Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling 2023

Over deze publicatie

In deze rapportage wordt informatie uit diverse bronnen en onderzoeken gecombineerd om een totaalbeeld te geven van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.

1. Introductie

De Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling 2023 is de vijfde editie van deze monitor. De impactmonitor draagt bij aan het in beeld brengen van het verschil dat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling maakt in de levens van de betrokken mensen. Volgens de recentste schatting van het aantal personen in de bevolking die te maken hebben met huiselijk geweld (prevalentieschatting) hebben in 2022 ongeveer 1,3 miljoen personen van 16 jaar of ouder in de 12 maanden voorafgaand aan het meetmoment te maken gehad met huiselijk geweld1). In 2017 zijn er naar schatting 90 duizend tot 127 duizend kinderen die te maken hebben gehad met kindermishandeling2)

Monitoring van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een belangrijk onderdeel van een systematische aanpak van dit type geweld. Deze systematische aanpak vergt een nauw samenspel van vele partijen zoals Rijk, gemeenten, Veilig Thuis, beroepsgroepen in de hulpverlening en zorg, de Raad voor de Kinderbescherming, onderwijs, huisarts, politie, Openbaar Ministerie en Reclassering. Deze monitor levert input waarmee alle betrokken partijen mét elkaar en ván elkaar kunnen leren om zo de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld verder te verbeteren. 

De monitoring van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling heeft als doel bij te dragen aan het zichtbaar maken van de regionale en landelijke stand van zaken. Hierbij gaat het zowel om uitvoering als beleid. Daarmee ontstaat een basis voor de verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op deze niveaus. Deze rapportage beschrijft de landelijke stand van zaken. In een bijbehorend interactief dashboard zijn de regionale uitkomsten te vinden.

De impactmonitor is in 2019 ontwikkeld vanuit het programma ‘Geweld hoort nergens thuis’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De impactmonitor was nadrukkelijk niet bedoeld om de voortgang van dit programma in beeld te brengen. Dat deed het programma in de eigen voortgangsrapportages. Deze impactmonitor laat op structurele basis zien hoe het er in Nederland voorstaat met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. 

1) Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag, 2022, CBS/WODC
2) Alink, L., Prevoo, M., Berkel, S. van, Linting, M., Klein Velderman, M., & Pannebakker, F. (2018). NPM 2017: Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen. Leiden:Leiden University, Institute of Education and Child Studies / TNO Child Health

2. Uitgangspunten van de impactmonitor

2.1. Opzet en inhoud

De opzet van de impactmonitor is gebaseerd op de ‘dummy’-impactmonitor die de onderzoeksadviescommissie van het programma ‘Geweld hoort nergens thuis’ in 2019 heeft ontwikkeld3). Belangrijke uitgangspunten hierbij waren het aansluiten op bestaande bronnen en publicaties, het voorkomen van aanvullende registraties en het bevorderen van een lerende verbeterbeweging.

De impactmonitor is opgezet als groeimodel. In deze rapportage wordt gerapporteerd over de indicatoren die op dit moment beschikbaar zijn. Dit zijn indicatoren op de volgende thema’s:

  • aard en omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling
  • kenmerken van daders en slachtoffers 
  • eerder signaleren en bespreken
  • vergroting bereik Veilig Thuis
  • verbinding zorg en veiligheid
  • verbetering outcome. 

Veel van de uitkomsten die in deze rapportage gepresenteerd worden, zijn niet afkomstig van het CBS. Het CBS heeft geen controle uitgevoerd op de cijfers van andere partijen. Zie hoofdstuk 7 voor meer informatie over de gebruikte bronnen en rapportages. 

De verschillende indicatoren in de impactmonitor gaan niet allemaal over dezelfde periode. Daarnaast kunnen de indicatoren niet allemaal met dezelfde frequentie geactualiseerd worden. Zo zijn er bijvoorbeeld elk half jaar actuele cijfers vanuit de Veilig Thuis-organisaties, maar zijn actuele cijfers over prevalentie slechts met tussenpozen van enkele jaren beschikbaar. Elk jaar zal een rapportage verschijnen op basis van de op dat moment beschikbare gegevens.
In deze editie van de rapportage zijn een groot aantal indicatoren geactualiseerd met recente informatie tot en met het eerste halfjaar van 2023; dit geldt met name bij de indicatoren die gebaseerd zijn op gegevens van Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming, Khonraad (huisverboden), OM en Raad voor de Rechtspraak. Ook zijn recentere uitkomsten opgenomen van de derde cohortstudie van het Verwey-Jonker Instituut, uitgevoerd in de periode juni 2021 tot en met september 2023 naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Indicatoren waarover ten opzichte van de vorige rapportage geen actuelere informatie beschikbaar is, zijn ook opgenomen in deze editie van de rapportage om een compleet beeld te geven. 

In de komende jaren wordt de monitor in overleg met VWS, JenV en VNG stapsgewijs verder uitgebreid als er nieuwe relevante indicatoren beschikbaar komen. De monitor laat ook ontwikkelingen in de tijd zien. Bij het samenstellen van de volgende edities van de monitor zal de vergelijkbaarheid in de tijd van gebruikte bronnen een belangrijk uitgangspunt zijn. 

Naast deze rapportage is er het interactieve dashboard Impactmonitor Huiselijk geweld en kindermishandeling. Op dit dashboard worden, zoals eerder aangegeven, naast landelijke uitkomsten, ook regionale cijfers visueel in beeld gebracht. Het dashboard ondersteunt daarmee de leerprocessen op lokaal en regionaal niveau. Het dashboard wordt twee keer per jaar geactualiseerd met de op dat moment nieuw beschikbare cijfers. 

Het dashboard Impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling geeft een bredere blik op allerlei partijen die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast publiceert het CBS een separaat dashboard, het regionale dashboard Veilig Thuis dat in meer detail inzoomt op de meldingen, adviezen, diensten en overdrachten bij de Veilig Thuis organisaties. 

2.2. Definitie van kindermishandeling en huiselijk geweld

In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet worden huiselijk geweld en kindermishandeling als volgt gedefinieerd:

Huiselijk Geweld

Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring; familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger (Wmo 2015). Vormen van geweld in huiselijke kring: kindermishandeling, (ex-)partnergeweld, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en vrouwelijke genitale verminking. 

Kindermishandeling

Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Vormen: 

  • Lichamelijke mishandeling 
  • Lichamelijke verwaarlozing 
  • Psychische mishandeling 
  • Psychische verwaarlozing 
  • Seksueel misbruik 
  • Getuige zijn van geweld in het gezin.

Een deel van de bronnen die in deze impactmonitor zijn gebruikt, hanteert een afwijkende definitie. Bij een indicator die afwijkt van bovenstaande definities, zal de afwijking expliciet benoemd worden. Zie hiervoor ook hoofdstuk 7 Verantwoording van de impactmonitor.

3) Advies dummy-monitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, juni 2019. Te vinden op archief rijksoverheid.

3. Omvang, aard, en kenmerken

Op basis van de meest actuele gegevens uit bestaand onderzoek wordt in deze paragraaf een schatting gegeven van de omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen slachtoffers van huiselijk geweld en van kindermishandeling. Voor de prevalentie van kindermishandeling zijn uitkomsten gebruikt uit het onderzoeksprogramma van het WODC uit 2019 naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling. Meer specifiek is gebruik gemaakt van het overkoepelde syntheserapport van het WODC en twee deelstudies: een zelfrapportagestudie kindermishandeling onder scholieren van de Radboud Universiteit en een informantenstudie kindermishandeling onder professionals die werken met kinderen van Universiteit Leiden / TNO Child Health. Op basis van deze onderzoeken worden ook enkele (persoons)kenmerken van slachtoffers beschreven.
Op basis van de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022 (PHGSG 2022) wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in de prevalentie van huiselijk geweld en de mate waarin slachtoffers van huiselijk geweld (en seksueel grensoverschrijdend gedrag) het geweld/gedrag bespreken met anderen. Daarnaast wordt de aard van het geweld beschreven op basis van gegevens van Veilig Thuis. De Veilig Thuis organisaties zijn het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling4). Ten slotte wordt in dit hoofdstuk nader gekeken naar plegers van huiselijk geweld op basis van een recidiveonderzoek van het WODC, waarbij recidive is gedefinieerd in termen van strafzaken5).

Geschat aantal slachtoffers van huiselijk geweld

In de periode maart-april 2022 gaf 9 procent van de personen van 16 jaar en ouder aan in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meerdere vormen van huiselijk geweld6). Dit zijn omgerekend 1,3 miljoen personen. De jaarprevalentie van huiselijk geweld in 2022 verschilt niet significant van die van 2020 (8 procent)7). Huiselijk geweld omvat één of meer vormen van fysiek geweld in huiselijke kring, dwingende controle in huiselijke kring, stalking door een ex-partner en seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring. Zes procent van de personen van 16 jaar en ouder gaf aan in de afgelopen 12 maanden tenminste een van de vormen van huiselijk geweld structureel, dat wil zeggen (bijna) dagelijks, wekelijks of maandelijks te hebben meegemaakt8). Alle vormen van dwingende controle en stalking door ex-partner zijn als structureel meegeteld. Het betreft een minimumschatting omdat onbekend is hoeveel personen slachtoffer werden van meerdere vormen van geweld, die afzonderlijk niet structureel voorkwamen maar bij elkaar wel optellen tot ‘structureel geweld’.

Slachtofferschap van huiselijk geweld neemt sterk af met toenemende leeftijd. Zo werd 25 procent van de 16- tot 18-jarigen slachtoffer tegen 3 procent van de 65-plussers. Vrouwen werden iets vaker slachtoffer dan mannen (10 tegen 8 procent). Verder waren alleenstaande ouders relatief vaak slachtoffer van huiselijk geweld en kwam slachtofferschap vaker voor bij personen in huishoudens met een lager welvaartsniveau.

3.1 Slachtofferschap huiselijk geweld in afgelopen 12 maanden
Categories1Categories22022 (% personen van 16 jaar en ouder)
Totaal8,8
Geslachtvrouwen10,0
Geslachtmannen7,6
Leeftijd16 tot 18 jaar24,6
Leeftijd18 tot 24 jaar16,1
Leeftijd24 tot 45 jaar10,6
Leeftijd45 tot 65 jaar7,6
Leeftijd65 jaar of ouder3,1
Positie in het huishoudenthuiswonend kind17,5
Positie in het huishoudenalleenstaande9,1
Positie in het huishoudenpartner, geen kinderen5,5
Positie in het huishoudenpartner, met kinderen7,2
Positie in het huishoudenalleenstaande ouder15,8
Welvaarteerste (laagste) kwintiel12,1
Welvaarttweede kwintiel9,9
Welvaartderde kwintiel8,0
Welvaartvierde kwintiel8,2
Welvaartvijfde (hoogste) kwintiel7,5
Bron: CBS/WODC
 

Het merendeel van de slachtoffers van huiselijk of seksueel grensoverschrijdend gedrag besprak het geweld met één of meerdere personen (figuur 3.2). Dit percentage is, net zoals in 2020, het hoogst bij slachtoffers van stalking door de ex-partner (91 procent). Ze bespraken het geweld het vaakst met een vriend of vriendin. Slachtoffers van online seksuele intimidatie hebben er het minst vaak met iemand over gesproken (63 procent); als zij erover spraken deden ook zij dit het vaakst met een vriend of vriendin. De drie vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag in figuur 3.2 omvatten alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit kan zowel binnen als buiten de huiselijke kring plaatsvinden. Een deel van het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag is onderzocht valt daardoor buiten de scope van deze impactmonitor, namelijk het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat buiten de huiselijke kring plaatsvindt. 

