiten de scope van de monitor omdat dan naast deze indicatoren er meer gegevens nodig zijn om het complete beleid van de aanpak van laaggeletterdheid te kunnen monitoren.  

In 2021 is een pilot onderzoek uitgevoerd. In 2022 vond het eerste proefjaar van de monitor Laaggeletterdheid plaats. In deze publicatie staat centraal in hoeverre de in het proefjaar geleverde data al bruikbaar zijn om een landelijk en regionaal overzicht te geven van de deelnemers aan het cursusaanbod van taal-, reken- of digitale vaardighedencursussen. Om deze vraag te beantwoorden zal in deze publicatie in hoofdstuk 2 eerst ingegaan worden op de gebruikte methode. Vervolgens laten we in hoofdstuk 3 de resultaten zien op landelijk en regionaal niveau en geven we een conclusie en adviezen in hoofdstuk 4. 

2. Methode

De data over de cursusdeelnemers werden per gemeente of cursusaanbieders verzameld en geleverd aan het CBS. Het gaat in het proefjaar 2022 om data over het verslagjaar 2021. Voor het aanleveren van de data werd gebruikt gemaakt van een Excel-sjabloon van het CBS. Excel had de voorkeur boven het gebruik van een dataprogramma waarin de gegevens van deelnemers kunnen worden vastgelegd en ook eenvoudig naar het CBS zouden kunnen worden geüpload. De meeste aanbieders hebben al hun eigen programma en een nieuw programma zou extra werk betekenen. De volgende gegevens werden per cursusdeelnemer gevraagd:

  • Geslacht
  • Geboortejaar
  • Moedertaal
  • Postcode/woongemeente
  • Soort cursus
    • Formeel
    • Non-formeel professional 
    • Non-formeel vrijwilliger
  • Type cursus
    • Taal
    • Rekenen
    • Digitale vaardigheden
    • Taal en digitale vaardigheden
    • Rekenen en digitale vaardigheden
    • Taal, rekenen en digitale vaardigheden
  • Eigen administratienummer

Omdat van de cursusdeelnemers geen andere persoonsgegevens geleverd worden aan het CBS leiden de gegevens niet tot unieke personen. Nadeel daarvan is dat niet uit te sluiten valt dat er dubbeltellingen voorkomen in de dataset. Dit kan voorkomen wanneer een cursusdeelnemer deelneemt bij meerdere cursusaanbieders of in verschillende regiogemeenten. Door het ontbreken van verdere persoonsgegevens is het ook niet mogelijk om de data te koppelen aan andere data binnen het CBS. 

In totaal waren er 23,8 duizend bruikbare individuele records van cursusdeelnemers die in totaal 27,7 duizend cursussen volgden. De gegevens konden alleen op recordniveau worden aangeleverd. Dit in tegenstelling tot vorig jaar toen men tijdens het pilot onderzoek ook de keuze had om geaggregeerde gegevens aan te leveren. Van de 35 WEB-regio’s hebben 22 regio’s data aangeleverd. Dit gebeurde 15 keer door de verantwoordelijke gemeente van de regio en door 18 cursusaanbieders. Per regio kunnen zowel een gemeente of (meerdere) cursusaanbieders data aanleveren. Het aantal records in de aangeleverde databestanden kan sterk verschillen. In totaal werd 61 procent van de records aangeleverd door gemeenten. 

3. Resultaten

3.1  Kenmerken gevolgde cursussen

Type cursussen 

Op basis van de aangeleverde data over de gevolgde cursussen blijkt dat er vooral taalcursussen gevolgd zijn. Zo was 83 procent van het totaal aantal gevolgde cursussen alleen gericht op taal en ging het bij 12 procent om een combinatiecursus van taal en digitale vaardigheden. Cursussen alleen gericht op digitale vaardigheden werden minder vaak gevolgd. In totaal ging het om 4 procent van het totale aantal gevolgde cursussen. Ook cursussen rekenen, al dan niet in combinatie met taal en/of digitale vaardigheden, kwamen relatief weinig voor: nog geen procent van het totaal aantal gevolgde cursussen. 

