Auteur: Ellen Webbink, Leonore Biemans-Braggaar, Petra Molenaar-Cox, Ilona Veer

Extra uitvraag Bijzondere Bijstand 2021

Over deze publicatie

Middels een enquête onder alle Nederlandse gemeenten is het totaalbedrag vastgesteld dat gemeenten in 2021 hebben uitgegeven aan bijzondere bijstand. Deze uitgaven zijn gedetailleerd naar cluster bijzondere bijstand. Om een landelijk cijfer te kunnen berekenen, zijn de bedragen van niet-responderende gemeenten bijgeschat. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De NIET gecorrigeerde versie https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2022/extra-uitvraag-bijzondere-bijstand-2021.

Erratum

Er is een fout gemaakt in de berekening van de kostensoort beschermingsbewind in 2021. Daarom zijn in dit rapport enkele cijfers aangepast ten opzichte van de eerder verschenen versie van 31 oktober 2022. De aanpassingen betreffen de cijfers over beschermingsbewind in tabel 3.3.3; paragraaf 3.4, en het totaalbedrag voor beschermingsbewind in de conclusie (paragraaf 4).

Samenvatting

Nederlandse gemeenten hebben in 2021 in totaal bijna 647 miljoen euro uitgegeven aan bijzondere bijstand. Dat is bijna 83 miljoen euro meer dan in 2020 (toen was het 564 miljoen euro). Een deel van dit hogere bedrag is toe te schrijven aan verstrekkingen in het kader van de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). Het bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. Aan het cluster Financiële transacties (f) werd het grootste bedrag besteed: bijna 197 miljoen euro. 

Net als in eerdere jaren zijn in dit onderzoek de kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting opgenomen als aparte posten. In 2021 hebben gemeenten 129,5 miljoen euro aan beschermingsbewind en ruim 35 miljoen euro aan woninginrichting uitgegeven.

Deze informatie is afkomstig uit een onderzoek waarin gemeenten is gevraagd naar hun uitgaven aan bijzondere bijstand in 2021. Van de 352 gemeenten heeft 77 procent gerespondeerd.

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft informatie nodig over de uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand. Een deel van deze uitgaven wordt door gemeenten maandelijks aangeleverd in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). In de BUS worden echter niet alle uitgaven aan bijzondere bijstand geregistreerd, maar alleen de uitgaven op persoonsniveau. Uitgaven aan projectmatige verstrekkingen en/of betalingen in natura ontbreken daardoor in de BUS. Over de periode 2010 tot en met 2020 is daarom jaarlijks een extra uitvraag gedaan bij gemeenten om het uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand in het verslagjaar volledig in kaart te brengen. In het verlengde hiervan wil SZW ook weten hoe groot het totale bedrag is dat in 2021 aan bijzondere bijstand is besteed. Daarom is ook voor het verslagjaar 2021 een extra uitvraag gedaan.

Daarnaast heeft SZW verzocht om extra gegevens te verzamelen over de uitgaven die zijn gedaan in het kader van de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). De TONK is in 2021 ingevoerd om huishoudens te ondersteunen die door de COVID-maatregelen in ernstige financiële problemen kwamen. De TONK liep in eerste instantie van 1 januari tot en met 30 juni 2021, en is verlengd tot en met 30 september 2021. SZW wil graag weten of deze uitgaven, zoals door SZW en het CBS is gecommuniceerd, door gemeenten zijn geregistreerd in de BUS onder de bijzondere bijstand en onder welke clusters dit gebeurde.

Deze publicatie gaat in op de gehanteerde methode van het onderzoek en geeft een beschrijving van de uitkomsten van de extra uitvraag.

1.2 Onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is:

  1. Vaststellen van het totaalbedrag dat gemeenten in één verslagjaar uitgeven aan bijzondere bijstand, met een uitsplitsing van dit bedrag naar de diverse clusters en het schatten van de uitgaven aan woninginrichting en beschermingsbewind.
  2. In kaart brengen hoe gemeenten zijn omgegaan met registratie van de TONK.

1.3 Leeswijzer

De publicatie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt de methode van de extra uitvraag beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de uitkomsten. Tot slot is de conclusie van het onderzoek opgenomen in hoofdstuk 4. 

2. Onderzoeksmethode

Het onderzoek heeft de vorm van een extra uitvraag onder alle gemeenten in Nederland naar de bedragen die in het kader van bijzondere bijstand in 2021 zijn uitgegeven. Met de uitkomsten van deze uitvraag is het totale bedrag geraamd dat in 2021 door alle gemeenten tezamen aan bijzondere bijstand is besteed. Daarnaast zijn in de extra uitvraag enkele vragen opgenomen die ingaan op de registratie van de TONK. In dit hoofdstuk wordt de methode beschreven.