3.2 Gepraat over huiselijk en seksueel geweld, bevolking van 16 jaar en ouder, 2022
Categories1Met iemand gepraat totaal (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met partner (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met ander gezins- of familielid (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met vriend / vriendin (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met hulpverlener (bijv. huisarts, psycholoog, maatschappelijk werker) (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met iemand van Veilig Thuis (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met iemand van Centrum Seksueel Geweld (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met de politie (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met iemand anders (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)geen antwoord (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)
Fysiek geweld in huiselijke kring73,336,231,231,721,14,20,07,18,33,5
Dwingende controle in huiselijke kring77,834,432,142,332,02,90,04,79,13,3
Stalking door ex-partner91,032,041,262,531,75,20,09,013,40,9
Offline seksuele intimidatie65,628,415,441,47,30,00,20,98,71,2
Online seksuele intimidatie62,821,712,340,75,20,20,31,66,61,8
Fysiek seksueel geweld70,925,112,048,69,60,10,60,97,31,0
Bron: CBS/WODC

In de periode maart-april 2022 geeft 15 procent van 16-plussers aan weleens een vermoeden te hebben gehad of weleens getuige te zijn geweest van huiselijk geweld bij iemand in de omgeving. Vrouwen zeggen dit vaker dan mannen: 18 tegen 13 procent.
Ruim 8 op de 10 zeggen met iemand te hebben gepraat over hun vermoeden of dat ze getuige zijn geweest. Het grootste deel geeft aan hierover met het slachtoffer zelf te hebben gepraat of met iemand die het slachtoffer kent. Met de (vermoedelijke) pleger of iemand die de (vermoedelijke) pleger kent is minder vaak gepraat. 

3.3 Met iemand gepraat over vermoeden/getuige zijn van huiselijk geweld1), 2022
categories1Percentage personen vermoeden getuige (% van personen van 16 jaar of ouder met vermoeden/getuige)
Totaal82,3
Met iemand in mijn omgeving die slachtoffer en dader niet kent15,9
Met het slachtoffer van huiselijk geweld38,9
Met iemand die het slachtoffer kent29,6
Met de pleger van het huiselijk geweld13,0
Met iemand die de pleger kent13,0
Met een hulpverlener19,3
Met iemand anders8,0
Geen antwoord4,2
Bron: CBS/WODC 1) Meerdere antwoorden mogelijk

Geschat aantal slachtoffers kindermishandeling 

Ruim 1 op de 10 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs is in het voorgaande jaar slachtoffer geworden van kindermishandeling. Dit blijkt uit schattingen op basis van de zelfrapportagestudie van de Radboud Universiteit onder middelbare scholieren in 2016. Dit komt neer op ongeveer 105 duizend scholieren. Psychologische agressie (d.w.z. dreigen met slaan) en fysiek geweld tegen de scholier kwamen het vaakst voor. Van de meisjes rapporteert 15 procent slachtoffer te zijn geworden in het jaar voorafgaand aan het onderzoek; van de jongens is dit 10 procent. Seksueel misbruik dat is gepleegd door een ander minderjarig gezinslid of een meer- of minderjarige die niet tot het gezin behoort, is in deze studie meegeteld als kindermishandeling. Fysiek en psychisch geweld is alleen meegeteld wanneer dit door de ouders is gepleegd. Verder valt het getuige zijn van fysiek geweld tussen de ouders hier wel onder de definitie van kindermishandeling, maar het getuige zijn van geweld tussen overige gezinsleden valt niet onder de definitie. Daarnaast is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtoffer van kindermishandeling in het voorgaande jaar9)

12% v an scholie r en in de ee r ste vier jaar v an het v oo r tgezet onde r wijs is in het v oo r gaande jaar slachto ff er gewo r den v an kindermishandeling 3% v an a l le minderjarigen heeft in 2017 te maken gehad met kindermishandeling S l a c h t o ff e r s k i n d erm i s h a n d e l i n g 12% v an scholie r en in de ee r ste vier jaar v an het v oo r tgezet onde r wijs is in het v oo r gaande jaar slachto ff er gewo r den v an kindermishandeling 3% v an a l le minderjarigen heeft in 2017 te maken gehad met kindermishandeling S l a c h t o ff e r s k i n d erm i s h a n d e l i n g

Op basis van een andere bron, de informantenstudie onder professionals van Universiteit Leiden/TNO Child Health, hebben naar schatting tussen de 89 duizend en 127 duizend kinderen van 0 tot en met 17 jaar in 2017 te maken gehad met kindermishandeling. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. Voor deze totaalschatting van de prevalentie is ook gebruik gemaakt van gegevens van Veilig Thuis. De meeste kinderen waarover wordt gerapporteerd door de informanten, zijn slachtoffer van emotionele en/of fysieke verwaarlozing. Volgens de informantenrapportages zijn meisjes en jongens even vaak slachtoffer van kindermishandeling, maar meisjes zijn wel vaker slachtoffer van seksueel misbruik en emotionele mishandeling. Voor adolescente meisjes (12 tot en met 17 jaar) wordt bovendien vaker mishandeling gerapporteerd dan voor adolescente jongens. 

3.4 Prevalentieschatting slachtofferschap kindermishandeling, naar geslacht
 Totaal (%)Jongens (%)Meisjes (%)
Zelfrapportage scholieren (VO, klas 1-4)121015
Informantenstudie (kinderen 0-17 jaar)¹3
Bron: Radboud Universiteit Nijmegen (scholierenonderzoek) en Universiteit Leiden/TNO (informantenstudie)
1) Geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes

Voor 29 procent van alle slachtoffers is door de informanten meer dan één vorm van kindermishandeling gerapporteerd. Uit de informantenstudie blijkt voorts dat de kans op kindermishandeling beduidend groter is (ongeveer 3 tot 5 keer zo hoog) in gezinnen met een laag opleidingsniveau dan in gezinnen met een hoog opleidingsniveau. Ook is de kans op kindermishandeling groter in gezinnen waarin geen van de ouders betaald werk verricht dan in gezinnen met ten minste één werkende ouder. Ten slotte is de kans ook groter in gezinnen met een niet-Nederlandse migratieachtergrond (eerste generatie) dan in gezinnen met een Nederlandse migratieachtergrond (inclusief kinderen van niet-Nederlandse migratieachtergrond vanaf de derde generatie). 

Samenloop slachtofferschap van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen gezinnen

Binnen gezinnen kan geweld plaatsvinden tussen de verschillende gezinsleden. Dit noemen we samenloop van kindermishandeling met ander huiselijk geweld binnen gezinnen. Dit kan zijn tussen ouders en kinderen, tussen ouders onderling en tussen de kinderen onderling. Hieronder wordt in het bijzonder mishandeling door één of beide ouders tegen ten minste één kind én geweld tussen ouders onderling (inclusief ex-partner en nieuwe partner) binnen een bepaalde periode beschreven.

Bij 2,5 procent van álle scholieren in de zelfrapportagestudie was sprake van een samenloop van fysiek geweld tussen de ouders en kindermishandeling gericht op de scholier zelf. Onder de groep scholieren die slachtoffer was van kindermishandeling, was bij 17 procent tevens sprake van fysiek geweld tussen de ouders. Ook bij deze percentages geldt dat verwaarlozing niet is meegeteld bij de definitie van kindermishandeling, omdat gekeken is naar kindermishandeling in het voorgaande jaar.

Aard van het geweld en/of de mishandeling

Kindermishandeling en huiselijk geweld komen voor in allerlei verschillende vormen. Op basis van de vermoedelijke aard van het geweld zoals dat is vastgelegd bij de adviezen en meldingen bij Veilig Thuis, kan hiervan een beeld worden gevormd. Veilig Thuis is het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Slachtoffers, omstanders en professionals kunnen contact opnemen met Veilig Thuis als zij een vermoeden hebben van kindermishandeling en/of huiselijk geweld10). Veilig Thuis kan advies en ondersteuning geven over wat degene, die contact opneemt met Veilig Thuis, zelf kan doen. Is dit niet mogelijk of is de situatie te complex of ernstig? Dan kan degene die contact opneemt met Veilig Thuis een melding doen en komt Veilig Thuis in actie.

Op hoofdlijnen worden de volgende soorten geweld en mishandeling onderscheiden: kindermishandeling, ouderenmishandeling, geweld tegen ouders, (ex-) partnergeweld of overig huiselijk geweld (bijvoorbeeld tussen broers/zussen). Het gaat hierbij om de vermoedens van de adviesvrager of melder over de aard van het geweld. Dit kan afwijken van de daadwerkelijke aard van het geweld. Ook kan later, tijdens de verdere inzet van Veilig Thuis, blijken dat er nog méér aan de hand is dan alleen de door de adviesvrager of melder genoemde aard van het geweld. Eén advies of melding kan gaan over meerdere soorten van geweld. 

De meeste adviezen en meldingen gaan over situaties waarbij de adviesvrager/melder een vermoeden heeft van kindermishandeling, respectievelijk 37,3 duizend adviezen en 32,9 duizend meldingen in het eerste halfjaar 2023 (figuren 3.5 en 3.6). Ook zijn er 20,8 duizend adviezen en 14,3 duizend meldingen ontvangen in het eerste halfjaar van 2023 over andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling. Bij de meldingen betreft dit onder andere politiemeldingen met overige zorgen over een minderjarige en de meldingen die de politie doet naar aanleiding van het ProKid signaleringsinstrument of vanwege een strafbaar feit. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022 steeg zowel het totale aantal adviezen (met 6 procent) als het totale aantal meldingen (met 7 procent). Bij adviezen is de grootste relatieve toename te zien bij geweld tegen ouders (18 procent toename). Het aantal adviezen over overige vormen van huiselijk geweld daalde met 9 procent in het eerste halfjaar 2023 ten opzichte van een jaar eerder. Bij de meldingen steeg het aantal meldingen over geweld tegen ouders met 11 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022, het aantal meldingen over overige vormen van huiselijk geweld steeg met 10 procent en meldingen over kindermishandeling met 9 procent.

3.5 Aard van geweld/mishandeling van gestarte adviezen 1)
 Kindermishandeling (aantal gestarte adviezen)Geweld tegen ouders (aantal gestarte adviezen)(Ex-)Partnergeweld (aantal gestarte adviezen)Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) (aantal gestarte adviezen)Huiselijk geweld overig (aantal gestarte adviezen)Andere problematiek... (aantal gestarte adviezen)Onbekend (aantal gestarte adviezen)
1e halfjaar 2019247001100962516455280153103955
2e halfjaar 2019273701295111602140502516530750
1e halfjaar 2020303801490129701860535517120330
2e halfjaar 2020327801560146702060536019005300
1e halfjaar 2021357501610151602045583519855340
2e halfjaar 2021340501485153502035572520645290
1e halfjaar 2022339851435150401850575020170355
2e halfjaar 2022346551675155951970534520885500
1e halfjaar 2023*373001695160751945521020820700
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één advies

3.6 Aard van geweld/mishandeling van ontvangen meldingen 1)
 Kindermishandeling (aantal ontvangen meldingen)Geweld tegen ouders (aantal ontvangen meldingen)(Ex-)Partnergeweld (aantal ontvangen meldingen)Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) (aantal ontvangen meldingen)Huiselijk geweld overig (aantal ontvangen meldingen)Andere problematiek... (aantal ontvangen meldingen)Onbekend (aantal ontvangen meldingen)
1e halfjaar 20192515025351859011008505175306645
2e halfjaar 20193044029552269013908575171552405
1e halfjaar 20203072033002355512958340152051635
2e halfjaar 20203208033202357013007720142151310
1e halfjaar 20213173032002328012107330134951025
2e halfjaar 20212976029202310011857035131801080
1e halfjaar 20223016532852332011706960135201310
2e halfjaar 20223229534902493012957220141001260
1e halfjaar 2023*3285036502424512357675143102130
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één melding

In sommige gevallen leidt (ex-) partnergeweld tot het overlijden van het slachtoffer. In 2022 zijn 2 mannen en 24 vrouwen om het leven gekomen door moord of doodslag waarbij de (vermoedelijke) dader de (ex-) partner was. Dat zijn vergelijkbare aantallen ten opzichte van de jaren ervoor, met uitzondering van het jaar 2018. In 2018 was het aantal vrouwelijke slachtoffers van moord- en doodslag door de (ex-) partner fors hoger, het ging in dat jaar om 33 vrouwen. In de periode 2018 tot en met 2022 had de politie bij 98,6 procent van de vrouwen die slachtoffer waren van moord en doodslag een dader in beeld. Bij bijna 6 op de 10 vrouwen die in deze periode werden vermoord, was de vermoedelijke dader de (ex-) partner. Bij mannen was bij 85 procent van de slachtoffers een dader in beeld, bij 4 procent was de vermoedelijke dader de (ex-) partner. Bij vrouwen was bij 21 procent van de slachtoffers de dader de ouder of een ander familielid, bij mannen was dit bij 11 procent het geval. Bij vrouwen betrof het aantal moordzaken in de jaren 2018 tot en met 2022 dus voor maar liefst 79 procent huiselijk geweld, waarbij de dader een familielid of (ex-)partner was, bij mannen ging dit om 11 procent. 

