De gevolgen van de coronacrisis voor het samenstellen van de CPI

3. Problemen voor de CPI door de coronacrisis

We kunnen drie gevolgen van de coronacrisis voor het samenstellen van de CPI onderscheiden:

  1. Het koopgedrag van consumenten verandert (zoals het hamsteren en het kopen van meer bouwmaterialen)
  2. De prijswaarneming wordt bemoeilijkt (het kan lastiger of soms zelf onmogelijk zijn om de juiste prijzen waar te nemen)
  3. Bepaalde diensten zijn niet meer verkrijgbaar (zoals pakketreizen, een knipbeurt bij de kapper of een kopje koffie op een terras)

Het eerste punt heeft geen effect op het samenstellen van de CPI nu, omdat we de prijsontwikkeling van een vast mandje goederen en diensten volgen. Op termijn kan dit wel een effect hebben, als het consumptiepatroon blijvend verandert. Verder hebben we in Nederland geen grote problemen met de prijswaarneming, maar dat is in veel andere landen wel het geval. Het vrijwel volledig ontbreken van het aanbod van bepaalde diensten is een unieke situatie voor de CPI en een lastig probleem voor de prijzenstatistiek.

Eurostat heeft het voortouw genomen om, samen met alle Europese lidstaten en de ECB, richtlijnen op te stellen over hoe statistische bureaus om moeten gaan met deze problemen voor het samenstellen van de CPI en de Europese HICP. Deze richtlijnen zijn op 8 april door Eurostat gepubliceerd. Het CBS volgt deze richtlijnen.

In de volgende paragrafen gaan we verder in op de drie bovengenoemde gevolgen en welke oplossing het CBS gekozen heeft.

Verandering van koopgedrag van consumenten

Bij het samenstellen van de CPI nemen we prijzen waar van een groot aantal goederen en diensten. Dit zogenoemde gemiddelde mandje boodschappen ligt op hoofdniveau vast en kent een indeling naar goederengroepen (de coicop-indeling). Elke goederengroep heeft een weging en het geld dat consumenten in Nederland er gemiddeld aan uitgeven bepaalt deze weging. De prijsontwikkeling van een goederengroep waar consumenten veel geld aan uitgeven telt dus zwaarder mee dan die van een goederengroep waar weinig aan uitgegeven wordt. Omdat het meten van de prijsontwikkeling in de CPI centraal staat, wordt gedurende een kalenderjaar de weging niet aangepast. Zouden we de wegingen wel aanpassen dan is het niet meer duidelijk of de uitkomsten het gevolg zijn van veranderingen in de wegingen of van een prijsverandering.

Door de vaste wegingen heeft het meer of minder consumeren (kopen) van een bepaald product niet direct een effect op het samenstellen van de CPI. Ook niet als dit in de praktijk een verschuiving betekent van een bepaalde goederengroep naar een andere (zoals bijvoorbeeld minder uitgeven aan vakanties en meer uitgeven aan bouwmaterialen of meubelen). De wegingen staan vast gedurende het jaar en alleen de prijsveranderingen van maand tot maand worden meegenomen.

Op wat langere termijn kan de verandering van consumptie wel effect hebben. De wegingen die we in een kalenderjaar hanteren baseren we op het gemiddelde uitgavenpatroon van voorgaande jaren. Zo veranderen de wegingen langzaam mee met het consumptiegedrag van Nederlandse huishoudens. Omdat door de coronacrisis het uitgavenpatroon verandert, zou dit in komende jaren een effect kunnen hebben op de wegingen. In hoeverre we dit effect daadwerkelijk mee zullen nemen in de wegingen, weten we nog niet. Dat zal er mede van afhangen of de crisis lang duurt en de veranderingen meer structureel zijn of dat het relatief kort duurt en slechts tot een tijdelijke verandering van het uitgavenpatroon leidt.