2.1 Extra uitvraag

Populatie
De extra uitvraag voor het verslagjaar 2021 is uitgevoerd onder alle gemeenten in Nederland. Daarbij zijn de berichtgevers van de gemeenten benaderd met de vragenlijst bijzondere bijstand (zie bijlage). Een berichtgever is een gemeente of een dienst die door een aantal gemeenten is opgezet en die de gegevens voor de BUS aanlevert aan het CBS. Een berichtgever kan daarbij gegevens verstrekken voor verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren. Bij dit onderzoek is als eenheid van onderzoek de combinatie berichtgever-gemeente gehanteerd. In het vervolg van deze publicatie wordt de combinatie berichtgever-gemeente aangeduid met de term ‘gemeentelijke eenheid’. In het verslagjaar 2021 telde Nederland 352 gemeenten die waren verdeeld over 437 gemeentelijke eenheden.

Vragenlijst
Alle berichtgevers hebben voor elke gemeente waarover zij rapporteren een vragenlijst ontvangen, waarin de uit de BUS afgeleide bedragen bijzondere bijstand per cluster al waren ingevuld. Het verzoek was om de opgegeven bedragen te controleren op juistheid en deze in geval van onjuistheid/onvolledigheid aan te vullen met de juiste bedragen bijzondere bijstand volgens de gemeentelijke administratie. In de bijlage is de vragenlijst weergegeven zoals verstuurd naar de berichtgevers. 

In de vragenlijst zijn de volgende onderdelen onderscheiden: 

  • totaal bijzondere bijstand 
  • cluster a Directe levensbehoeften
  • cluster b Voorzieningen voor huishouden 
  • cluster c Voorzieningen voor wonen 
  • cluster d Voorzieningen voor opvang 
  • cluster e Kosten uit maatschappelijke zorg 
  • cluster f Financiële transacties 
  • cluster g Uitstroombevordering 
  • cluster h Medische dienstverlening 
  • cluster i Overige kostensoorten
  • cluster j Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand
  • cluster k Individuele inkomenstoeslag
  • cluster l Individuele studietoeslag
  • cluster m Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
  • kosten aan Beschermingsbewind
  • kosten voor Woninginrichting
  • Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)

De richtlijnen voor het cluster Uitstroombevordering (g) zijn per 1 januari 2020 gewijzigd. Bbz bedrijfskapitalen verstrekt vanaf 1 januari 2020 dienen namelijk niet meer te worden aangeleverd als bijzondere bijstand onder het cluster Uitstroombevordering (g). In plaats daarvan is BUS-kenmerk 8 ‘Statistiekcode’ uitgebreid met code 20 ‘Bbz bedrijfskapitaal’. Met deze aanpassing is het mogelijk om nieuwe verstrekkingen aan Bbz bedrijfskapitaal op eenduidige wijze uit de statistiek af te leiden. Voor de resultaten van dit onderzoek is het gevolg dat de uitgaven onder dit cluster (naar verwachting) lager zullen zijn in vergelijking met de verslagjaren vóór 2020.

Beschermingsbewind en woninginrichting vormen geen afzonderlijke clusters, maar zijn kostensoorten met betrekking tot bijzondere bijstand. Deze kosten worden door gemeenten op verschillende wijze geboekt onder de clusters a tot en met m. Onderdeel van de vragenlijst was daarom dat aangegeven kon worden onder welk cluster de gemeenten de kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting scharen. 

Tozo-bedragen
Door een aantal (berichtgevers van) gemeenten zijn voorschotten in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) aan het CBS meegeleverd onder bijzondere bijstand cluster Directe levensbehoeften (a). Omdat deze uitgaven niet onder de bijzondere bijstand vallen, heeft het CBS correcties doorgevoerd. Bij de betreffende gemeenten zijn de voorschotten uit het cluster verwijderd aan de hand van herkenbare normbedragen voor de Tozo. Het totaalbedrag van dit cluster, zoals opgenomen in de vragenlijst, is berekend op basis van de gecorrigeerde bestanden en dus (zo veel mogelijk) zonder de Tozo-voorschotten. Berichtgevers is verzocht om in de vragenlijst het bedrag zonder Tozo-bedragen op te geven.

TONK
Ten aanzien van de TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten) is berichtgevers verzocht om aan te geven of dit geregistreerd wordt onder de bijzondere bijstand in de BUS en zo ja, onder welk(e) cluster(s).