3.7 Aantal slachtoffers van moord en doodslag naar relatie tot de (vermoedelijke) dader in 2022*
Category(ex) Partner (aantal)Familie (aantal)Andere relatie tot slachtoffer (aantal)Geen verdachte/dader bekend (aantal)
Mannen296518
Vrouwen2412120

Kenmerken plegers huiselijk geweld

De informatie in deze paragraaf over plegers van huiselijk geweld is gebaseerd op het meest recente recidiveonderzoek van het WODC (T.W.Piersma e.a. (2021) en de WODC recidivemonitor). De onderzoeksgroep bestaat uit daders van huiselijk geweld die in de periode 2008 tot en met 2017 door het Openbaar Ministerie (OM) zijn vervolgd en waarbij het plegen van huiselijk geweld bewezen werd verklaard. Hierbij is de definitie van huiselijk geweld leidend zoals die in deze periode werd gehanteerd door het OM. De definitie is echter aan verandering onderhevig. Lange tijd werd huiselijk geweld gedefinieerd als ‘geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd’, waarbij de huiselijke kring bestond uit partners, ex-partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden, en het ging om fysiek geweld, seksueel geweld, stalking en bedreiging. Met ingang van 2015/2016 wordt echter een ruimere definitie van huiselijk geweld gehanteerd: ‘geweld dat wordt gepleegd door iemand uit de directe persoonlijke omgeving van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer in een relatie van afhankelijkheid en/of onvrijheid staat ten opzichte van de pleger’. Hierbij is de kring van daders uitgebreid en kunnen bijvoorbeeld ook medewerkers van zorginstellingen en trainers/coaches van (sport) verenigingen huiselijk geweld plegen. Ook het geweld is breder gedefinieerd, waarbij nu expliciet ‘benadeling van de gezondheid’, ‘emotionele/psychische verwaarlozing’ en ‘financiële uitbuiting’ worden genoemd. Mogelijk leidt een bredere definitie tot de identificatie van een grotere groep daders van huiselijk geweld en een hogere recidiveprevalentie onder deze daders. Recidive is geoperationaliseerd als ‘een delict dat leidt tot een nieuwe strafzaak’.
De onderzoeksgroep van het recidive onderzoek van het WODC vormt slechts een klein deel van de totale populatie van daders van huiselijk geweld in Nederland. In het onderzoek gaat het om incidenten die bij de politie bekend zijn en daarna door het OM zijn vervolgd, waarbij de vervolging tot een veroordeling heeft geleid. Vermoedelijk vormt de onderzoeksgroep het zwaardere segment van alle daders van huiselijk geweld.

Van de in 2017 veroordeelde daders van huiselijk geweld was 90 procent man. Dit aandeel is hoger dan het aandeel mannen onder alle in 2017 strafrechtelijk veroordeelden (82 procent). Van de daders van huiselijk geweld was 64,8 procent 30 jaar of ouder, tegenover 55,8 procent van alle daders. Slechts 3,1 procent was minderjarig, tegenover 6,8 procent van de gehele daderpopulatie. De percentages zijn nauwelijks veranderd ten opzichte van het eerdere onderzoek naar de in 2015 veroordeelde daders van huiselijk geweld.
Bij 72,6 procent van de veroordelingen in 2017 ging het om eenvoudige mishandeling en bij 12,8 procent om bedreiging. In 2015 was dit nog respectievelijk 76,8 procent en 14,3 procent. De overige, veel minder vaak voorkomende vormen van geweld, betroffen onder andere zware mishandeling, belaging en moord/doodslag.
In het grootste gedeelte van de strafzaken in 2017 over huiselijk geweld ging het om partnermishandeling (49,8 procent), gevolgd door overig huiselijk geweld (36,6 procent), oudermishandeling (7,6 procent) en kindermishandeling (6 procent).

4) Zie Veilig Thuis.
5) Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Om te komen tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive is nadere afstemming nodig tussen de betrokken partijen in deze keten.
6) Op basis van Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022 van CBS/WODC. Verbale agressie is hierbij niet meegeteld. Het percentage huiselijk geweld inclusief verbale agressie bedraagt 32 procent.
7) Omdat de verschillen tussen 2020 en 2022 niet significant zijn, worden de overige uitkomsten uit de PHGSG 2022 in deze rapportage niet vergeleken met die uit de PHGSG 2020.
8) Het percentage structureel huiselijk geweld inclusief structurele verbale agressie bedraagt 8 procent. 
9) Bij de vragen over verwaarlozing kon de scholier geen tijdsperiode aangeven, de scholier moest aangeven of er ooit sprake van is geweest. Daarom is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtofferschap in het afgelopen jaar. 
10) Voor professionals geldt een meldcode, zie.

4. Vergroting bereik Veilig Thuis

Het is van belang dat het bereik van Veilig Thuis als het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling zo groot mogelijk is; iedereen met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling moet de weg naar Veilig Thuis zo snel mogelijk kunnen vinden. 

In dit hoofdstuk worden uitkomsten over het eerste halfjaar van 2023 getoond, op basis van het CBS onderzoek Beleidsinformatie Veilig Thuis. In deze periode hebben de Veilig Thuis organisaties 70 205 keer advies (en ondersteuning) gegeven. Dit is 6 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2022. Daarnaast hebben de Veilig Thuis organisaties 64 430 meldingen ontvangen in het eerste halfjaar van 2023; dit is 7 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2022.

4.1 Aantal gestarte adviezen en ontvangen meldingen bij Veilig Thuis
 Gestarte adviezen (Aantal)Ontvangen meldingen (Aantal)
1e halfjaar 20195314565075
2e halfjaar 20195454066730
1e halfjaar 20205857564505
2e halfjaar 20206347562910
1e halfjaar 20216754560880
2e halfjaar 20216662558500
1e halfjaar 20226621560040
2e halfjaar 20226788562970
1e halfjaar 2023*7020564430

In het eerste halfjaar van 2023 zijn 56 procent van de adviezen gegeven aan beroepsmatige adviesvragers, het aandeel van de politie hierin is zeer beperkt (4 procent; zie figuur 4.2). 43 procent van de adviezen is gegeven aan burgers.

4.2 Gestarte adviezen door Veilig Thuis naar organisatie adviesvrager
 1e halfjaar 2023* (%)1e halfjaar 2022 (%)1e halfjaar 2021 (%)
Preventieve basisvoorzieningen21,91,9
Huisarts2,42,32,2
Overig gezondheidszorg44,34,2
GGZ4,64,64,6
Kinderopvang1,61,41,2
Onderwijs9,98,98,6
Jeugdhulp/zorg7,67,77,4
Politie4,24,63,6
Justitie en veiligheid, exclusief politie2,32,63,4
Maatschappelijk werk6,76,46,6
Beroepsmatig overig10,511,410,7
Burger42,642,844,8
Onbekend1,61,10,9
1) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijk, kraamzorg, ambulance 2) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg

In het eerste halfjaar 2023 is het merendeel van de meldingen aan Veilig Thuis gedaan door de politie (66 procent; zie figuur 4.3a). Het aandeel meldingen van de politie is nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022.

Figuur 4.3b toont het percentage meldingen door de overige soorten melders. De overige beroepsmatige melders nemen in het eerste halfjaar van 2023 26 procent van alle meldingen voor hun rekening, 8 procent van alle meldingen is gedaan door burgers. Een groot aantal professionals is op basis van de wet ‘Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ verplicht om een stappenplan te doorlopen als hij of zij vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling11). Dit geldt voor professionals die werkzaam zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie. 

4.3a Ontvangen meldingen Veilig Thuis gesplitst naar politie en overig
 Politie (%)Overig (%)
1e halfjaar 202164,235,8
1e halfjaar 202266,633,4
1e halfjaar 2023*66,233,8

4.3b Ontvangen meldingen Veilig Thuis naar organisatie melder 1)
 1e halfjaar 2023* (%)1e halfjaar 2022 (%)1e halfjaar 2021 (%)
Preventieve basisvoorzieningen3,53,63,5
Huisarts1,11,11
Overig gezondheidszorg3,63,83,7
GGZ1,61,61,7
Kinderopvang0,50,30,3
Onderwijs4,743,9
Jeugdhulp/zorg2,122,8
Justitie en veiligheid, exclusief politie1,21,21,1
Maatschappelijk werk2,42,42,2
Beroepsmatig overig5,155,9
Burger7,689,3
Onbekend0,50,40,4
1) Vanwege de leesbaarheid is het percentage meldingen van de politie niet opgenomen in de figuur. 2) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijken, kraamzorg, ambulance. 3) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg.
 

In de contacten met de adviesvrager c.q. melder vraagt Veilig Thuis ook hoe lang zij vermoeden dat het geweld of de mishandeling al duurt. Hierbij kan gekozen worden uit een aantal categorieën. De ervaring leert dat adviesvragers en melders dit soms een moeilijke vraag vinden en het eigenlijk niet weten. De Veilig Thuis medewerker probeert de adviesvrager/melder dan toch een categorie te laten kiezen, waarbij vaak gekozen wordt voor de kortste categorie (‘niet langer dan een week’) als men het écht niet weet. Daarnaast blijkt in de praktijk dat de duur van het geweld niet altijd bijgehouden wordt in de administraties van Veilig Thuis en dus onbekend blijft; deze gevallen zijn tevens opgenomen in de categorie ‘niet langer dan een week’. Dit kan resulteren in een overschatting van deze categorie. In figuren 4.4a en 4.4b is te zien wat de vermoedelijke duur van het geweld is bij de gestarte adviezen en de ontvangen meldingen. Bij de adviezen dacht 42 procent van de adviesvragers in het eerste halfjaar 2023 dat het geweld niet langer dan een week duurde. In het eerste halfjaar van 2020 was dat nog 29 procent. In 45 procent van de meldingen in het eerste halfjaar 2023 gaf de melder aan dat de duur van het geweld niet langer dan een week was. In het eerste halfjaar 2020 was dit nog 37 procent. Het is onbekend in hoeverre de hierboven geschetste knelpunten bij het vastleggen van de vermoedelijke duur van geweld een rol spelen bij deze toename bij zowel de meldingen als de adviezen.

4.4a (Vermoedelijke) duur van het geweld van gestarte adviezen
 Duur geweld: niet langer dan 1 week (aantal)Duur geweld: > 1 week, < 1 maand (aantal)Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden (aantal)Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar (aantal)Duur geweld: > 1 jaar,< 5 jaar (aantal)Duur geweld: langer dan 5 jaar (aantal)
1e halfjaar 201916880551010550826087703175
1e halfjaar 202017025738512940922089753030
1e halfjaar 202123680848513305951093053265
1e halfjaar 202226685788012475801082352935
1e halfjaar 2023*29155893013315816578852760

4.4b (Vermoedelijke) duur van het geweld van ontvangen meldingen
 Duur geweld: niet langer dan 1 week (aantal)Duur geweld: > 1 week, < 1 maand (aantal)Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden (aantal)Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar (aantal)Duur geweld: > 1 jaar,< 5 jaar (aantal)Duur geweld: langer dan 5 jaar (aantal)
1e halfjaar 20193127548609430727096602580
1e halfjaar 2020237206730117658780107952705
1e halfjaar 202124145717510565751589552525
1e halfjaar 20222746564059165646582052335
1e halfjaar 2023*29110738010690667081152470

Bij ontvangst van een melding schat Veilig Thuis als eerste de ernst van de melding in; dit is de zogeheten veiligheidstaxatie. In 38 procent van de ontvangen meldingen in het eerste halfjaar van 2023 betrof het een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek; in het eerste halfjaar van 2022 was dit 41 procent. In de overige gevallen ging het bijvoorbeeld om een eenmalige onveilige situatie, een multi-problematische leefsituatie of waren er geen zorgen over de veiligheid. Het aantal meldingen waarbij geen zorgen waren over de veiligheid is in het eerste halfjaar 2023 met ruim 11 procent (415 meldingen) gestegen ten opzichte van de eerste helft van 2022.