Prijswaarneming is moeilijker of onmogelijk

Bij het CBS ondervinden we nauwelijks problemen met de prijswaarneming. Voor het berekenen van de CPI verzamelen we prijzen van een zeer groot aantal producten en diensten. Van oudsher bezoeken prijswaarnemers daarvoor winkels. Zij gaan met een lijst met representatieve producten de winkels in om prijzen te noteren. Dat is een arbeidsintensief proces en door het beschikbaar komen van nieuwe bronnen voor prijswaarneming konden we dit de afgelopen jaren gestaag afbouwen. Op 1 januari 2020 zijn we als eerste statistische bureau in de eurozone helemaal gestopt met de handmatige winkelwaarneming. Die stap levert ons nu veel voordeel op. In veel Europese landen is de winkelwaarneming door de coronamaatregelen niet meer mogelijk, maar het CBS ontvangt wekelijks van veel winkels transactiedata (overzichten van verkochte artikelen met prijs en omzet), zodat we een actueel beeld hebben van alle prijzen. Daarnaast gebruiken we webscrapers om automatisch prijzen via internet waar te nemen. Tenslotte nemen we nog handmatig prijzen waar via internet, per e-mail of telefonisch contact. Hierdoor zijn we in staat om ook tijdens de coronacrisis prijzen van producten en diensten die aangeboden en verkocht worden goed waar te nemen.

Ondanks deze vrijwel geheel digitale aanpak van de prijswaarneming kan het voorkomen dat prijzen van bepaalde producten of diensten ontbreken, terwijl deze producten wel verkocht worden. Dat gebeurt onder normale omstandigheden ook af en toe. Om toch een goede en volledige CPI te publiceren hanteren we standaard methoden voor het schatten van ontbrekende prijzen (imputeren). Door een prijs te imputeren gebruiken we tijdelijk een fictieve prijs. Voor het vaststellen van deze fictieve prijs gebruiken we twee verschillende methoden:

  1. Prijsontwikkeling van een soortgelijk product
  2. Aanhouden van de laatste prijs

Bij de eerste methode gaan we ervan uit dat het product waar we geen prijs van hebben waarschijnlijk dezelfde prijsontwikkeling heeft als andere, soortgelijke producten. Als we bijvoorbeeld geen prijzen voor perziken hebben, dan kunnen we aannemen dat perziken waarschijnlijk dezelfde prijsontwikkeling laten zien als het overige fruit.
De tweede methode is goed toepasbaar als een bepaald product of dienst een zeer stabiel prijsverloop heeft. Als de toegangsprijs van een museum in de waarneming ontbreekt, dan is het redelijk om aan te nemen dat deze prijs nog hetzelfde is als de vorige maand.

Als er de maand erop weer een prijs is waargenomen, dan gebruiken we deze waargenomen prijs weer. Dat geldt voor beide methoden. Hierdoor komt het prijspeil en de berekende prijsontwikkeling na een imputatie altijd weer op het juiste niveau, ook als de imputatie niet geheel juist was.

In de huidige situatie zullen we in voorkomende gevallen deze standaard methoden hanteren, net als onder normale omstandigheden.

Aanbod van diensten verdwijnt

Door de coronacrisis zijn bepaalde diensten niet of nauwelijks meer verkrijgbaar, vooral door overheidsmaatregelen. Vrijwel alle Europese landen nemen vergaande maatregelen. Nederland heeft te maken met een ‘intelligente lock-down’ waarin een groot deel van de winkels open blijven, maar bepaalde sectoren te maken hebben met een verplichte sluiting. Dit betreft onder meer evenementen, bioscopen, musea, contactberoepen en de horeca. Daarnaast wordt reizen sterk ontraden waardoor vakanties geannuleerd zijn en vliegverbindingen nog slechts zeer beperkt onderhouden worden.

