Samenvatting
De voorliggende satellietrekening cultuur en media is de tweede satellietrekening die in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is samengesteld. De eerste editie betrof het jaar 2015, vóór de periodieke revisie van de nationale rekeningen. In deze editie wordt de satelliet voor de jaren 2015 ná de periodieke revisie van de nationale rekeningen en 2018, gepresenteerd. Nieuw is dus dat er nu uitkomsten zijn voor twee jaren en er ook iets gezegd kan worden over de economische ontwikkeling van cultuur en media in deze periode. De definities, begrippen, bronnen en methoden zijn in grote lijnen gelijk aan die van de eerste editie.
Aandeel cultuur en media in bbp en werkgelegenheid stabiel
In 2018 was het aandeel van cultuur en media in het bruto binnenlands product (bbp) 3,4 procent. Dit is praktisch gelijk aan het aandeel in 2015, te weten 3,5 procent. In absolute bedragen nam de bijdrage van cultuur en media aan het bbp toe van 23,9 tot 26,5 miljard euro.
De werkgelegenheid nam toe van 300 duizend arbeidsjaren in 2015 tot 330 duizend arbeidsjaren in 2018. Het aandeel van cultuur en media in de totale werkgelegenheid was en bleef hiermee 4,3 procent.
Van de belangrijkste macro-economische grootheden namen de binnenlandse productie, de in- en uitvoer en het intermediair verbruik van cultuur en media meer toe dan die voor de totale economie. Dit uit zich in een toename van het aandeel van cultuur en media in deze macrototalen; zo nam het aandeel van cultuur en media in de binnenlandse productie toe van 3,6 procent in 2015 tot 3,9 procent in 2018. De consumptie van cultuur en media bleef daarentegen iets achter bij de ontwikkeling van de totale consumptie. Het aandeel van cultuur en media in de totale consumptie nam dan ook af van 3,2 procent in 2015 naar 3,1 procent in 2018.
Cultuur en media | Aandeel in de totale economie | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
2015, Voor revisie (mnl euro) | 2015, Na revisie (mnl euro) | 2018 (mnl euro) | 2015, Voor revisie (%) | 2015, Na revisie (%) | 2018 (%) | |
AANBOD (basisprijzen) | ||||||
Binnenlandse productie | 48 260 | 47 810 | 58 320 | 3,7 | 3,6 | 3,9 |
Invoer | 15 200 | 20 110 | 26 720 | 3,1 | 3,9 | 4,7 |
Totaal aanbod | 63 470 | 67 920 | 85 040 | 3,5 | 3,7 | 4,1 |
GEBRUIK (aankoopprijzen) | ||||||
Intermediair verbruik | 31 420 | 33 650 | 44 390 | 4,6 | 4,7 | 5,4 |
Consumptieve bestedingen | 17 480 | 15 630 | 16 420 | 3,7 | 3,2 | 3,1 |
Bruto investeringen | 2 670 | 2 640 | 3 200 | 2,0 | 1,7 | 2,0 |
Uitvoer | 13 760 | 17 930 | 23 250 | 2,4 | 3,1 | 3,5 |
Totaal gebruik | 65 780 | 70 200 | 87 580 | 3,5 | 3,6 | 4,0 |
TOEGEVOEGDE WAARDE | ||||||
Toegevoegde waarde | ||||||
(basisprijzen) | 23 200 | 21 640 | 23 940 | 3,8 | 3,5 | 3,5 |
Toegevoegde waarde | ||||||
(aankoopprijzen) | 25 520 | 23 920 | 26 480 | 3,7 | 3,5 | 3,4 |
WERKGELEGENHEID | ||||||
Aantal werkzame | ||||||
personen (x 1 000) | 410 | 390 | 410 | 4,7 | 4,5 | 4,4 |
Arbeidsjaren werkzame | ||||||
personen (x 1 000) | 320 | 300 | 330 | 4,5 | 4,3 | 4,3 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. |
Cultuur en media na revisie iets kleiner
De nationale rekeningen worden periodiek gereviseerd waarbij nieuwe bronnen en methodes en soms nieuwe (internationale) definities worden geïntroduceerd om de actualiteit en kwaliteit van de nationale rekeningen te waarborgen. Dit kan voor de verschillende grootheden leiden tot niveauverschillen tussen de ramingen voor in dit geval het jaar 2015 vóór en ná revisie. De eerste satellietrekening cultuur en media was gebaseerd op de nationale rekeningen van 2015, vóór revisie. Om 2018 vergelijkbaar te houden met 2015 is de satellietrekening cultuur en media voor 2015 in feite opnieuw samengesteld, maar dan op basis van de nationale rekeningen van 2015, ná revisie. Per saldo is het aandeel van cultuur en media in 2015 ná revisie iets kleiner dan daarvoor. In 2015 vóór revisie was het aandeel van cultuur en media in het bruto binnenlands product 3,7 procent; ná revisie is dit 3,5 procent. Het aandeel in de totale werkgelegenheid uitgedrukt in arbeidsjaren nam ook iets af, te weten van 4,5 procent in 2015 vóór revisie, naar 4,3 procent in 2015 ná revisie.
Reclame grootste domein
Het totale aanbod van cultuur en media nam toe van 67,9 miljard euro in 2015 tot 85,0 miljard euro in 2018. Binnen het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten waren de domeinen Reclame (32 procent) en Media (21 procent) in 2018 het grootste. Binnen de consumptie van huishoudens was het domein Media met een aandeel van 41 procent in 2018 het grootste, gevolgd door het domein Podiumkunsten (15 procent). Het aandeel van de onderscheiden domeinen verschilt dus per macro-economische grootheid.