Meldingen met acute en/of structureel onveilige casuïstiek 38% van de ontvangen meldingen betrof een melding van - acute onveilige casuïstiek - en/of structureel onveilige casuïstiek 62% - een eenmalige onveilige situatie - een multi-problematische leefsituatie - geen zorgen over de veiligheid O v e r i g e m e l d i n g e n van de ontvangen meldingen betroffen bijvoorbeeld Meldingen met acute en/of structureel onveilige casuïstiek 38% van de ontvangen meldingen betrof een melding van - acute onveilige casuïstiek - en/of structureel onveilige casuïstiek 62% - een eenmalige onveilige situatie - een multi-problematische leefsituatie - geen zorgen over de veiligheid O v e r i g e m e l d i n g e n van de ontvangen meldingen betroffen bijvoorbeeld

Op basis van de veiligheidstaxatie besluit Veilig Thuis of ze de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf beleggen, of dat ze de melding overdragen aan een lokale hulpverlenende instantie, die dan aan de slag gaat met de betrokkenen. Ook kijken ze of er al een hulpverlener betrokken is bij het gezin. In dat geval kijkt Veilig Thuis, samen met de hulpverlener, of deze de melding mee kan nemen in het hulptraject en of ondersteuning van Veilig Thuis hierbij nodig is. De vervolgstappen kunnen ook belegd worden bij het cliëntsysteem zelf óf er kan besloten worden dat in het geheel geen vervolgstappen nodig zijn. Ook kan het een nieuwe melding betreffen op een al lopende casus. In dat geval neemt Veilig Thuis de informatie uit de nieuwe melding mee in de lopende casus. 
Als de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf worden belegd zijn er twee mogelijkheden: de dienst ‘Onderzoek’ of de dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. De dienst ‘Onderzoek’ is gericht op het bevestigen of weerleggen van de gemelde vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling en het vervolgens zo nodig vaststellen van veiligheidsvoorwaarden en inzetten van vervolghulp. De dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’ is gericht op het organiseren van de directe veiligheid van de betrokkenen en het inzetten van vervolghulp.

Om een beeld te krijgen van de gekozen vervolgstappen, is gekeken naar alle casussen waarbinnen een veiligheidsbeoordeling is uitgevoerd en/of waarbinnen Veilig Thuis een dienst ‘Onderzoek’ of ‘Voorwaarden en Vervolg' is gestart in een bepaalde periode. In het eerste halfjaar van 2023 is in 76,6 procent van deze casussen besloten tot een directe overdracht (naar het lokale veld, een reeds betrokken hulpverlenende instantie, een multidisciplinair team of naar het cliëntsysteem zelf). In 11,5 procent is een dienst ‘Onderzoek’ gestart en in 14,6 procent een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022 is er iets vaker (2 procentpunt) een directe overdracht geweest en iets minder vaak (2 procentpunt) een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’ gestart.

4.5 Percentage casussen naar vervolgstap na veiligheidsbeoordeling
Categories11e halfjaar 2019 (%)1e halfjaar 2020 (%)1e halfjaar 2021 (%)1e halfjaar 2022 (%)1e halfjaar 2023* (%)
Overdracht buiten VT77,976,272,474,376,6
Onderzoek10,79,112,512,411,5
Voorwaarden en Vervolg14,416,918,116,314,6

11) Zie.

5. Verbinding zorg en veiligheid

Voor een optimale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een goede verbinding nodig tussen de zorgketen enerzijds en de justitie- en veiligheidsketen anderzijds. Dit geldt zowel bij het in beeld krijgen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling als bij het stoppen en duurzaam oplossen van het geweld. 

Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven, was 38 procent van de door Veilig Thuis ontvangen meldingen in het eerste halfjaar van 2023 een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek. Dit betrof 3 670 meldingen van acute onveiligheid en 24 375 meldingen van structurele onveiligheid. De helft van deze acute onveilige situaties en 65 procent van de structureel onveilige situaties werd gemeld door de politie (zie figuren 5.1 en 5.2). Van het totale aantal meldingen in het 1e halfjaar 2023 was 66 procent afkomstig van de politie (zie figuur 4.3a in het vorige hoofdstuk). 

5.1 Meldingen van acuut onveilige situaties naar organisatie melder
 1e halfjaar 2023* (%)1e halfjaar 2022 (%)1e halfjaar 2021 (%)
Preventieve basisvoorzieningen4,44,74,8
Huisarts1,92,11,6
Overig gezondheidszorg6,16,25,9
GGZ1,82,32,8
Kinderopvang0,70,40,5
Onderwijs7,66,15,9
Jeugdhulp/zorg2,62,12,8
Politie4950,550
Justitie en veiligheid, exclusief politie1,221,7
Maatschappelijk werk4,93,42,6
Beroepsmatig overig7,47,47,1
Burger10,610,512,3
Onbekend1,72,32,1

5.2 Meldingen van structureel onveilige situaties naar organisatie melder
 1e halfjaar 2023* (%)1e halfjaar 2022 (%)1e halfjaar 2021 (%)
Preventieve basisvoorzieningen32,92,9
Huisarts1,111
Overig gezondheidszorg2,62,72,5
GGZ1,922,1
Kinderopvang0,50,30,3
Onderwijs5,24,64,6
Jeugdhulp/zorg2,52,53,3
Politie65,265,262,7
Justitie en veiligheid, exclusief politie0,50,50,5
Maatschappelijk werk2,832,8
Beroepsmatig overig5,75,86,4
Burger8,59,210,5
Onbekend0,40,30,3

Op elk moment kan Veilig Thuis vaststellen dat er geen zorgen (meer) zijn over de veiligheid of dat een andere organisatie de verantwoordelijkheid kan overnemen voor de veiligheidssituatie. Veilig Thuis kan in dat geval naar vele partijen overdragen zoals zorginstellingen, scholen, maatschappelijk werk, het cliëntsysteem zelf of naar partijen in het justitie en veiligheidsdomein. Op basis van alle overdrachten in casussen die in het eerste halfjaar van 2023 zijn afgesloten, kan geconcludeerd worden dat er weinig overdrachten naar het justitie- en veiligheidsdomein plaatsvinden. In 0,6 procent van de in het eerste halfjaar 2023 afgesloten casussen waarin minstens één overdracht is geweest12), is een overdracht naar de politie geweest. In het eerste halfjaar 2022 was dit 0,4 procent. In 0,7 procent was er een overdracht (verzoek tot onderzoek) aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK); dit percentage daalt sinds het eerste halfjaar 2019 toen het 0,9 procent was. Naast deze overdrachten aan politie en RvdK kunnen (sommige) betrokkenen van een dergelijke casus ook nog zijn overgedragen aan andere partijen. 

In het eerste halfjaar van 2023 zijn door Veilig Thuis 16 180 casussen afgesloten, die betrekking hadden op acute of structureel onveilige situaties13) waarin minstens één overdracht is geweest14). In 0,4 procent van deze casussen is een overdracht aan de politie geweest, dit is een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022. Er zijn weinig overdrachten aan het Openbaar Ministerie in deze casussen (0,1 procent), dit is vergelijkbaar aan het eerste halfjaar van 2022.

Als een kind ernstig in de knel dreigt te raken, helpt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) om samen met het kind en de ouders de beste oplossing te zoeken. Alleen als het echt niet anders kan, wordt de rechter erbij betrokken, maar het draait altijd om het belang van het kind. Als de (fysieke) veiligheid en de ontwikkeling van het kind gevaar lopen, dan voert de RvdK een onderzoek uit naar de noodzaak en/of toegevoegde waarde van een kinderbeschermingsmaatregel. De RvdK voert in dit verband twee typen onderzoek uit: onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel en onderzoek naar een maatregel ná ondertoezichtstelling (OTS). Bij onderzoek van de tweede soort loopt al een OTS en is de gecertificeerde instelling die de OTS uitvoert van mening dat de opgelegde OTS niet binnen aanvaardbare termijn het gewenste resultaat zal bereiken, namelijk dat ouders de verantwoording voor de opvoeding weer zelfstandig op kunnen pakken (eventueel met vrijwillige hulp). 

In het eerste halfjaar van 2023 heeft de RvdK 6 626 onderzoeken (naar een kinderbeschermingsmaatregel of naar een maatregel ná OTS)15) afgerond, dit zijn er 92 meer dan in het eerste halfjaar van 2022. In 871 van de afgeronde onderzoeken naar een kinderbeschermingsmaatregel werd bij aanvang van het onderzoek direct een voorlopige ondertoezichtstelling aangevraagd, bij 77 onderzoeken werd bij de start direct al een voorlopige voogdij aangevraagd. In het onderzoek beoordeelt de raadsonderzoeker of verplichte hulp de beste oplossing is voor het kind. Als verplichte hulp noodzakelijk wordt geacht, doet de RvdK een verzoek (rekest) aan de rechter voor een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging met als resultaat voogdij)16). In 63 procent van de 6 626 afgeronde onderzoeken diende de RvdK een rekest in voor een gezagsbeëindigde maatregel (resulterend in voogdij) of een OTS (figuur 5.3). In het eerste halfjaar van 2022 was dit met 64 procent een vergelijkbaar aandeel.

5.3 Aantal afgeronde onderzoeken 1) RvdK naar besluit
 Rekest Ondertoezichtstelling (aantal)Rekest Ondertoezichtstelling + maatregel uithuisplaatsing (aantal)Voogdij (direct) / gezagsbeëindigende maatregel na OTS (aantal)Geen (nieuwe) kinderbeschermingsmaatregel gevraagd (aantal)
1e halfjaar 2019388812447212580
1e halfjaar 2020352111226922293
1e halfjaar 2021367710437402271
1e halfjaar 202228208365222356
1e halfjaar 202327999484212458
1) Alleen onderzoeken naar kinderbeschermingsmaatregel en onderzoeken naar maatregel ná OTS Bron: Raad voor de Kinderbescherming

Als de rechter vervolgens besluit tot het opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt de maatregel uitgevoerd door een gecertificeerde instelling (GI). In het eerste halfjaar van 2023 zijn 3 955 (voorlopige) ondertoezichtstellingen gestart bij de GI’s. Dit aantal is nagenoeg stabiel gebleven ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022, toen ging het om 3 960 (voorlopige) ondertoezichtstellingen. In het eerste halfjaar van 2021 ging dit nog om 5 265 (voorlopige) ondertoezichtstellingen. 

In het eerste halfjaar van 2023 zijn 4 340 huiselijk geweldzaken ingestroomd bij het Openbaar Ministerie (OM), een daling van 3 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022. Tussen het eerste halfjaar van 2021 en het eerste halfjaar van 2022 daalde de instroom nog met 7 procent. Van deze huiselijk geweldzaken is 81 procent ingestroomd via ZSM, dit is 2 procentpunten minder ten opzicht van het eerste halfjaar van 2022. De afkorting ZSM staat voor zorgvuldig snel maatwerk. Het doel van deze werkwijze is om zorgvuldig, snel en op maat te reageren op criminaliteit. De essentie is dat in elke zaak maatwerk wordt geleverd via een aanpak die recht doet aan de belangen van de verdachte, het slachtoffer en de maatschappij. Daarbij is snelheid een belangrijk element: verdachten en slachtoffers weten snel waar ze aan toe zijn. 
In het eerste halfjaar van 2023 zijn 4 570 huiselijk geweldzaken uitgestroomd bij het OM, dit is een toename van 1 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022. In 60 procent van deze zaken besloot het OM de zaak voor de rechter te brengen (beoordeling dagvaarden),een stijging van 2 procentpunt ten opzichte van het eerste halfjaar van 2022, in welke periode in totaal 4 520 huiselijk geweld zaken zijn uitgestroomd bij het OM (zie figuur 5.4).