2.2 Methode schatting totaalbedrag en clusters bijzondere bijstand BUS

De bedragen die zijn opgegeven door de responderende gemeentelijke eenheden zijn gebruikt om een model toe te passen waarmee de bedragen bijzondere bijstand van niet-responderende gemeentelijke eenheden kunnen worden geschat.

Net als bij voorgaande onderzoeken (vanaf 2018) zijn alle door de responderende gemeentelijke eenheden opgegeven bedragen gebruikt voor verdere analyse, ongeacht of deze bedragen lager of hoger zijn dan het opgegeven BUS-bedrag. Dit geldt voor zowel het totale bedrag bijzondere bijstand als voor de aparte clusters.

Voor de schatting van zowel het totaalbedrag als van de afzonderlijke clusters bijzondere bijstand van non-responderende gemeentelijke eenheden worden de bedragen van de vier grootste gemeenten (G4) buiten beschouwing gelaten. Deze wijken namelijk dermate af ten opzichte van de andere gemeenten dat dit zou leiden tot een vertekening van de modellen. Alle G4-gemeenten hebben gerespondeerd. Van deze gemeenten is het opgegeven bedrag in de vragenlijst overgenomen. 

In het huidige onderzoek zijn de cijfers opgehoogd volgens de methode die in 2019 bij het samenstellen van de uitkomsten voor het verslagjaar 2018 is geïntroduceerd. De ‘oude’ methode is op een aantal punten aangepast. Zo wordt voor de R² een minder strenge grens gehanteerd van 0,50 t.o.v. 0,95. Hierdoor kunnen de bedragen van meer clusters worden opgehoogd. 

Achtergrond gehanteerde modellen
Voor het totaal en per cluster bijzondere bijstand is een lineair regressiemodel bepaald om de relatie te beschrijven tussen het bedrag volgens de BUS en het bedrag volgens de extra uitvraag. Hierbij is steeds gebruik gemaakt van de volgende regressievergelijking:

$$y = a + bx + \epsilon$$

Waarbij:
y: bedrag aan bijzondere bijstand per gemeentelijke eenheid volgens de extra uitvraag (inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura);
x: bedrag aan bijzondere bijstand per gemeentelijke eenheid volgens de BUS (exclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura);
a en b: regressiecoëfficiënten en ε: storingsterm met σ als standaarddeviatie.

De regressiecoëfficiënten a en b worden geschat met behulp van de methode van de kleinste kwadratensom. Dit houdt in dat de coëfficiënten a en b zodanig worden vastgesteld dat de som van de gekwadrateerde afwijkingen ten opzichte van de regressielijn zo klein mogelijk is. De gevonden regressievergelijking wordt vervolgens gebruikt om voor gemeentelijke eenheden waarbij wel een bedrag bekend is uit de BUS, maar niet uit de vragenlijst, het bedrag uit de vragenlijst bij te schatten.

De som van de (nog niet afgeronde) clusterbedragen behoort gelijk te zijn aan het totaalbedrag bijzondere bijstand. Hiermee wordt voldaan aan de eis van consistentie. Deze eis is direct na het schatten van de clusterbedragen doorgaans nog niet vervuld. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te geven. Er kunnen inconsistenties voorkomen in de opgaven van gemeenten of in de BUS-bestanden. Een andere oorzaak is dat elk cluster apart wordt berekend. Voor het verkrijgen van volledige consistentie worden daarom de clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor om ervoor te zorgen dat de som van de afzonderlijke clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand.

Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de regressiemodellen
De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R² in combinatie met nauwkeurigheidsmarges. R² is een statistische maat die aangeeft welk deel van de totale variantie wordt verklaard door het model. 

Daarnaast gaan de modellen gepaard met een zekere onzekerheid. Uit de modellen kunnen onzekerheidsmarges op de uitkomsten worden berekend. Deze marges zijn een indicatie voor de nauwkeurigheid van de schattingen. 

Als de correlatiecoëfficiënt van een regressiemodel een bepaalde waarde of hoger is - in dit geval 0,50 - wordt het betreffende model beschouwd als voldoende betrouwbaar om te gebruiken voor een statistisch-methodologisch verantwoorde bijschatting van ontbrekende gegevens. Een R² van 0,50 houdt in dat het gebruikte model 50 procent van de variantie in de responsdata rond de regressielijn kan verklaren. 