3.1.1 Gevolgde cursussen naar type cursus, 2021*
Soort cursusGevolgde cursussen
Taal83,0
Taal en digitale vaardigheden12,5
Digitale vaardigheden3,5
Taal, rekenen en digitale vaardigheden0,6
Rekenen0,4
Rekenen en digitale vaardigheden0,0
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal gevolgde cursussen.

Soort cursussen

De cursussen die deelnemers volgen, kan worden gedefinieerd als formeel of non-formeel. Er is sprake van een formele cursus als de cursus wordt afgesloten met een diploma of certificaat dat wordt erkend door het ministerie vanOCW. Hiermee komt de cursus ook onder toezicht van de Onderwijsinspectie. Bij een non-formele cursus is er na afronding geen sprake van een diploma of certificaat dat erkend wordt door het ministerie van OCW en staat de cursus niet onder toezicht van de Onderwijsinspectie. Bij de non-formele cursussen wordt onderscheid gemaakt naar wie de cursus heeft gegeven. Een non-formele cursus kan gegeven worden door een vrijwilliger of een professional. Een professional heeft een opleiding gevolgd op het gebied van de cursus. Voor een uitgebreidere definitiebeschrijving van zowel formele als non-formele cursussen zie de begrippenlijst laaggeletterdheid.

Bijna de helft van de gevolgde cursussen (47 procent) was een formele cursus. Non-formele cursussen die werden gegeven door professionals maakten 41 procent van het totaal uit. De non-formele cursussen gegeven door vrijwilligers bedroegen 12 procent van het aanbod. 

3.2  Kenmerken cursusdeelnemers

Onder de cursusdeelnemers in de aangeleverde data waren twee keer zoveel vrouwen als mannen, respectievelijk 66 en 32 procent. Voor een klein deel van de deelnemers was het geslacht onbekend of overig (2 procent). De grootste groep deelnemers aan de cursussen was tussen de 25 en 45 jaar oud. Dit geldt voor zowel de mannen als de vrouwen, respectievelijk 60 en 61 procent van de deelnemers had deze leeftijd. Deelnemers van 55 jaar of ouder vormden bij de mannen 11 procent van het totaal aantal cursusdeelnemers en bij de vrouwen was dit 8 procent, waarbij een klein deel 65 jaar of ouder was.

3.2.1 Leeftijd cursusdeelnemers naar geslacht, 2021*
 15 tot 25 jaar (% van de deelnemers)25 tot 35 jaar (% van de deelnemers)35 tot 45 jaar (% van de deelnemers)45 tot 55 jaar (% van de deelnemers)55 tot 65 jaar (% van de deelnemers)65 jaar of ouder (% van de deelnemers)Onbekend (% van de deelnemers)
Man6,930,229,615,58,72,56,7
Vrouw6,230,231,117,06,01,58,0
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.
 

Naast de persoonskenmerken geslacht en leeftijd wordt in de monitor Laaggeletterdheid ook uitgesplitst naar de moedertaal van de cursusdeelnemers. Bij de moedertaal wordt onderscheid gemaakt tussen Nederlands als eerste (NT1) of als tweede taal (NT2). Iedereen die het Nederlands niet als eerste taal heeft, wordt per definitie gerekend tot de groep Nederlands als tweede taal. In de aangeleverde data hadden de meeste cursusdeelnemers Nederlands als tweede taal (93 procent). Bij 7 procent van de deelnemers was Nederlands wel de moedertaal. Daarnaast kon de moedertaal ook onbekend zijn, dit was het geval bij minder dan 1 procent van de deelnemers.

Cursusdeelnemers met Nederlands als tweede taal volgen vaker taalcursussen

Vraag is of deelnemers van cursussen ook verschillen naar geslacht, leeftijd en moedertaal. Het gaat daarbij alleen om deelnemers van cursussen taal of digitale vaardigheden. Door het geringe aantal deelnemers aan rekencursussen wordt geen onderscheid gemaakt naar dit type cursus. 