5.4 Bij het OM uitgestroomde huiselijk geweldzaken naar beslissing
 Beoordeling dagvaarden (aantal)OM-strafbeschikking / OM-transactie (aantal)Onvoorwaardelijk sepot (aantal)Overig (aantal)Voorwaardelijk sepot (aantal)
1e halfjaar 20192585205163035630
2e halfjaar 20192620175159520665
1e halfjaar 20202495205168515730
2e halfjaar 20202355230152515880
1e halfjaar 2021283027015200655
2e halfjaar 2021278019513350480
1e halfjaar 20222620160129015435
2e halfjaar 2022267518012900460
1e halfjaar 2023274017512850365

In het eerste halfjaar van 2023 heeft de rechter in eerste aanleg een eindvonnis uitgesproken in 2 730 zaken waarin huiselijk geweld ten laste is gelegd. In dezelfde zaak kunnen meerdere feiten ten laste zijn gelegd. Hoewel de feiten los worden beoordeeld, heeft het eindvonnis betrekking op de hele zaak. Hierdoor hoeft het eindvonnis geen betrekking te hebben op het huiselijk geweld; een schuldigverklaring kan dus voor een ander feit zijn dan huiselijk geweld. In 78 procent van de zaken is een schuldigverklaring uitgesproken en in 8 procent een vrijspraak, in het eerste halfjaar 2022 was dit vergelijkbaar met respectievelijk 78 en 9 procent. In de overige 385 zaken in het eerste halfjaar van 2023 is een ander eindvonnis uitgesproken, dit betreft onder andere gevoegde zaken, dagvaarding nietig, OM niet ontvankelijk en ontslag van rechtsvervolging.

In het eerste halfjaar van 2023 waren er 1 125 zaken waarin alleen huiselijk geweld bewezen is verklaard, dit is een afname van 33 procent ten opzichte van het eerste halfjaar 2022. Deze zaken kunnen dus één of meerdere huiselijk geweldfeiten betreffen per zaak, maar géén feiten van een andere aard. Bij deze zaken kan dus met zekerheid gezegd worden dat de straf is opgelegd voor huiselijk geweld. In één zaak kunnen meerdere straffen worden opgelegd. In 720 van de huiselijk geweldzaken is een taakstraf17) opgelegd (in het eerste halfjaar 2023 waren dit allemaal werkstraffen), al dan niet (deels) voorwaardelijk. In 560 zaken is een vrijheidsstraf opgelegd en in 110 zaken een geldboete, zie figuur 5.5. In 340 zaken is daarnaast ook een schadevergoeding opgelegd en in 20 gevallen een terbeschikkingstelling (TBS).

5.5 Aantal opgelegde straffen in zaken waarbij alleen huiselijk geweld bewezen is verklaard
 Geldboete (aantal opgelegde straffen)Taakstraf (aantal opgelegde straffen)Vrijheidsstraf (aantal opgelegde straffen)
1e halfjaar 20191651100770
2e halfjaar 20191851130875
1e halfjaar 2020105820615
2e halfjaar 20201301130980
1e halfjaar 20211151075880
2e halfjaar 20211401155820
1e halfjaar 20221301185790
2e halfjaar 202290795620
1e halfjaar 2023110720560

Soms treft de politie of bijvoorbeeld Veilig Thuis bij mensen thuis een dreigende situatie aan, maar zijn er (nog) geen strafbare feiten gepleegd. De politie kan dan niemand aanhouden of vervolgen. Met het tijdelijk huisverbod bestaat toch de mogelijkheid om in zo’n situatie in te grijpen. Daarmee zijn partner, kinderen of andere huisgenoten veiliger. Tijdens de periode van het tijdelijk huisverbod mag de pleger het huis niet betreden en geen contact opnemen met de partner of de kinderen. De burgemeester legt dit tijdelijk huisverbod op. Het verbod kan uitsluitend worden opgelegd aan een meerderjarig persoon voor een periode van tien dagen en het kan verlengd worden tot ten hoogste vier weken.

In het eerste halfjaar van 2023 werden per 100 000 inwoners18) ongeveer 11 tijdelijke huisverboden aangevraagd, waarvan circa 9 ook werden opgelegd (figuur 5.6). Vier jaar daarvoor kwam het opleggen van een tijdelijk huisverbod iets vaker voor, in het eerste halfjaar van 2019 werden ongeveer 10 tijdelijke huisverboden opgelegd per 100 000 inwoners. Uit figuur 5.7 is op te maken dat het tijdelijk huisverbod meestal wordt verlengd. In het eerste halfjaar van 2023 duurde 37 procent van de opgelegde tijdelijke huisverboden niet langer dan 10 dagen. Het overgrote deel van de opgelegde tijdelijke huisverboden (55 procent) duurde uiteindelijk 25 tot 28 dagen. 

5.6 Aantal aangevraagde tijdelijke huisverboden per 100 000 inwoners
RijlabelsTHV opgelegd (Aantal)THV niet opgelegd (Aantal)
1e halfjaar 20199,61,8
2e halfjaar 20199,31,9
1e halfjaar 2020102
2e halfjaar 20209,12
1e halfjaar 20219,51,9
2e halfjaar 20218,21,7
1e halfjaar 20228,61,8
2e halfjaar 20228,91,9
1e halfjaar 20238,91,8

5.7 Duur van opgelegde tijdelijke huisverboden
Rijlabels0 t/m 10 dagen (%)10 t/m 25 dagen (%)25 t/m 28 dagen (%)
1e halfjaar 201938,38,852,8
2e halfjaar 201939,68,651,9
1e halfjaar 202040,96,852,3
2e halfjaar 202039,08,752,3
1e halfjaar 202139,19,851,1
2e halfjaar 202139,39,051,7
1e halfjaar 202237,79,253,0
2e halfjaar 202238,49,052,7
1e halfjaar 202336,88,754,5

12) In het 1e halfjaar van 2023 zijn er 46 205 casussen afgesloten. In 38 760 van deze afgesloten casussen heeft er minstens 1 overdracht plaatsgevonden.
13) Bij minstens één van de meldingen in de betreffende casus heeft Veilig Thuis bij de veiligheidstaxatie van de melding de conclusie getrokken dat het gaat om acute of structureel onveilige situatie. 
14) In het 1e halfjaar van 2023 zijn in totaal 18 940 casussen met acute of structurele onveilige situaties afgesloten.
15) Elk onderzoek heeft betrekking op één kind. 
16) Een eventuele bij de start van het onderzoek al aangevraagde voorlopige ondertoezichtstelling of voogdij wordt niet meegeteld bij het aantal ingediende rekesten na afloop van het onderzoek.
17) Een taakstraf kan bestaan uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie daarvan.
18) Het CBS beschikt alleen over gegevens over tijdelijke huisverboden in de volgende 18 Veilig Thuis regio’s: Amsterdam-Amstelland, Groningen, Haaglanden, Hollands-Midden, Kennemerland, Noord- en Midden Limburg, Noord- en Oost, Gelderland, Noord-Holland Noord, Rotterdam-Rijnmond, Zaanstreek-Waterland, Zuid-Limburg, Friesland, Drenthe, Flevoland, Utrecht, Zuid-Holland-Zuid, Gooi en Vechtstreek en Gelderland-Zuid. 

6. Verbetering outcome

Outcome-indicatoren geven aan of het beoogde resultaat is bereikt, bijvoorbeeld of het geweld is gestopt en of het welzijn is verbeterd. De uitkomsten in dit hoofdstuk zijn verkregen uit drie onderzoeken van het Verwey-Jonker Instituut naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld:

  • 2e cohortonderzoek
    In de periode 2016 tot en met 2020 voerde het Verwey-Jonker Instituut een grootschalig cohortonderzoek uit in 13 van de 26 Veilig Thuis-regio’s in Nederland19). In het cohortonderzoek zijn anderhalf jaar lang gezinnen met kinderen gevolgd, waar (ex-) partnergeweld en/of kindermishandeling speelde. Dit gebeurde vanaf het moment van melding bij Veilig Thuis. Tijdens het onderzoek hebben drie meetmomenten plaatsgevonden, één kort na de melding bij Veilig Thuis, de tweede meting een jaar na de eerste meting en de derde meting een half jaar na de tweede meting. 576 gezinnen hebben aan alle drie metingen deelgenomen (633 ouders en 978 kinderen).
  • 3e cohortonderzoek
    In de periode 2021 t/m 2023 heeft het Verwey-Jonker Instituut het 3e cohortonderzoek uitgevoerd. Dit 3e cohortonderzoek is een herhaling van het 2e cohortonderzoek, echter is dit onderzoek uitgevoerd in de andere 13 Veilig Thuis regio’s20). Tijdens het onderzoek hebben twee meetmomenten plaatsgevonden, één kort na de melding bij Veilig Thuis en de tweede meting een jaar na de eerste. 858 volwassenen en 957 kinderen hebben aan beide metingen deel¬genomen (819 gezinnen).
  • Een longitudinaal onderzoek naar de meerwaarde van de jeugdbescherming in gezinnen waar sprake is van kindermishandeling
    In het onderzoek zijn in de periode 2018 tot en met 2021 480 gezinnen, waar sprake is van kindermishandeling en waar een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, anderhalf jaar gevolgd. Dit na de start van de uitvoering van de maatregel door de gecertificeerde instellingen (GI’s). Ook in dit onderzoek hebben dezelfde drie meetmomenten plaatsgevonden in een periode van anderhalf jaar na start van de uitvoering van de maatregel. 298 gezinnen hebben deelgenomen aan alle drie de meetmomenten (325 ouders en 312 kinderen). Het onderzoek is uitgevoerd in dezelfde 13 regio’s als het 2e cohortonderzoek

In dit hoofdstuk worden uitkomsten uit deze drie onderzoeken naast elkaar gepresenteerd, zodat de uitkomsten ook met elkaar vergeleken kunnen worden.

Afname of stoppen van geweld

Een belangrijke vraag in de onderzoeken van het Verwey-Jonker Instituut is of de kindermishandeling en het partnergeweld in de gezinnen daadwerkelijk zijn gestopt of verminderd. Uit figuur 6.1a, -b en -c is op te maken dat in alle drie de studies het gemiddeld aantal geweldsincidenten afnam tussen de diverse meetmomenten. Het gemiddeld aantal incidenten van (directe) kindermishandeling was in alle drie de onderzoeken beduidend minder dan het aantal incidenten van partnergeweld. Ook dit type geweld nam af per meetmoment. Bij (directe) kindermishandeling wordt getuige zijn van partnergeweld buiten beschouwing gelaten. Bij de vergelijking tussen de drie onderzoeken moet rekening gehouden worden met het feit dat in het 2e cohort onderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek coercive control21) buiten beschouwing is gebleven (bij partnergeweld en dus ook bij het totale geweld); in het 3e cohortonderzoek is coercive control wel meegenomen.

6.1a Gemiddeld aantal incidenten in afgelopen 12 maanden, 2e cohortonderzoek
Categories11e meting2e meting (jaar na eerste meting)3e meting (1/2 jaar na tweede meting)
aantal incidenten totaal (excl coercive control)793620
aantal incidenten partnergeweld (excl coercive control)712915
aantal incidenten (directe) kindermishandeling11107
Bron: Verwey-Jonker Instituut

6.1b Gemiddeld aantal incidenten in afgelopen 12 maanden, 3e cohortonderzoek
Categories11e meting2e meting (jaar na eerste meting)
aantal incidenten totaal12677
aantal incidenten totaal excl coercive control9051
aantal incidenten partnergeweld 9254
aantal incidenten partnergeweld excl coercive control8045
aantal incidenten (directe) kindermishandeling1511
Bron: Verwey-Jonker Instituut

6.1c Gemiddeld aantal incidenten in afgelopen 12 maanden, jeugdbeschermingsonderzoek
Categories11e meting2e meting (jaar na eerste meting)3e meting (1/2 jaar na tweede meting)
aantal incidenten totaal723015
aantal incidenten partnergeweld (excl coercive control)602511
aantal incidenten (directe) kindermishandeling1685
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Onder deze daling van het gemiddelde aantal incidenten ligt een gevarieerder beeld per gezin. Tussen de eerste en de tweede meting was in de 2e cohortstudie bij 21 procent van de gezinnen sprake van een toename van het geweld en bij 62 procent van een afname. Voor het overige deel bleef de mate van geweld stabiel. De resultaten uit de 3e cohortstudie geven een vergelijkbaar beeld met respectievelijk 23 procent waar het geweld toenam en 65 procent waar het geweld afnam. Ook uit het jeugdbeschermingsonderzoek komt een vergelijkbaar beeld. 
Tussen de tweede en derde meting was in de 2e cohortstudie in 17 procent van de gezinnen meer geweld en in 53 procent minder geweld. In het jeugdbeschermingsonderzoek was er tussen de tweede en derde meting meer geweld in 14 procent van de gezinnen en minder geweld in 51 procent van de gezinnen. De onderzoekspopulatie van het 3e cohortonderzoek bevatte ook een klein deel huishoudens zonder kinderen. Bij de huishoudens zonder kinderen was het gemiddelde aantal incidenten van partnergeweld op het 1e meetmoment met 183 tweemaal zo hoog als bij de huishoudens met kinderen. Mogelijk verlaagt de aanwezigheid van kinderen binnen een huishouden de drempel om een Veilig Thuis melding te doen bij vermoedens van huiselijk geweld.