Om de betrouwbaarheid van de modellen te verhogen, is een correctie uitgevoerd op uitbijters: bedragen die uitzonderlijk hoog of laag zijn en de verklarende kracht van het model duidelijk verminderen. Voor zowel het totaalbedrag als alle afzonderlijke clusters is vóór het toepassen van de regressiemodellen gecorrigeerd voor de uitbijters. In de ‘oude’ methode werd dit alleen gedaan wanneer het regressiemodel van een cluster zonder correctie een R² onder de 0,95 had.

De uitbijters zijn geïdentificeerd aan de hand van hun afstand ten opzichte van de regressielijn: als de afstand van een punt minimaal 3 keer zo groot is als het gemiddelde voor de hele populatie, wordt het punt beschouwd als uitbijter. Voor de uitbijters is het bedrag, zoals ingevuld in de enquête, vervangen door de voorspelde waarde (op basis van het regressiemodel) plus een correctiefactor ter grootte van maximaal 2 maal de standaarddeviatie σ. Hierdoor worden de uitbijters in feite op een willekeurige positie in het 95%-betrouwbaarheidsinterval geplaatst. Voor clusters waarbij de R² van het regressiemodel na de correctie van de uitbijters lager is dan 0,50, is het regressiemodel niet gebruikt voor het bijschatten van de non-respons.

Schatting kosten beschermingsbewind en woninginrichting
In het huidige onderzoek zijn, net als in de voorgaande onderzoeken over verslagjaren 2017 tot en met 2020, de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind of woninginrichting apart in kaart gebracht. De kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting zijn echter niet apart opgenomen in de BUS, maar worden door de gemeenten verschillend geboekt onder de clusters. Hierdoor is het niet mogelijk om een bijschatting te maken voor de non-respons volgens de methode zoals gebruikt voor het totaalbedrag en de clusters. In plaats daarvan is gebruik gemaakt van quotiëntschatters: bij deze methode is aangenomen dat de verhouding tussen deze kostenposten en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand voor en na ophoging gelijk blijft. 

Allereerst is de verhouding berekend tussen het opgegeven bedrag aan beschermingsbewind en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand uit de enquête vóór ophoging (niet-opg). Dit totaalbedrag is de som van het bedrag uit de vragenlijst van responderende gemeentelijke eenheden en het BUS-bedrag wanneer er geen respons was. Vervolgens is deze fractie vermenigvuldigd met het totaalbedrag aan bijzondere bijstand ná ophoging (opg) om te komen tot het opgehoogde bedrag aan beschermingsbewind. Dit totaalbedrag is het bedrag uit de vragenlijst van de responderende gemeentelijke eenheden plus het geschatte bedrag van de gemeentelijke eenheden die de vragenlijst niet hebben ingevuld. In een formule:

$$beschermingsbewind _{opg}= \frac{beschermingsbewind _{niet-opg}}{bijzondere \ bijstand _{niet-opg}} \ \times \ bijzondere \ bijstand _{opg}$$

Dezelfde berekening is uitgevoerd voor woninginrichting: 

$$woninginrichting _{opg}= \frac{woninginrichting _{niet-opg}}{bijzondere \ bijstand _{niet-opg}} \ \times \ bijzondere \ bijstand _{opg}$$

Omdat bovenstaande verhouding tussen het niet-opgehoogde bedrag aan beschermingsbewind en woninginrichting en het niet-opgehoogde totaalbedrag aan bijzondere bijstand duidelijk blijkt te verschillen tussen gemeenten van verschillende grootte, is deze berekening uitgevoerd voor alle gemeentegrootteklassen afzonderlijk om tot een nauwkeuriger resultaat te komen. De volgende grootteklassen zijn onderscheiden:

  • minder dan 10 000 inwoners,
  • 10 000 tot 20 000 inwoners,
  • 20 000 tot 50 000 inwoners,
  • 50 000 tot 250 000 inwoners,
  • 250 000 inwoners of meer (G4).

De bedragen zijn vervolgens opgeteld om tot een totaal voor alle gemeenten te komen.

3. Resultaten extra uitvraag

In dit hoofdstuk (paragrafen 3.2 en 3.3) worden de resultaten besproken van de extra uitvraag naar de bedragen aan bijzondere bijstand zoals uitgegeven door gemeenten in 2021. De ramingen van de kosten die gemeenten maken voor beschermingsbewind en woninginrichting worden in paragraaf 3.4 beschreven. In paragraaf 3.5 komt de registratie van de TONK in de BUS aan de orde.

3.1 Respons 

Van de 437 uitgestuurde vragenlijsten aan gemeentelijke eenheden over het verslagjaar 2021 zijn er 323 teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 74 procent. Op het niveau van gemeenten hebben 270 van de in totaal 352 gemeenten gerespondeerd. Dit komt overeen met een respons van 77 procent. De grootste gemeenten hebben alle vier gerespondeerd, net als voor de verslagjaren 2019 en 2020. 