In totaal volgde 97 procent van de cursusdeelnemers een (gecombineerde) taalcursus en 16 procent een (gecombineerde) digitale vaardighedencursus. Er zijn geen verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers die een (gecombineerde) taal of een (gecombineerde) digitale vaardighedencursus hebben gevolgd. Zo volgden bijna alle vrouwen (98 procent) een taalcursus en 16 procent een digitale vaardigheden cursus. Deze percentages komen overeen met die van de mannelijke deelnemers. 

Bij de verschillende leeftijdscategorieën zit het grootste verschil bij de cursisten van 65 jaar en ouder. Deze groep volgde het vaakst een digitale vaardighedencursus (42 procent) en het minst een taalcursus (70 procent). Dit geldt vooral voor cursisten met Nederlands als eerste taal. 

3.2.2 Deelnemers naar gevolgde type cursus en leeftijd, 2021*
 Taal (% van de deelnemers)Digitale vaardigheden (% van de deelnemers)
15 tot 25 jaar98,014,6
25 tot 35 jaar99,712,5
35 tot 45 jaar99,315,8
45 tot 55 jaar98,817,9
55 tot 65 jaar95,621,8
65 jaar of ouder70,141,6
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.
 

Cursusdeelnemers met Nederlands als tweede taal volgden bijna allemaal een (gecombineerde) taalcursus, dit bedroeg namelijk 99 procent. Bij de deelnemers die Nederlands als eerste taal hebben, lag dit op 77 procent. Bij een (gecombineerde) digitale vaardigheden cursus is het juist omgekeerd. Zo volgden mensen met Nederlands als moedertaal deze cursus vaker (37 procent) dan mensen met Nederlands als tweede taal (14 procent). 

3.2.3 Deelnemers naar gevolgde type cursus en moedertaal, 2021*
 Taal (% van de deelnemers)Digitale vaardigheden (% van de deelnemers)
Nederlands als eerste taal (NT1)76,637,0
Nederlands als tweede taal (NT2)99,213,8
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.
 

Jongeren volgen vaker formele cursussen, ouderen vaker non-formeel

Van de cursusdeelnemers volgden mannen iets vaker dan vrouwen een formele cursus. Zo volgde 52 procent van de mannen een formele cursus en was dit voor vrouwen 49 procent. Er zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen als het gaat om deelname aan non-formele cursussen gegeven door een professional. Bij de non-formele cursussen gegeven door vrijwilligers was er wel een klein verschil. Zo volgden vrouwen iets vaker (12 procent) dan mannen (9 procent) deze soort cursus.

Wel zijn er verschillen naar leeftijd bij de cursusdeelnemers. Jongere cursisten volgden relatief vaak een formele cursus. Zo volgden van de leeftijdsgroep 15 tot 25 jaar bijna 2 op de 3 een formele cursus. De oudere cursusdeelnemers volgden daarentegen vaker non-formele cursussen. Bij deelnemers van 65 jaar of ouder volgde 43 procent een non-formele cursus gegeven door een professional en 24 procent een non-formele cursus gegeven door een vrijwilliger. 

3.2.4 Deelnemers naar gevolgde soort cursus en leeftijd, 2021*
 Formeel ( % van de deelnemers)Non-formeel professional ( % van de deelnemers)Non-formeel vrijwilliger ( % van de deelnemers)
15 tot 25 jaar65,031,45,0
25 tot 35 jaar55,739,16,6
35 tot 45 jaar48,643,29,6
45 tot 55 jaar49,341,210,9
55 tot 65 jaar45,641,015,5
65 jaar of ouder33,742,924,5
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.
 

De deelnemers met Nederlands als tweede taal volgden vaker dan de deelnemers met Nederlands als eerste taal een formele cursus, respectievelijk 50 procent en 39 procent. Daarentegen namen de NT1’ers vaker deel aan non-formele cursussen die gegeven worden door professionals (43 procent).