Ervaren veiligheid bij ouders en kinderen

Het veiligheidsgevoel dat ouders ervaren is in alle drie de onderzoeken gemeten met behulp van een vragenlijst naar de kwaliteit van leven22). Het veiligheidsgevoel is uitgedrukt in een rapportcijfer tussen de 1 en 10. In zowel de 2e en 3e cohortstudie als het jeugdbeschermingsonderzoek is het veiligheidsgevoel bij ouders tussen de meetmomenten (significant) verbeterd van ongeveer een 7,5 naar een 8 (figuur 6.2). Gezien het geweld dat toch nog een rol speelt in de meeste gezinnen zijn deze rapportcijfers opmerkelijk hoog. 

6.2 Ervaren veiligheidsgevoel bij ouders
 1e meting2e meting (jaar na eerste meting)3e meting (1/2 jaar na tweede meting)
2e cohortonderzoek7,57,88,1
jeugdbeschermingsonderzoek7,688
3e cohortonderzoek7,67,8
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Voor de ervaren veiligheid van de kinderen is gekeken naar vier onderdelen van emotionele veiligheid: openlijk bemoeien, openlijk vermijden, gedragsdisregulatie en emotionele reactiviteit23). In figuur 6.3 is te zien dat het percentage emotioneel onveilige kinderen bij alle drie de onderzoeken per meetmoment afnam, maar bij het laatste meetmoment nog altijd beduidend hoger lag dan in de referentiegroep; kinderen in gezinnen waar geen sprake is van geweld. 

6.3 Percentage emotioneel onveilige kinderen 1)
Categories11e meting (%)2e meting (jaar na eerste meting) (%)3e meting (1/2 jaar na tweede meting) (%)
2e cohortonderzoek45,73327,3
jeugdbeschermingsonderzoek42,831,124,5
3e cohortonderzoek4234,40
1) In een referentiegroep is 14,7% van de kinderen emotioneel onveilig (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut

Beoordeling welzijn

Voor de beoordeling van het welzijn van ouders en kinderen in de onderzochte gezinnen is zowel gekeken naar de ervaren kwaliteit van leven als naar de mate waarin ouders en kinderen last hebben van klinische traumaklachten. Het rapportcijfer dat de ouders in het 2e cohortonderzoek gaven voor de kwaliteit van leven24) stijgt licht van een 7,0 bij de eerste meting naar een 7,3 bij de derde meting. In het jeugdbeschermingsonderzoek is de stijging iets groter (van een 7,0 naar een 7,4). In het 3e cohortonderzoek bleef het cijfer tussen de eerste en tweede meting stabiel een 7,1.

De kwaliteit van leven van kinderen is gemeten aan de hand van vragen op verschillende deelgebieden van hun leven (lichamelijk welzijn, psychisch welbevinden, relatie met ouders, relatie met vrienden, school). De uitkomst wordt weergegeven in een T-score, waarbij de gemiddelde score van een referentiegroep van Nederlandse jongeren 54,1 is. Hoe hoger de score, hoe hoger de ervaren kwaliteit van leven. In het 2e cohortonderzoek en jeugdbeschermingsonderzoek stijgt de score tussen de eerste en tweede meting met ruim een punt. De ontwikkeling tussen het tweede en derde meetmoment in het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek is niet significant. De scores blijven bij elke meting beduidend lager dan de score van 54,1 van de referentiegroep25). In het 3e cohortonderzoek blijft de score bij de eerste en tweede meting stabiel 51,4 en dus ook lager dan de referentiegroep (figuur 6.4)

6.4 Kwaliteit van leven kinderen 1)
Categories11e meting2e meting (jaar na eerste meting)3e meting (1/2 jaar na tweede meting)
2e cohortonderzoek48,850,150,9
jeugdbeschermingsonderzoek48,850,850,4
3e cohortonderzoek51,451,4
1) In een referentiegroep is de gemiddelde score voor kwaliteit van leven 54.1 (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut

Ten tijde van de eerste meting had in het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek ongeveer 15 procent van de ouders last van klinische traumaklachten26) (15,5 procent respectievelijk 14,3 procent). Dit nam bij de tweede meting af tot ongeveer 11 procent (11,6 procent respectievelijk 10,6 procent). Tussen het tweede en derde meetmoment daalde de score verder, maar dit verschil tussen de meetmomenten is niet significant. Bij het 3e cohortonderzoek lag de score hoger met respectievelijk 17,5 en 15,4 procent voor de eerste en tweede meting. De percentages zijn op alle meetmomenten aanzienlijk hoger dan in een steekproef onder de algemene Nederlandse bevolking (6,7 procent). 

De mate waarin bij de betrokken kinderen sprake is van een klinisch trauma is zowel aan de ouders uitgevraagd (over kinderen tot 12 jaar) als aan de kinderen zelf (vanaf 8 jaar)27). In figuur 6.5 is te zien dat het percentage kinderen met trauma in alle drie de onderzoeken bij elk meetmoment fors hoger ligt dan bij kinderen waar geen sprake is van geweld (de referentiegroep). Bij de eerste meting is het percentage voor elk onderzoek minstens vijf keer zo hoog als dat van de referentiegroep. Dit percentage neemt per meetmoment af. De verschillen tussen het tweede en derde meetmoment zijn in het 2e cohortonderzoek niet significant. 

6.5 Percentage kinderen met klinisch trauma1)
 1e meting (%)2e meting (jaar na eerste meting) (%)3e meting (1/2 jaar na tweede meting) (%)
2e cohortonderzoek31,525,622,8
jeugdbeschermingsonderzoek37,235,924,6
3e cohortonderzoek35,526,8
1) In een referentiegroep heeft 6,8 % van de kinderen een klinisch trauma (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut

Opvoedingsrelatie tussen ouders en kinderen

De opvoedstress zoals ouders die ervaren, is gemeten aan de hand van de NOSI-K vragenlijst28). In een referentiegroep voor heel Nederland is het percentage kinderen waarvan ouders aangeven veel opvoedstress te ervaren 13,1 procent. In alle drie de onderzoeken is het percentage kinderen waarbij ouders veel opvoedstress ervaren hoger dan in de referentiegroep en neemt dit percentage af bij de opeenvolgende meetmomenten (waarbij in het 2e cohortonderzoek het verschil tussen het tweede en derde meetmoment niet significant is; in het 3e cohortonderzoek is het verschil tussen de metingen ook niet significant). In alle drie de onderzoeken is bij de eerste meting het percentage minstens twee keer zo hoog als dat van de referentiegroep. 

6.6 Percentage kinderen waarvan ouders aangeven veel opvoedstress te ervaren1)
 1e meting (%)2e meting (jaar na eerste meting) (%)3e meting (1/2 jaar na tweede meting) (%)
2e cohortonderzoek30,325,623
jeugdbeschermingsonderzoek38,233,430,1
3e cohortonderzoek33,530,9
1) In een referentiegroep is het percentage kinderen waarvan ouders aangeven veel opvoedstress te ervaren 13,1% (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut

Ook de veiligheid in de hechting tussen ouders en kinderen is in de onderzoeken in kaart gebracht. Zowel ouders als kinderen (vanaf 8 jaar) hebben hiervoor een vragenlijst29) ingevuld. De verschillen tussen de scores op de verschillende meetmomenten zijn bij elk onderzoek niet significant. In het 2e en 3e cohortonderzoek was op het eerste meetmoment 35 procent van de kinderen onveilig gehecht  en in het jeugdbeschermingsonderzoek was dat 40 procent. Er is geen percentage bekend voor een referentiegroep van gezinnen waarin geen geweld speelt.

Tevredenheid cliënten over de ontvangen hulp

Voor gezinnen in de drie onderzoeken zal doorgaans een hulpverleningstraject zijn ingezet, alle gezinnen zijn immers gemeld bij Veilig Thuis en/of hebben te maken met een jeugdbeschermingsmaatregel. In het 2e cohortonderzoek heeft 78,5 procent van de ouders formele hulp ontvangen van gemiddeld 3,2 instellingen (met een maximum van 14) in het anderhalf jaar na melding bij Veilig Thuis en 83 procent van de ouders heeft informele hulp ontvangen. 56 procent van de kinderen heeft formele hulp ontvangen van gemiddeld 2,2 instellingen (met een maximum van 12) en 43 procent heeft informele hulp ontvangen. In het 3e cohortonderzoek heeft 84 procent van de volwassenen formele hulp ontvangen van gemiddeld 4 instellingen (met een maximum van 14) in het jaar na melding bij Veilig Thuis en 59 procent informele hulp. Driekwart van de kinderen (75 procent) heeft een vorm van formele hulp ontvangen van gemiddeld 4 instellingen (met een maximum van 13). Dit is aanzienlijk meer dan bij de 2e cohortstudie. In het jeugdbeschermingsonderzoek heeft 95 procent van de ouders waar een jeugdbeschermingsmaatregel is ingezet formele hulp ontvangen (anders dan de hulp die zij ontvangen vanuit de jeugdbescherming) van gemiddeld 2,7 instellingen (met een maximum van 13) en 87 procent ontving informele hulp. De gecertificeerde instelling die de jeugdbeschermingsmaatregel uitvoert wordt hierbij niet meegerekend. 95 procent van de kinderen heeft formele- en/of informele hulp ontvangen.

Op basis van het oordeel dat ouders/kinderen gaven over het nut en het belang van de geboden hulp, is hun tevredenheid in kaart gebracht (figuur 6.7, 6.8 en 6.9). Ouders gaven de tevredenheid over de ontvangen informele hulp voor zowel zichzelf als voor hun kinderen een hogere beoordeling dan die voor de ontvangen formele hulp. Daarnaast zijn in het jeugdbeschermingsonderzoek kinderen meer ontevreden over de door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp dan in het 2e cohortonderzoek. In het 3e cohortonderzoek is de tevredenheid van kinderen over de door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp niet in kaart gebracht; voor hen is de tevredenheid over het totaal van alle formele (en informele) hulp die zij hebben ontvangen in kaart gebracht. 