3.2 Betrouwbaarheid van de regressiemodellen 

De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R². 

In tabel 3.2.1 zijn de uitkomsten opgenomen, waarbij een R² van minimaal 0,50 als eis is gekozen voor het accepteren van een regressiemodel. Indien aan deze eis is voldaan, wordt het model gebruikt om de non-respons te schatten. Bij deze methode zijn, vooraf aan het toepassen van de regressie, uitbijters in de respons gecorrigeerd. Zie paragraaf 2.2 voor de wijze waarop de uitbijters zijn geïdentificeerd en gecorrigeerd. Zoals eerder vermeld zijn de regressiemodellen niet toegepast op de vier grote gemeenten. 

Bij twaalf van de in totaal dertien clusters bleek het model voldoende betrouwbaar om ontbrekende gegevens te kunnen bijschatten. Bij het samenstellen van de uitkomsten van de afzonderlijke clusterbedragen bleek dat voor één cluster de R² te laag bleef om het bijbehorende regressiemodel te kunnen gebruiken voor het schatten van het bedrag voor de non-respons. Het ging om het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m), waar de uiteindelijke R² uitkwam op 0,03. De lage R² van het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is te verklaren door het feit dat het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS vaak rond de 0 ligt (weinig variantie). De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering wordt door gemeenten vaak projectmatig ingekocht, waardoor dit moeilijk in de BUS kan worden opgegeven. De bedragen volgens de uitgezonden vragenlijst zijn aanzienlijk hoger. Op basis van dergelijke uitgangswaarden kan geen goed passend regressiemodel worden opgesteld.

3.2.1 Kwaliteit regressiemodellen en coëfficienten per cluster bijzondere bijstand 2021
R2ab
Totaal0,989-16 2351,10
Cluster
Directe levensbehoeften (a)0,995-3811,02
Voorzieningen voor het huishouden (b)1,000101,00
Voorzieningen voor wonen (c)0,9999541,01
Voorzieningen voor opvang (d)0,9983740,99
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)0,9991201,01
Financiële transacties (f)0,9994 0671,00
Uitstroombevordering (g)0,997-2901,00
Medische dienstverlening (h)1,000551,00
Overige kostensoorten (i)1,000861,00
Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j)0,89110 8070,49
Individuele inkomenstoeslag (k)0,9857 0771,00
Individuele studietoeslag (l)0,9918571,00
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering1) (m)0,030--
Bron: CBS
1) Het regressiemodel voor dit cluster is van onvoldoende kwaliteit (R2 < 0,50).

3.3 Bijzondere bijstand in 2021

Uit het onderzoek blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2021 in totaal bijna 647 miljoen euro aan bijzondere bijstand hebben uitgegeven. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2021 waren daarmee 15 procent hoger dan in 2020, toen het totaalbedrag uitkwam op bijna 564 miljoen euro (zie figuur 3.3.1). Dit is het hoogst gemeten bedrag sinds de start van dit jaarlijkse onderzoek. Een deel hiervan kan te maken hebben met inflatie en een deel van dit hogere bedrag is waarschijnlijk toe te schrijven aan kosten voor de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) (zie paragraaf 3.5). Een enkele gemeente gaf met een opmerking bij de enquête daarnaast aan dat er in 2020 minder bijzondere bijstand werd verstrekt:

“In 2020 heeft de COVID pandemie er voor gezorgd dat er minder gebruik gemaakt werd van bijzondere bijstand, bovendien is in 2021 veel TONK verstrekt.”

De vier grootste gemeenten van het land hebben in totaal 179 miljoen euro aan bijzondere bijstand uitgegeven. Dat komt overeen met 28 procent van het totale bedrag. 

Figuur 3.3.1 Totaal uitgekeerd bedrag aan bijzondere bijstand
Categories1,Totaal uitgekeerd bedrag 2010,412 2011,375 2012,348 2013,374 2014,442 2015,428 2016,525 2017,558 2018,546 2019,582 2020,564 2021,647 Totaal uitgekeerd bedrag (x mln euro)
2010412
2011375
2012348
2013374
2014442
2015428
2016525
2017558
2018546
2019582
2020564
2021647

De verdeling van uitgaven bijzondere bijstand naar cluster is voor zowel 2020 als 2021 weergegeven in figuur 3.3.2. De op basis van de uitvraag voor 2021 geschatte bedragen per cluster zijn opgenomen in tabel 3.3.3. Voor het verkrijgen van volledige consistentie zijn de clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor. Zodoende is ervoor gezorgd dat de som van de afzonderlijke clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand. 