3.2.5 Deelnemers naar gevolgde soort cursus en moedertaal, 2021*
 Formeel (% van de deelnemers)Non-formeel professional (% van de deelnemers)Non-formeel vrijwilliger (% van de deelnemers)
Nederlands als eerste taal (NT1)39,243,418,3
Nederlands als tweede taal (NT2)50,239,311,8
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.
 

3.3 WEB-regionaal beeld

Voor het aanbod van de cursussen voor laaggeletterden zijn de WEB-regio’s verantwoordelijk. Het doel van de monitor is om uiteindelijk niet alleen landelijk of provinciaal, maar ook per WEB-regio de data over het cursusaanbod te laten zien. Doordat de ontvangen data nog niet volledig zijn, zowel landelijk als per WEB-regio, is het niet mogelijk om een compleet beeld te geven per WEB-regio. Om het doel van de monitor te illustreren en een voorproefje te gegeven van de informatie die daarin zal worden opgenomen, worden de WEB-regio’s Noord-Limburg en Amersfoort als voorbeeld er uitgelicht. 

De verantwoordelijke centrumgemeente van de WEB-regio Amersfoort heeft voor de monitor de data aangeleverd. Bij de regio Noord-Limburg is de data aangeleverd door meerdere cursusaanbieders. Beide regio’s hebben aangegeven dat de aangeleverde data over de in 2021 gevolgde cursussen niet compleet zijn. In tegenstelling tot de resultaten op provinciaal niveau, waar er gekeken werd naar de woonplaats van de deelnemers, gaat het in deze voorbeelden om de regio waarin de cursussen zijn gevolgd. 

Noord-Limburg

Voor de regio Noord-Limburg werd in totaal informatie geleverd over iets meer dan 600 deelnemers. Dit zijn niet alle deelnemers die in 2021 een cursus hebben gevolgd, zo gaat het bij deelnemers aan formele cursussen alleen om deelnemers uit de gemeente Venlo. De bevindingen zijn daarom nog niet representatief voor het daadwerkelijke aanbod in de regio. 

In totaal volgden 73 procent van de deelnemers een non-formele cursus gegeven door een vrijwilliger. Bijna een kwart volgde een formele cursus en het minst werden de non-formele cursussen gevolgd die gegeven werden door professionals (7 procent). Het percentage vrouwen lag hoger dan mannen. Zo was iets meer dan 2 op de 3 deelnemers een vrouw. In Noord-Limburg lag het percentage deelnemers met Nederlands als eerste taal op 22 procent en met Nederlands als tweede taal op 78 procent.

Amersfoort

In totaal heeft de WEB-regio Amersfoort voor bijna 800 cursusdeelnemers informatie aangeleverd. Het grootste gedeelte van de cursusdeelnemers volgde een non-formele cursus gegeven door een vrijwilliger (62 procent). Een kleiner deel volgde een non-formele cursus gegeven door een professional (11 procent) en bijna 30 procent volgden een formele cursus. Van deze deelnemers was bijna driekwart vrouw. Daarnaast hadden de meeste deelnemers Nederlands als tweede taal (91 procent). 

3.3.1 Deelnemers naar gevolgde soort cursus en regio, 2021*
 Formeel (% van de deelnemers)Non-formeel professional (% van de deelnemers)Non-formeel vrijwilliger (% van de deelnemers)
Totaal49,339,612,4
Noord-Limburg 21,86,772,5
Amersfoort 28,910,762,4
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.

3.3.2 Geslacht deelnemers naar regio, 2021*
 Man (% deelnemers per regio)Vrouw (% deelnemers per regio)Overig of onbekend (% deelnemers per regio)
Totaal32,065,62,4
Noord-Limburg**32,367,7
Amersfoort**26,873,2
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers. ** Exclusief overig of onbekend.

3.3.3 Moedertaal deelnemers naar regio, 2021*
 Nederlands als eerste taal (NT1) (% deelnemers per regio)Nederlands als tweede taal (NT2) (% deelnemers per regio)Onbekend (% deelnemers per regio)
Totaal7,392,50,2
Noord-Limburg**21,678,4
Amersfoort**9,390,7
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers. ** Exclusief onbekend.