6.7 Tevredenheid ouders en kinderen over ontvangen hulp (2e cohortonderzoek)
 (heel) tevreden (%)meer tevreden dan ontevreden (%)meer ontevreden dan tevreden (%)(heel) ontevreden (%)
Ouders over door hen ontvangen formele hulp64,528,75,21,6
Ouders over door hen ontvangen informele hulp83,316,10,60
Ouders over door kinderen ontvangen formele hulp5832,45,64
Ouders over door kinderen ontvangen informele hulp75,720,43,50,4
Kinderen over door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp49,126,413,211,3
Bron: Verwey-Jonker Instituut

6.8 Tevredenheid ouders en kinderen over ontvangen hulp (3e cohortonderzoek)
 (heel) tevreden (%)meer tevreden dan ontevreden (%)meer ontevreden dan tevreden (%)(heel) ontevreden (%)
Ouders over door hen ontvangen formele hulp51,237,48,72,8
Ouders over door hen ontvangen informele hulp81,314,902,8
Kinderen over door hen ontvangen formele hulp51,333,810,44,5
Kinderen over door hen ontvangen informele hulp85,311,901,8
Bron: Verwey-Jonker Instituut

6.9 Tevredenheid ouders en kinderen over ontvangen hulp (jeugdbeschermingsonderzoek)
 (heel) tevreden (%)meer tevreden dan ontevreden (%)meer ontevreden dan tevreden (%)(heel) ontevreden (%)
Ouders over door hen ontvangen formele hulp65,727,74,12,5
Ouders over door hen ontvangen informele hulp85,314,30,40
Ouders over door kinderen ontvangen formele hulp55,229114,8
Ouders over door kinderen ontvangen informele hulp7324,12,80
Kinderen over door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp34,325,72020
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Recidive daders huiselijk geweld

De informatie over recidive onder daders van huiselijk geweld is gebaseerd op recidiveonderzoek van het WODC (T.W.Piersma e.a. (2021) en de WODC recidivemonitor), waarbij gekeken is naar recidive in termen van strafzaken30). Zoals eerder vermeld, vormt de onderzoeksgroep slechts een klein deel van de totale populatie van daders van huiselijk geweld in Nederland (namelijk de veroordeelde daders), waarbij het vermoedelijk gaat om het zwaardere segment van daders van huiselijk geweld.
In figuur 6.9 hieronder wordt de tweejarige recidiveprevalentie van daders van huiselijk geweld afgezet tegen de gehele populatie van personen die in 2017 zijn veroordeeld. Hieruit valt op te maken dat 29,3 procent van de 6 318 daders van huiselijk geweld binnen twee jaar na 2017 een nieuwe strafzaak heeft voor een misdrijf (algemene recidive). Dit is iets hoger dan de algemene recidiveprevalentie onder alle 117 duizend veroordeelde daders in 2017 (27 procent). Van de daders van huiselijk geweld heeft 14,4 procent binnen twee jaar een nieuwe geweldstrafzaak op zijn naam staan. Voor de gehele populatie ligt dit op 7,5 procent. Tot slot heeft 8,2 procent van de personen die in 2017 werden veroordeeld voor huiselijk geweld binnen twee jaar een nieuwe strafzaak in verband met het plegen van huiselijk geweld (specifieke huiselijk-geweld-recidive). Gekeken naar de recidiveontwikkeling over de tijd, laat de tweejarige algemene recidive onder daders van huiselijk geweld een fluctuerende maar geleidelijk dalende trend zien, van 34 procent in 2008 tot 29 procent in 2017. De tweejarige huiselijk-geweldsrecidive blijft gedurende de periode 2008 tot en met 2017 ongeveer gelijk, met lichte fluctuaties tussen 9 procent in 2008 en 8 procent in 2017. 

In 95 procent van de huiselijk geweld strafzaken is ook geregistreerd welk soort huiselijk geweld het betrof (partnermishandeling, oudermishandeling of kindermishandeling). In deze zaken kan de speciale recidive bekeken worden. Hiermee wordt recidive bedoeld van hetzelfde soort huiselijk geweld. 5 procent van de veroordeelde daders van partnermishandeling heeft binnen twee jaar een nieuwe strafzaak vanwege partnermishandeling. Bij oudermishandeling is de speciale recidive 0,7 procent en bij kindermishandeling 0,3 procent. Deze cijfers zullen een onderschatting betreffen, omdat in 5 procent van de huiselijk geweld strafzaken niet geregistreerd is welk soort huiselijk geweld het betrof.

19) Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Flevoland, Gooi en Vechtstreek, Groningen, IJsselland, Kennemerland, Noordoost-Brabant, Midden-Brabant, Twente en Zaanstreek-Waterland.
20) Drenthe, Friesland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Noord- en Midden Limburg, Noord- en Oost-Gelderland, Noord-Holland Noord, West-Brabant, Hollands-Midden, Zeeland, Zuid-Holland-Zuid, Zuid-Limburg, Zuidoost Brabant
21) Coercive control, dwingende controle, is een vorm van huiselijk geweld waarbij één persoon de ander sterk domineert. Het slachtoffer kan daarbij bepaalde vrijheden worden ontzegd door de ander, zoals het onderhouden van sociale contacten of het hebben van eigen geld en zelf te bepalen waaraan dit uit te geven. Ook kan de pleger dreigen zichzelf, het slachtoffer, of haar of zijn geliefden iets aan te doen. Het kan daarbij gaan om zowel fysiek als psychisch geweld. Alle vormen van dwingende controle hebben een zich herhalend, structureel karakter.
22) Manchester Short Assessment of quality of life (MANSA). 
23) Op basis van een uitvraag onder kinderen op basis van de Security in the Interparental Subsystem Scale Child Report methodiek (SIS) en ouders op basis van de Security in the Marital Subsystem Parent Report methodiek (SIS-PR). De score door ouders is alleen gebruikt als er geen score door het kind beschikbaar was.
24) Op basis van de Manchester Short Assessment of quality of life vragenlijst (MANSA).
25) Kidscreen-10 methodiek. Uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek zijn gebaseerd op gegevens van 214 kinderen, die zelf de Kidscreen vragenlijst hebben ingevuld. In het 3e cohortonderzoek zijn gegevens over 957 kinderen beschikbaar, waarbij de vragenlijst ofwel door kind is ingevuld ofwel door ouder. De door de ouder ingevulde vragenlijst is alleen gebruikt als het kind zelf geen vragenlijst heeft ingevuld. In het jeugdbeschermingsonderzoek zijn gegevens van 94 kinderen beschikbaar, die zelf de vragenlijst hebben ingevuld. 
26) Met klinisch trauma wordt een (medisch) gediagnosticeerd trauma bedoeld. Vastgesteld op basis van Trauma Symptoms Inventory lijst. 
27) Ouders vulden de Trauma Symptom Checklist for Young Children (TSCYC) in, kinderen de Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC).In 2021 heeft het Verwey-Jonker instituut de TSCC voor Nederland genormeerd, waardoor er nu voor zowel TSCC als TSCYC een Nederlandse normering is. In de voorgaande rapportages van de impactmonitor gebruikte het Verwey-Jonker Instituut voor de TSCC noodgedwongen nog de Amerikaanse normering. Aangezien Nederlanders gemiddeld behoorlijk lager scoren dan Amerikaanse tieners, betekende dit met de oude normen een sterke onderschatting van het aantal getraumatiseerde kinderen. In deze editie van de impactmonitor zijn voor alle drie de onderzoeken de uitkomsten volgens de nieuwe Nederlandse normering weergeven. De uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek wijken daardoor af van de eerder gepubliceerde uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek.
28) Nijmeegse Ouderlijke Stress Index - verkorte versie.
29) Security Scale vragenlijst.
30) Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Om te komen tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive is nadere afstemming nodig tussen de betrokken partijen in deze keten.

7. Verantwoording van de impactmonitor

De vorige hoofdstukken van deze rapportage beschrijven de meest recente cijfers over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij is gekeken naar de onderwerpen die de onderzoeksadviescommissie van het programma ‘Geweld hoort nergens thuis’ als meest relevant heeft beschouwd. Een belangrijk uitgangspunt voor de impactmonitor is dat zo veel mogelijk wordt aangesloten op bestaande bronnen en dat aanvullende registraties worden voorkomen. 
Meer achtergrondinformatie over de opzet en inhoud van de monitor is te vinden in:

  • Advies opzet monitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, Adviescommissie onderzoeks- en kennisprogramma Geweld hoort nergens thuis, november 2018
  • Advies dummy-monitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, Adviescommissie onderzoeks- en kennisprogramma Geweld hoort nergens thuis, juni 2019 (te vinden op archief rijksoverheid)

In deze editie wordt gerapporteerd op basis van beschikbare gegevensbronnen en bestaande publicaties. Dit betreft gegevens op basis van de volgende bronnen:

  • Beleidsinformatie Veilig Thuis (VT, bron CBS)
  • Beleidsinformatie Jeugd (BiJ, bron CBS)
  • een onderzoeksprogramma naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling bestaande uit verschillende deelstudies en een overkoepelend syntheserapport (bron WODC)
  • een recidive-onderzoek onder daders van huiselijk geweld (bron WODC)
  • Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag van CBS en WODC (bron CBS/WODC)
  • Tijdelijke huisverboden (bron Khonraad)
  • drie studies onder betrokkenen bij huiselijk geweld en kindermishandeling (bron Verwey-Jonker Instituut)
  • registraties van de Raad voor de Kinderbescherming (bron RvdK)
  • registraties van OM en Raad voor de rechtsspraak (bron OM en RvdR)
  • aantal slachtoffers moord- en doodslag (bron CBS)

Het CBS heeft geen controle uitgevoerd op cijfers uit andere bronnen. Ook heeft het CBS de methode waarmee deze cijfers zijn berekend niet gecontroleerd of beoordeeld. 

7.1 Beleidsinformatie Veilig Thuis

De indicatoren over Veilig Thuis zijn gebaseerd op het CBS onderzoek ‘Beleidsinformatie Veilig Thuis’. Dit onderzoek levert uitkomsten over huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals dat bij Veilig Thuis in beeld was. Het CBS stelt deze beleidsinformatie halfjaarlijks samen op basis van gegevens afkomstig van de Veilig Thuis organisaties. De aanlevering van deze gegevens aan het CBS is vastgelegd in de wet Wmo 2015, in de vorm van een Informatieprotocol beleidsinformatie Veilig Thuis. Dit informatieprotocol legt gedetailleerd vast welke gegevens aangeleverd moeten worden. De uitkomsten worden op vaste momenten gepubliceerd. De cijfers over het eerste halfjaar verschijnen eind oktober, die over het gehele jaar verschijnen eind april en zijn te vinden op StatLine en in een regionaal dashboard.

7.2 Beleidsinformatie Jeugd

De indicator over het aantal gestarte ondertoezichtstellingen is gebaseerd op het CBS onderzoek ‘Beleidsinformatie Jeugd’. Dit onderzoek levert uitkomsten over het aantal jongeren met jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het CBS stelt deze beleidsinformatie halfjaarlijks samen op basis van gegevens afkomstig van de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De aanlevering van deze gegevens aan het CBS is vastgelegd in de Jeugdwet, in de vorm van een Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd. Dit informatieprotocol legt gedetailleerd vast welke gegevens aangeleverd moeten worden. De uitkomsten worden ieder jaar op vaste momenten gepubliceerd. De cijfers over het eerste half jaar verschijnen eind oktober, die over het gehele jaar verschijnen eind april en zijn te vinden op StatLine en in een regionaal dashboard.

7.3 Onderzoeksprogramma prevalentie huiselijk geweld en kindermishandeling WODC

De omvangschatting van het aantal personen dat te maken heeft met kindermishandeling is gebaseerd op een tweetal deelstudies die onderdeel uitmaken van het onderzoeksprogramma prevalentie huiselijk geweld en kindermishandeling van het WODC. Dit zijn een zelfrapportage onder scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs en een informatenstudie onder professionals over kindermishandeling onder alle kinderen tussen de 0 en 17 jaar31). Een derde deelstudie naar het slachtofferschap van huiselijk geweld is in deze editie van de impactmonitor niet meer gebruikt, omdat inmiddels recentere gegevens beschikbaar zijn uit ander onderzoek. In de overkoepelende synthese van Ten Boom & Wittebrood (2019) over de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling worden onder meer deze drie studies in samenhang beschreven. Ook wordt ingegaan op de verschillende gebruikte onderzoeksmethoden waarmee gepoogd is deze lastig meetbare verschijnselen in kaart te brengen. Voor meer informatie over de opzet en uitkomsten van deze drie studies en de beperkingen die elk van de studies met zich meebrengt wordt in de eerste plaats verwezen naar deze laatstgenoemde overkoepelende synthese. 