Net als in 2019 en in 2020 werd in 2021 het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f), namelijk 30 procent (196,7 miljoen euro) van het totale bedrag dat is uitgegeven aan bijzondere bijstand. In 2021 ging ook een groot deel naar het cluster Voorzieningen voor wonen (c); 18 procent (119,2 miljoen euro). Figuur 3.3.2 laat zien dat het aandeel van het cluster Voorzieningen voor wonen (c) in 2021 twee keer zo hoog was als in 2020. Dit is toe te schrijven aan uitgaven in het kader van de TONK (zie verder paragraaf 3.5). Ook de kosten aan het cluster Individuele inkomenstoeslag (k) (14 procent, 88,8 miljoen euro) vormen een groot deel van de totaalkosten.

Daarnaast zijn met name zowel het aandeel als het bedrag voor het cluster Overige kostensoorten (i) in 2021 hoger dan in 2020. Mogelijk heeft dit ook te maken met registraties van de TONK. Het cluster Individuele studietoeslag (l) laat ten opzichte van 2020 ook een behoorlijke stijging zien. Een gemeente merkt daarover op:

“Door een campagne voor meer bekendheid is er meer gebruik van gemaakt.”

Ook het bedrag voor het cluster Voorzieningen voor opvang (d) is in 2021 hoger dan in 2020 (+12 procent), maar het aandeel van het totale bedrag is gelijk gebleven. Berichtgevers schrijven de stijging toe aan een toename in het gebruik van kinderopvang.

Het bedrag voor het cluster Uitstroombevordering (g) is juist lager dan in 2020, wat volgens sommige berichtgevers komt door lagere reiskosten voor arbeid en scholing in verband met corona. Daarnaast zou dit nog te maken kunnen hebben met de veranderde richtlijnen voor het cluster Uitstroombevordering (g) sinds 1 januari 2020. Bbz bedrijfskapitalen moeten sindsdien niet meer worden aangeleverd als bijzondere bijstand onder het cluster Uitstroombevordering (g), maar in BUS-kenmerk 8 ‘Statistiekcode’ onder code 20 ‘Bbz bedrijfskapitaal’. Als gevolg hiervan waren in 2020 de uitgaven onder dit cluster al lager dan in 2019 en in 2021 kunnen ze hierdoor wederom lager zijn.

Figuur 3.3.2 Aandeel uitgaven bijzondere bijstand per cluster
Categories1,2021,2020 Financiële transacties (f),30,34 Voorzieningen voor wonen (c),18,9 Individuele inkomenstoeslag (k),14,15 Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m),10,10 Directe levensbehoeften (a),7,10 Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j),5,6 Overige kostensoorten (i),5,4 Kosten uit maatschappelijke zorg (e),4,5 Voorzieningen voor opvang (d),2,2 Individuele studietoeslag (l),2,1 Uitstroombevordering (g),1,2 Medische dienstverlening (h),1,1 Voorzieningen voor het huishouden (b),0,0
2021 (%)2020 (%)
Financiële transacties (f)3034
Voorzieningen voor wonen (c)189
Individuele inkomenstoeslag (k)1415
Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m)
1010
Directe levensbehoeften (a)710
Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j)
56
Overige kostensoorten (i)54
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)45
Voorzieningen voor opvang (d)22
Individuele studietoeslag (l)21
Uitstroombevordering (g)12
Medische dienstverlening (h)11
Voorzieningen voor het huishouden (b)00

In tabel 3.3.3 worden, naast de geschatte bedragen per cluster op basis van de uitvraag, ook de bedragen vanuit de BUS weergegeven en de verhouding tussen beide bedragen.