Kijkt men bijvoorbeeld naar het aandeel van de onderscheiden domeinen in de in deze satelliet voor het eerst per (sub)domein berekende bèta-indicator toegevoegde waarde, dan blijft Reclame weliswaar ook hier het grootste domein (29 procent). De domeinen Architectuur en ontwerp (11 procent), Podiumkunsten (9 procent), Letteren (9 procent), Erfgoed (3 procent) en Onderwijs (8 procent) winnen echter aan belang ten opzichte van hun aandeel in het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten. Dit komt onder meer omdat het aanbod van deze laatste domeinen meer leunt op binnenlandse productie en dus meer bijdraagt aan de Nederlandse economie. Daarnaast betreft het domeinen met een hoge toegevoegde waarde onder andere vanwege de grotere arbeidsintensiviteit van de economische activiteiten. Het belang van de domeinen Media en Audiovisueel in de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid is kleiner vergeleken met hun aandeel in het totale aanbod. Dit komt doordat er bij deze domeinen meer sprake is van invoer en wederuitvoer én omdat de in- en uitgaande geldstromen op het terrein van de licenties en royalty’s tot op zekere hoogte worden gesaldeerd en alleen de toegevoegde waarde overblijft. De toegevoegde waarde per domein geeft dus een informatieve indicatie van de richting waarin het belang van de verschillende domeinen veranderd bijvoorbeeld ten opzichte van hun aandeel in het totale aanbod van cultuur en media.
Kunst derde belangrijkste bedrijfstak
Binnen de cultuur- en mediasector waren in 2018 de bedrijfstakken Reclamewezen en marktonderzoek (13 procent), Uitgeverijen (11 procent), Kunst (10 procent), Handel en vervoer (10 procent) en Onderwijs (10 procent) de grootste bedrijfstakken. Handel en vervoer is in zichzelf geen cultuur- of mediaproduct, maar vormt een onmisbare schakel in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van diezelfde cultuur- en mediaproducten. Binnen het domein Beeldende kunst (w.o. sieraden) bijvoorbeeld, zijn de handels- en vervoersmarges hoog.
Letteren blijft achter en Architectuur en ontwerp neemt toe
Zoals eerder gememoreerd nam de absolute waarde van de bijdrage van cultuur en media aan het bbp toe van 23,9 in 2015 tot 26,5 miljard euro in 2018. Binnen cultuur en media zijn er echter wel verschillen tussen de domeinen. Zo bleef de ontwikkeling van de goederen en diensten behorende tot het domein Letteren op bijna alle terreinen achter bij de ontwikkeling van het totaal van cultuur- en mediaproducten. Alleen de wederuitvoer van het domein Letteren nam bovengemiddeld tot. Dit betreft echter met name niet in Nederland geproduceerde drukmachines en boeken, waar alleen de handel- en vervoerssector geld aan verdient. De bijdrage van Letteren aan de toegevoegde waarde van cultuur en media nam dan ook af van 10 procent in 2015 tot 9 procent in 2018.
Domeinen die zich bovengemiddeld goed ontwikkelden ten opzichte van het totaal aan cultuur- en mediaproducten waren het domein Architectuur en ontwerp en het domein Audiovisueel. De bijdrage van het domein Architectuur en ontwerp aan de toegevoegde waarde van cultuur en media nam toe van 9 procent in 2015 tot 11 procent in 2018. Dit kan grotendeels op het conto van het subdomein Architectuur worden geschreven.
De groei van het domein Audiovisueel moet grotendeels worden toegeschreven aan de toename van fiscaal geïnitieerde geldstromen gepaard gaande met de in- en uitvoer van licenties en royalty’s. Dit betreffen lang niet altijd geldstromen die betrekking hebben op in Nederland geproduceerde culturele uitingen, maar hebben vaak betrekking op in- en uitvoer van licenties en royalty’s van in Nederland gevestigde onderdelen van buitenlandse mediabedrijven.
Domein | 2018 (% van totaal) | 2015 (% van totaal) |
---|---|---|
Reclame | 28,5 | 28,4 |
Media | 16,5 | 16,9 |
Letteren | 8,8 | 9,8 |
Architectuur en ontwerp | 10,6 | 9,5 |
Podiumkunsten | 9,0 | 9,2 |
Onderwijs | 8,4 | 8,6 |
Audiovisueel | 7,9 | 7,3 |
Beeldende kunst | 3,8 | 3,8 |
Erfgoed | 3,4 | 3,6 |
Interdisciplinair en overig | 3,1 | 3,0 |
1)Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen). Exclusief cultuurgerelateerde investeringen, nevenopbrengsten cultuurinstellingen en handels- en vervoersmarges. 2)Het betreft hier een zogenoemde bèta-indicator. Dit is een indicator die in het kader van de nationale rekeningen niet wordt samengesteld. In de nationale rekeningen wordt de toegevoegde waarde per bedrijfstak samengesteld en niet voor goederengroepen. |
Overheidsuitgaven aan cultuur en media nemen toe
Voor alle onderscheiden overheidslagen geldt dat het aandeel van cultuur en media in de totale uitgaven is toegenomen van 2018 op 2015. De uitgaven aan cultuur en media zijn dus meer toegenomen dan de totale overheidsuitgaven.
Het aandeel van cultuur en media in de totale overheidsuitgaven nam toe van 1,3 procent in 2015 tot 1,5 procent in 2018. In 2018 liep dit aandeel uiteen van 1,0 procent voor de Rijksoverheid tot 19,0 procent voor de lokale instellingen zonder winstoogmerk (izw’s). Deze laatste bestaan met name uit de lokale musea, bibliotheken en regionale omroepen die tot de overheid worden gerekend.
Het zwaartepunt van de uitgaven aan cultuur liggen meer op lokaal niveau en de uitgaven aan omroepen en uitgeverijen (media) liggen meer op centraal overheidsniveau.