3.4 Provinciaal beeld van de cursusdeelnemers

Op basis van de aangeleverde is het nog niet mogelijk om elke WEB-regio in beeld te brengen en een vergelijking te maken tussen die regio’s. Vandaar dat er voor dit proefjaar voor gekozen is om naast de voorbeelden van de twee WEB-regio’s een uitsplitsing naar provincie te maken. Voor die uitsplitsing naar provincie wordt de woonplaats van de deelnemers gebruikt. Het komt voor dat mensen een cursus volgen in een andere provincie dan dat ze wonen. 

Voor de uitsplitsingen naar provincie wordt ingegaan op de percentages deelnemers dat Nederlands als eerste taal heeft. Dit onderwerp is gekozen om een indruk te geven van hoe de data naar provincie gepresenteerd kun worden. Het illustreert ook dat de aangeleverde data nog niet toereikend zijn om laaggeletterdheid goed te kunnen monitoren. Voor de provincies Friesland en Zeeland geldt dat er geen data gepresenteerd kunnen worden omdat die niet zijn aangeleverd of omdat er te weinig data waren om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Deelnemers met Nederlands als eerste taal

Op basis van de aangeleverde data waren Drenthe en Limburg de twee provincies met het hoogste percentage deelnemers met Nederlands als eerste taal, respectievelijk 32 en 21 procent. Overijssel, Noord-Holland, Zuid-Holland en Flevoland hadden daarentegen de laagste percentages met deelnemers die Nederlands als eerste taal hebben: minder dan 5 procent.

3.4.1 Deelnemers met Nederlands als eerste taal, 2021*
PV_NAAMNederlands als eerste taal (NT1) (% van de deelnemers)
Groningen7,3
Fryslân
Drenthe32,1
Overijssel4,6
Flevoland3,3
Gelderland11,8
Utrecht9,0
Noord-Holland3,7
Zuid-Holland3,6
Zeeland
Noord-Brabant8,7
Limburg21,1
* De aangeleverde data over 2021 zijn niet volledig en geven geen compleet beeld van het totaal aantal deelnemers.

4. Conclusie en vervolgonderzoek

In dit artikel stond de vraag centraal in hoeverre de over 2021 aangeleverde data bruikbaar zijn om een landelijk en regionaal overzicht te geven van de deelnemers aan het cursusaanbod van taal-, reken- of digitale vaardighedencursussen. 

In totaal heeft het CBS van 22 van de 35 WEB-regio’s data aangeleverd gekregen. Ten opzichte van het pilot onderzoek uit 2021 waren dat 9 regio’s meer. Bij dit proefjaar gaat het bij alle ontvangen data om individuele records van de deelnemers. In het pilot onderzoek van 2021 hadden regio’s nog de keuze om geaggregeerde data aan te leveren. In totaal steeg het aantal bruikbare individuele records van 7,5 duizend in 2021 naar 23,8 duizend in 2022. Desondanks is er geen beeld van hoe compleet de data zijn. Van 13 WEB-regio’s is dus nog geen data door het CBS ontvangen. Daarnaast is de data van de deelnemende WEB-regio’s niet compleet. Zo kan het zijn dat binnen een regio alleen de formele aanbieders data hebben geleverd en gegevens over deelnemers van non-formele cursussen ontbreken. Hierdoor is het op basis van de data uit dit proefjaar niet mogelijk om een volledig dekkend beeld te geven van personen die deelnemen aan taal-, reken- of digitale vaardighedencursussen in Nederland. En kan de aanpak van laaggeletterdheid ook nog niet gemonitord worden aan de hand van de opgenomen indicatoren. De aanpak laaggeletterdheid is daarnaast breder dan alleen het aanbod van cursussen. De monitor is (vooralsnog) ook niet bedoeld om de eventuele effecten van het totale beleid omtrent laaggeletterdheid te monitoren. Zo laten de indicatoren in deze monitor bijvoorbeeld niet zien hoe passend het cursusaanbod is, maar ook niet hoe effectief de cursussen zijn voor de deelnemers. 