Voor het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) kon geen betrouwbare uitkomst worden geschat voor de non-respons. Dit cluster is dus niet opgehoogd voor de non-respons middels een regressiemodel. In plaats daarvan is bij non-respons het BUS-bedrag overgenomen. Indien er wel respons was, is het bedrag uit de enquête aangehouden. Net als in vorige onderzoeken valt op dat de uitkomsten voor dit cluster relatief hoog zijn in vergelijking met de bedragen volgens de BUS. Waarschijnlijk komt dit doordat de BUS voor dit cluster geen goed beeld geeft van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het kan namelijk voorkomen dat gemeenten afspraken maken met verzekeraars waarbij de gemeenten, bijvoorbeeld in verband met de aanvullende ziektekostenverzekering, jaarlijks een groot bedrag betalen. Dit bedrag is bestemd voor een aantal bijstandsontvangers in de desbetreffende gemeente, waarbij deze premie niet op persoonsniveau geregistreerd wordt. Dit leidt in de BUS tot een onderschatting van zowel het aantal verstrekkingen bijzondere bijstand, als van het daaraan totaal uitgegeven bedrag (het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS is vaak 0). Maar in dergelijke gevallen kunnen deze gemeentelijke eenheden wel het totaal betaalde bedrag voor dit cluster opgeven in de extra uitvraag van dit onderzoek. In tabel 3.3.3 is dit te zien in de kolom ‘Verhouding’. Bij het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is het bedrag dat in de extra uitvraag is opgegeven bijna 9,8 keer zo hoog als het in de BUS opgenomen bedrag.

Zoals genoemd in paragraaf 2.2, gaan de regressiemodellen die gebruikt zijn voor het schatten van het totaalbedrag en de clusters bijzondere bijstand van de non-respons, gepaard met een zekere onzekerheidsmarge. Zoals blijkt uit tabel 3.3.3, zijn de onzekerheidsmarges van de uiteindelijke uitkomsten meestal klein. De marge voor het cluster Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j) was het grootst (0,16 procent). Dit betekent dat het werkelijke bedrag 0,16 procent hoger of lager kan zijn dan het weergegeven bedrag. De marges van de afzonderlijke clusters zijn vergelijkbaar met de marges uit het onderzoek over het verslagjaar 2020. 

3.3.3 Uitgaven bijzondere bijstand naar cluster, 2021
Extra uitvraag (mln euro)BUS (mln euro)VerhoudingMarge (%)
Totaal uitgekeerd bedrag1)646,8556,11,160,05
Cluster
Directe levensbehoeften (a)47,050,10,940,04
Voorzieningen voor het huishouden (b)2,12,01,010,01
Voorzieningen voor wonen (c)119,2121,30,980,01
Voorzieningen voor opvang (d)9,89,41,040,05
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)27,823,91,170,06
Financiële transacties (f)196,7192,81,020,02
Uitstroombevordering (g)9,19,20,990,10
Medische dienstverlening (h)5,95,81,030,01
Overige kostensoorten (i)35,120,21,740,01
Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j)32,323,61,370,16
Individuele inkomenstoeslag (k)88,882,01,080,07
Individuele studietoeslag (l)10,19,41,080,08
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering2) (m)62,66,49,78-
Kosten beschermingsbewind3)129,5---
Kosten woninginrichting3)35,2---
Bron: CBS
1) Door afronding kan de optelling van de onderliggende categorieën afwijken van het totaal.
2) Het bedrag is niet opgehoogd wegens een te grote variantie in het regressiemodel. Het bedrag is dus gebaseerd op de respons, voor zover beschikbaar, en anders op het bedrag vanuit de BUS.
3) Niet geschat door middel van een regressiemodel.

3.4 Kosten beschermingsbewind en woninginrichting

In het huidige onderzoek zijn, net zoals in de onderzoeken over verslagjaar 2017, 2018, 2019 en 2020, de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind en woninginrichting apart in kaart gebracht.

Beschermingsbewind
Na ophoging volgens de in paragraaf 2.3 beschreven methode blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2021 in totaal 129,5 miljoen euro hebben uitgegeven aan beschermingsbewind (tabel 3.3.3). Dit is 3,3 miljoen minder dan in 2020, wat neerkomt op een daling van 2 procent ten opzichte van de uitgaven in 2020. Het in 2021 uitgegeven bedrag aan beschermingsbewind is 20 procent ten opzichte van het totaal uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand. In 2020 was het 24 procent.

Van de gemeentelijke eenheden die konden aangeven onder welk cluster de kosten voor beschermingsbewind vielen, gaf 77 procent aan dat ze deel uitmaken van het cluster Financiële transacties (f). Dertien procent van de gemeentelijke eenheden noemde het cluster Kosten uit maatschappelijke zorg (e) en 7 procent schaart kosten voor beschermingsbewind onder het cluster Overige kostensoorten (i). Omdat de kosten voor beschermingsbewind niet zijn geschat met het regressiemodel, is hiervoor geen marge berekend.

Woninginrichting
Nederlandse gemeenten hebben in 2021 na ophoging in totaal 35,2 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting. Dit is 5 procent van het totale bedrag dat in 2021 is besteed aan bijzondere bijstand. In 2020 werd 24,3 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting, bijna 10,9 miljoen minder dan in 2021. Meerdere gemeenten gaven in hun toelichting bij de enquête aan dat dit verschil verklaard kan worden doordat er in 2021 beduidend meer statushouders zijn gehuisvest.