Dit leidt tot een bijzonder probleem in de prijzenstatistiek. Het is niet eerder voorgekomen dat een significant deel van de bestedingen van huishoudens (tijdelijk) wegviel. Er zijn geen methoden om een prijs vast te stellen als er geen transacties plaatsvinden. En zelfs als er een beperkt aantal transacties zijn, is het de vraag of deze een realistische prijs weergeven. Internationaal buigen statistici zich over dit probleem en kiezen landen een oplossing. In Europa heeft Eurostat in korte tijd richtlijnen hiervoor opgesteld in samenspraak met alle lidstaten en de ECB. Het CBS volgt deze richtlijnen en heeft de gevolgen van verschillende methoden doorgerekend, zowel puur mathematisch als praktisch met historische cijfers.

In de richtlijnen van Eurostat en de door het CBS gekozen aanpak maken we onderscheid tussen diensten met een sterk seizoenspatroon (zoals pakketreizen en vliegtickets) en diensten zonder een echt seizoenspatroon (zoals toegang tot musea of een knipbeurt bij de kapper). Voor diensten zonder seizoenspatroon maken we gebruik van de standaard imputatiemethoden (zie paragraaf 2.2) om de ontbrekende prijs te ramen. Omdat er bij deze diensten geen prominent seizoenspatroon is, zullen prijsveranderingen geleidelijk aan optreden. Als benadering voor de actuele prijsverandering voldoen daarom de standaard imputatiemethoden.

Voor diensten met seizoenspatroon zijn er grote prijsschommelingen bij het in of uit seizoen gaan. Omdat er geen soortgelijke diensten zijn, met een soortgelijk seizoenspatroon, om de prijsontwikkeling te imputeren, kunnen we deze imputatiemethode niet toepassen. Omdat het prijsverloop sterk fluctueert, is het ook niet zinvol om de laatst waargenomen prijs aan te houden. We kunnen de prijsontwikkeling dus niet op actuele informatie baseren en moeten noodzakelijkerwijs een afwijkende methode hanteren. Hierbij willen we de invloed van deze ontbrekende dienst op de prijsverandering ten opzichte van een jaar eerder minimaliseren.

Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven is de prijsverandering ten opzichte van een jaar eerder de belangrijkste maatstaf van de CPI. Het is daarom logisch om ervoor te zorgen dat diensten die consumenten niet meer kunnen afnemen, geen effect hebben op de prijsverandering ten opzichte van een jaar eerder. Theoretisch is dit eenvoudig te realiseren door deze diensten de jaarontwikkeling te geven van alle overige goederen en diensten die wel beschikbaar zijn. Daarmee bepalen alleen de beschikbare goederen en diensten de jaarontwikkeling. In de praktijk is deze methode lastig toe te passen, ook omdat de systemen waarmee we de CPI berekenen hier niet voor zijn uitgerust. Een methode die dit echter vrij goed benadert, is het overnemen van de maandmutatie van dezelfde dienst van een jaar geleden. We nemen dan de prijsverandering van april 2019 ten opzichte van maart 2019 en zetten deze in als prijsverandering in april 2020 ten opzichte van maart 2020. Dit is de methode die we voor niet-verkrijgbare diensten met een seizoenspatroon toepassen. Hiermee is het effect op de jaarontwikkeling van de CPI minimaal. Als er voor een beperkt deel wel aanbod en prijswaarneming is, maar deze prijzen niet representatief zijn voor het ontbrekende deel, dan gebruiken we deze methode ook om het ontbrekende deel te imputeren. Vanzelfsprekend worden de waargenomen prijzen wel gebruikt.

Op het moment dat er weer aanbod is en consumenten weer gebruik kunnen maken van deze diensten, gebruiken we de dan geldende prijzen weer. Net als bij de methoden genoemd in hoofdstuk 2 komt het actuele prijspeil en de berekende prijsontwikkeling tussen post- en pre-coronatijd overeen met de werkelijkheid. Dit is een belangrijke voorwaarde voor het gebruiken van een bepaalde methode.