Op basis van de data die is ontvangen, komt het volgende beeld bij de cursuskenmerken naar voren. De meest gevolgde cursussen zijn de (gecombineerde) taalcursussen. Bij deelnemers die een (gecombineerde) digitale vaardighedencursus hebben gevolgd, heeft het grootste gedeelte dit gedaan in combinatie met een taalcursus. Deelnemers aan de rekencursussen komen relatief weinig voor in de aangeleverde data. Van de cursusdeelnemers is de grootste groep tussen de 25 en 45 jaar oud. Daarnaast komt naar voren dat er meer vrouwelijke dan mannelijke cursusdeelnemers zijn en de meeste deelnemers Nederlands als tweede taal hebben. Bij de uitsplitsingen van de cursuskenmerken en persoonskenmerken is te zien dat jongeren vaker formele cursussen volgen en ouderen vaker non-formele. Daarnaast komt in de aangeleverde data naar voren dat deelnemers met Nederlands als eerste taal vaker een (gecombineerde) digitale vaardighedencursus volgen dan deelnemers met Nederlands als tweede taal. 

Conclusie is dat de aangeleverde data een indruk geven van de bedoeling van de beoogde monitor, maar dat de data nog niet toereikend zijn om een volledig beeld te schetsen. Aandachtspunt is dat niet duidelijk is welk van het cursusaanbod op basis van de aangeleverde data in beeld is. Ook omdat de deelname aan cursussen in 2021 vanwege de coronapandemie anders was dan in voorgaande jaren.

Er is ook een aanzet gedaan om een beeld te geven naar regio, zowel naar provincie als WEB-regio. De bruikbaarheid van de informatie op regionaal niveau verschilt nog sterk. Zo kunnen er per regio aanbieders zijn die geen data hebben geleverd. Als voornamelijk de formele of non-formele aanbieders data hebben geleverd, kan een eenzijdig beeld ontstaan waardoor het lastig is om te vergelijken met andere regio’s. Conclusie voor het regionale beeld is dan ook dat het CBS meer en completere data nodig heeft van de WEB-regio’s. Ten tijde van het schrijven van dit artikel is het CBS gestart met een nieuwe dataverzameling. Doel is dat opnieuw meer regio’s deelnemen en de monitor ook steeds beter gevuld wordt. 

Referenties

Algemene Rekenkamer (2016). Aanpak van laaggeletterdheid.

Baay, P., Buisman, M. en Houtkoop, W. (2015). Laaggeletterden: achterblijvers in de digitale wereld?

Buisman, M., Allen, J., Fouarge, D., Houtkoop, W. en Velden, R. van der. (2013). PIAAC 2012: de belangrijkste resultaten

CBS (2021). Pilot Monitor Laaggeletterdheid 2021

Christoffels, I., Bay, P., Bijlsma, I., en Levels, M (2016). Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede. Expertisecentrum Beroepsonderwijs. 

Davis, T. C., Wolf, M. S., Bass, P. F., 3rd, Thompson, J. A., Tilson, H. H., Neuberger, M., en Parker, R. M. (2006). Literacy and misunderstanding prescription drug labels. Annals of internal medicine, 145(12), 887–894.

Heide, I. van der, en Rademakers, J. (2015). Laaggeletterdheid en Gezondheid: Stand van zaken

Engelshoven, I. van., de Jong, J., Knops, R en Ark, T. van. (2019). Kamerbrief over Vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024

Kripalani, S., Henderson, L. E., Chiu, E. Y., Robertson, R., Kolm, P., en Jacobson, T. A. (2006). Predictors of medication self-management skill in a low-literacy population. Journal of general internal medicine, 21(8), 852–856. 

PWC (2018). Maatschappelijke kosten laaggeletterdheid

VVD, D66, CDA en ChristenUnie. Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, Coalitieakkoord 2021 – 2025