Het overgrote deel van de kosten aan woninginrichting blijkt deel uit te maken van het cluster Voorzieningen voor wonen (c); 97 procent van de gemeentelijke eenheden die een cluster konden noemen, gaf dit aan (net als in 2020). 

Ook voor de kosten voor woninginrichting is geen marge berekend, omdat niet is geschat met een regressiemodel.

3.5 Registratie van TONK

Ten aanzien van de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK), hebben 240 van de 352 gemeenten (68 procent) in de enquête aangegeven1) of de kosten hiervan ondergebracht zijn onder de bijzondere bijstand in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). Van de responderende gemeenten geven er 211 aan (88 procent) dat de kosten voor de TONK onder de bijzondere bijstand zijn geregistreerd en 12 procent geeft aan dat dat niet het geval is. Van de 211 gemeenten die de TONK in de BUS onderbrengen, geven 198 van hen (94 procent) aan in welk cluster zij de TONK onderbrengen. In de meeste gevallen wordt TONK ondergebracht in het cluster Voorzieningen voor wonen (c) (89 procent). In 7 procent van de gevallen gebruikt men het cluster Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j) en in 2 procent van de gevallen het cluster Directe levensbehoeften (a). Overige clusters die enkele keren genoemd worden zijn: Voorzieningen voor het huishouden (b), Medische dienstverlening (h), Overige kostensoorten (i) en Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m).

1) Voor verschillende gemeenten is er informatie door meerdere berichtgevers aangeleverd. Als tenminste één van de berichtgevers heeft aangegeven dat de TONK ondergebracht is in de BUS, is die informatie aangehouden. Indien er geen respons was vanuit de eigen gemeente en een andere berichtgever van de betreffende gemeente heeft aangegeven dat de TONK niet in de BUS is ondergebracht, is deze respons als onbekend beschouwd. Hiervoor is gekozen omdat er in de enquêtes vaak door andere berichtgevers van een gemeente is aangegeven dat de TONK niet was ondergebracht in de BUS, terwijl de gemeente zelf aangeeft dat dit wel het geval was.

4. Conclusie extra uitvraag bijzondere bijstand

Van de 437 aan gemeentelijke eenheden toegestuurde vragenlijsten over de uitgaven aan bijzondere bijstand in 2021 is 74 procent teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 77 procent voor de 352 Nederlandse gemeenten. 

Op basis van deze uitvraag zijn ramingen gemaakt voor de uitgaven aan bijzondere bijstand in 2021. Nederlandse gemeenten hebben hieraan in 2021 in totaal bijna 647 miljoen euro uitgegeven. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. Het in 2021 uitgegeven bedrag is bijna 83 miljoen euro hoger dan in 2020, toen de gemeenten bijna 564 miljoen euro uitgaven aan bijzondere bijstand. Een deel van dit hogere bedrag kan te maken hebben met inflatie en een deel is toe te schrijven aan kosten voor de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK).

De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2021 zijn onderverdeeld in 13 clusters. Voor 12 van de 13 clusters kon voor non-respons worden opgehoogd en een onzekerheidsmarge worden berekend, omdat een geschikt regressiemodel is gevonden voor het ramen van de non-respons. Net als in eerdere jaren werd het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f): bijna 197 miljoen euro.

De verstrekkingen in het kader van de TONK zijn door het overgrote deel van de responderende gemeenten (88 procent) in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS) onder de bijzondere bijstand geregistreerd. De meesten van hen (89 procent) brachten de kosten onder in het cluster Voorzieningen voor wonen (c). Dit is waarschijnlijk de verklaring voor het verdubbelde aandeel van dit cluster in 2021 ten opzichte van 2020. 

Kosten in het kader van beschermingsbewind en woninginrichting zijn ook dit jaar als aparte categorie opgenomen in de extra uitvraag. In 2021 hebben gemeenten in totaal 129,5 miljoen euro uitgegeven aan beschermingsbewind en ruim 35 miljoen euro aan woninginrichting. De meeste gemeentelijke eenheden rekenen de uitgaven in het kader van beschermingsbewind in de BUS onder het cluster Financiële transacties (f). Uitgaven met betrekking tot woninginrichting werden door het overgrote deel van de gemeentelijke eenheden bij het cluster Voorzieningen voor wonen (c) ingedeeld.

Bijlage Enquête Bijzondere bijstand 2021

Screenshot vragenlijst

Inlichtingen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR001181/3 BUS-D.