7.4 Recidiveonderzoek WODC

Informatie over daders en recidive van huiselijk geweld zijn afkomstig uit de recidive onderzoeken van het WODC:

7.5 Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022 CBS/WODC

Informatie over het aantal slachtoffers (van 16 jaar en ouder) van huiselijk geweld is afkomstig uit het Prevalentieonderzoek Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (PHGSG) 2022 van het CBS en WODC. De cijfers in deze PHGSG zijn gebaseerd op een internetenquête onder de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder in maart en april 2022. Voor het onderzoek zijn honderdduizend personen benaderd. Ruim 24 duizend personen hebben de vragenlijst ingevuld, een respons van 24,2 procent. Dit grote aantal respondenten maakt het mogelijk om betrouwbare en gedetailleerde uitspraken te doen over de prevalentie van huiselijk geweld en seksueel geweld in Nederland.
De PHGSG beschrijft de aard en de mate waarin huiselijk geweld en seksueel geweld in Nederland voorkomen. Bij huiselijk geweld gaat het om vormen van geweld als fysiek geweld, dwingende controle, stalking door ex-partner en seksueel grensoverschrijdend gedrag die gepleegd worden door iemand uit de huiselijke kring. De term ‘huiselijke kring’ heeft betrekking op de sociale relatie tussen slachtoffer en pleger. Tot de huiselijke kring worden gezins- en familieleden en ook eventuele (ex-)partners gerekend. Seksueel grensoverschrijdend gedrag omvat alle vormen van seksuele intimidatie en geweld. Seksueel grensoverschrijdend gedrag kan binnen en buiten de huiselijke kring plaatsvinden, zowel online als offline, in de ‘echte’ wereld. Een deel van het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in de PHGSG wordt onderzocht valt formeel niet binnen de scope van deze impactmonitor, namelijk het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat buiten de huiselijke kring plaatsvindt. Uit de PHGSG blijkt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag voor het grootste deel niet in huiselijke kring plaatsvindt: 12 procent van de bevolking van 16 jaar en ouder is slachtoffer geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag buiten de huiselijke kring. Bij 2 procent gebeurde dit binnen de huiselijke kring.

7.6 Tijdelijke huisverboden (Khonraad)

Gegevens over tijdelijke huisverboden zijn afkomstig uit het IT-systeem van de firma Khonraad (www.khonraad.nl). Khonraad maakt het voor sectorale partijen (o.a. gemeenten, GGZ-instellingen, diverse maatschappelijke dienstverleners, politie, justitie en inspectie) mogelijk om samen te werken in elektronische dossiers in het kader van de uitvoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de Wet zorg en dwang en de Wet tijdelijk huisverbod. De gegevens in het centrale IT-systeem van Khonraad geven inzicht in de tijdelijke huisverboden die worden aangevraagd en vervolgens al dan niet worden opgelegd in gemeenten die gebruik maken van dit centrale IT-systeem. In 2023 maakt ongeveer twee derde van de gemeenten gebruik van het Khonraad-systeem. Voor regio’s waar niet alle gemeenten gebruik maken van het Khonraad-systeem zijn geen gegevens beschikbaar. De cijfers die in deze rapportage worden gepresenteerd zijn het totaal van alle gemeenten waarover gegevens beschikbaar zijn.

7.7 Cohortstudies Verwey-Jonker Instituut

De outcome-indicatoren in deze impactmonitor, zoals de toe- of afname van geweld en verbetering van welzijn, zijn gebaseerd op drie onderzoeken van het Verwey-Jonker Instituut naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld onder gezinnen/huishoudens die in aanraking zijn gekomen met Veilig Thuis. 

  • 2e cohortonderzoek
    In de periode 2016 tot en met 2020 is een grootschalig cohortonderzoek in 13 van de 26 Veilig Thuis-regio’s in Nederland uitgevoerd. In het onderzoek zijn anderhalf jaar lang gezinnen met kinderen gevolgd, waar (ex-) partnergeweld en/of kindermishandeling speelt. Dit gebeurt vanaf het moment van melding bij Veilig Thuis. Tijdens het onderzoek hebben drie meetmomenten plaatsgevonden, één kort na de melding bij Veilig Thuis, de tweede meting een jaar na de eerste meting en de derde meting een half jaar na de tweede meting. 576 gezinnen hebben aan alle drie metingen deelgenomen (633 ouders en 978 kinderen).
    Niet alle in deze impactmonitor opgenomen uitkomsten zijn al in deze vorm gepubliceerd. Meer informatie over deze cohortstudie is te vinden in:
  • 3e cohortonderzoek
     In de periode 2021 t/m 2023 is het 3e cohortonderzoek uitgevoerd. Dit 3e cohortonderzoek is een herhaling van het 2e cohortonderzoek, echter is dit onderzoek uitgevoerd in de andere 13 Veilig Thuis regio’s. Tijdens het onderzoek hebben twee meetmomenten plaatsgevonden, één kort na de melding bij Veilig Thuis en de tweede meting een jaar na de eerste. 858 volwassenen en 957 kinderen hebben aan beide metingen deelgenomen (819 gezinnen). Eind 2023 zijn de resultaten gepubliceerd. Zie Huiselijk geweld: een complex en hardnekkig probleem.
  • Een longitudinaal onderzoek naar de meerwaarde van de jeugdbescherming in gezinnen waar sprake is van kindermishandeling.
    In het onderzoek zijn in de periode 2018 tot en met 2021 480 gezinnen, waar sprake is van kindermishandeling en waar een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, anderhalf jaar gevolgd. Dit na de start van de uitvoering van de maatregel door de gecertificeerde instellingen (GI’s). Ook in dit onderzoek hebben dezelfde drie meetmomenten plaatsgevonden in een periode van anderhalf jaar na start van de uitvoering van de maatregel. Zie Meerwaarde jeugdbescherming.

Er zijn enkele verschillen tussen de onderzoeken:

  • In het 3e cohortonderzoek zijn ook geweldsincidenten in de vorm van coercive control (een vorm van partnergeweld) en kind-ouder mishandeling meegenomen. In het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek bleven deze vormen van geweld buiten beeld.
  • De onderzoekspopulatie van het 3e cohortonderzoek bevat ook huishoudens zonder kinderen waar sprake was van partnergeweld. 7 procent van de huishoudens in het onderzoek had geen kinderen, 18 procent had geen kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 17 jaar. In het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek zijn alleen gezinnen met kinderen onderzocht. 

De door Verwey-Jonker Instituut geleverde uitkomsten uit de drie onderzoeken wijken heel licht af van de uitkomsten in de eigen publicaties van Verwey-Jonker Instituut. Dit komt omdat in de publicaties van Verwey-Jonker Instituut een klein aantal gezinnen buiten beschouwing zijn gelaten, waar op alle meetmomenten geen geweld speelde. In de tellingen voor de impactmonitor zijn deze gezinnen zonder geweldsincidenten wel meegeteld, omdat in de totale populatie van gezinnen die gemeld worden bij Veilig Thuis of waar een jeugdbeschermingsmaatregel wordt ingezet soms ook geen geweld blijkt te spelen.

De in deze rapportage getoonde uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek wijken soms qua presentatievorm of exacte berekenwijze af van de wijze waarop ze getoond zijn in de rapportages 2020 en 2021. Dit is gedaan om aan te sluiten bij de presentatievorm en berekenwijze uit het 3e cohortonderzoek. Zo is er als presentatievorm vaker gekozen voor een percentage in plaats van een (op zichzelf nietszeggende) score uit de gebruikte vragenlijst. Het Verwey-Jonker instituut heeft voor sommige indicatoren de uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek opnieuw berekend volgens de berekenwijze van het 3e cohortonderzoek en aan het CBS geleverd. Dit is onder andere het geval bij de indicatoren over kwaliteit van leven kinderen, emotioneel onveilig gehechte kinderen en kinderen met traumaklachten. Bij deze indicatoren is nu ook gebruik gemaakt van de door een ouder ingevulde vragenlijst als het kind zelf geen vragenlijst had ingevuld. In de eerdere edities van deze rapportage was alleen uitgegaan van de vragenlijsten die kinderen zelf hadden ingevuld. Bij de indicator met het percentage kinderen met klinische traumaklachten speelt daarnaast nog dat er nu gebruik is gemaakt van een Nederlandse normering in plaats van een Amerikaanse normering, waardoor het percentage kinderen met klinische traumaklachten in de 2e cohortstudie fors stijgt ten opzichte van de eerdere edities van deze rapportage.

7.8 Registraties Raad voor de Kinderbescherming

Het aantal onderzoeken en besluiten heeft het CBS ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) vanuit het digitale Kinderbescherming Bedrijfsprocessensysteem (KBPS). In dit systeem legt de RvdK een dossier aan van ieder kind naar wie een onderzoek wordt ingesteld. Per dossier worden persoonlijke gegevens van het kind geregistreerd, en per onderzoek o.a. contacten, binnengekomen en uitgaande stukken, de overwegingen en besluiten van de onderzoeken.

7.9 Registraties OM en Raad voor de rechtspraak

De instroom en beslissingen van het Openbaar Ministerie (OM) in huiselijk geweldzaken heeft het CBS ontvangen van het OM. Het aantal zaken waarin huiselijk geweld ten laste is gelegd en de opgelegde straffen en maatregelen heeft het CBS ontvangen van de Raad voor de rechtspraak. Deze gegevens zijn afkomstig uit de systemen COMPAS en GPS. In het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie Parket AdminiStratie (COMPAS) zijn gegevens opgenomen over de ingeschreven rechtbankstrafzaken bij het Openbaar Ministerie (OM) evenals de afdoening van deze zaken door het OM en de rechter in eerste aanleg. Het systeem bevat een grote hoeveelheid gegevens over het verloop en de afloop van elke strafzaak inclusief gegevens over de verdachte en/of de vervolgde (rechts)persoon. Het Geïntegreerd Processysteem (GPS) is ontwikkeld ter vervanging van COMPAS en is sinds 2008 geleidelijk ingevoerd. De meerderheid van de relatief eenvoudige zaken worden in GPS geregistreerd en beoordeeld. De complexe zaken, bijvoorbeeld zaken die door de meervoudige kamer behandeld worden of grote onderzoekszaken, worden geregistreerd in COMPAS.
In het Geïntegreerd Processysteem (GPS) zijn gegevens opgenomen over de ingeschreven rechtbankstrafzaken bij het Openbaar Ministerie (OM) evenals de afdoening van deze zaken door het OM en de rechter in eerste aanleg. Het systeem bevat een grote hoeveelheid gegevens over het verloop en de afloop van elke strafzaak inclusief gegevens over de verdachte en/of de vervolgde (rechts)persoon.

7.10 Aantal slachtoffers moord- en doodslag CBS

Elk jaar publiceert het CBS het aantal slachtoffers van moord- en doodslag, waarbij deze slachtoffers worden uitgesplitst naar een aantal kenmerken, waaronder de relatie tot de (vermoedelijke) dader.
Deze cijfers hebben betrekking op alle moorden die in Nederland hebben plaatsgevonden. Het gaat hierbij zowel om ingezetenen (personen die op het moment van overlijden staan ingeschreven bij de Basisregistratie Personen), als om niet-ingezetenen (in 2020 was dit 12 procent van alle slachtoffers van moord en doodslag). Deze gegevens worden opgenomen in de “Statistiek van de niet-natuurlijke dood”, die vanaf 1996 wordt bijgehouden. 
De belangrijkste bronnen voor deze cijfers over moord en doodslag zijn:

  • gegevens uit de door de behandelend arts of lijkschouwer ingevulde doodsoorzaakformulieren;
  • rechtbankdossiers in geval van niet-natuurlijke dood.

Hierbij kan het onderscheid tussen doodslag (iemand is opzettelijk van het leven beroofd) en moord (er is tevens sprake van voorbedachten rade) niet worden gemaakt, omdat op het moment van raadpleging van de rechtbankdossierszaak (nog) geen gerechtelijk vonnis is geveld. Hierdoor kan het onderscheid tussen verdachte en dader eveneens niet worden gemaakt. De meest recente cijfers die het CBS hierover heeft gepubliceerd zijn op de website van het CBS te vinden, zie hier.

31) Binnen het onderzoeksprogramma zijn voor de omvang van huiselijk geweld, net als bij omvang van kindermishandeling, twee deelstudies uitgevoerd. De tweede deelstudie voor huiselijk geweld, de vangst-hervangstomvangschatting huiselijk geweld op basis van politieregistraties van Universiteit Utrecht (Van der Heijden e.a., 2019), leverde echter geen betrouwbare resultaten op.

Afkortingen

EGG Eergerelateerd geweld
G4 Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht
GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst
GGZ geestelijke gezondheidszorg
HGKM Huiselijk geweld en kindermishandeling
JenV Ministerie van Justitie en Veiligheid
OM Openbaar Ministerie
RvdR Raad voor de rechtspraak
RvdK Raad voor de Kinderbescherming
SHG Steunpunt Huiselijk Geweld
THV Tijdelijk huisverbod
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VGV Vrouwelijke genitale verminking
VO voortgezet onderwijs
VT Veilig Thuis
VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wmo 2015 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
WODC Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum