Auteur: Brenda Bos, Rosanne Pronk, Hanneke Posthumus
Kwetsbaarheid in de sociale omgeving van Haagse bijstandsontvangers

4. Verdiepende analyses rondom armoede in het familienetwerk

4.1 Inleiding

Eén van de opvallendste bevindingen uit het vorige hoofdstuk is dat Haagse bijstandsontvangers vaak te maken hebben met een arm familienetwerk: gemiddeld is bijna een kwart (23 procent) van de familieleden arm. Dit is een stuk hoger in vergelijking met de familieleden van Haagse werkende armen (16 procent) en niet-arme werkenden (13 procent). In dit hoofdstuk wordt armoede in het familienetwerk daarom op twee manier verder onderzocht. Ten eerste worden verschillen tussen wijken in Den Haag geografisch inzichtelijk gemaakt. Ten tweede wordt een verkennende analyse uitgevoerd naar het type familielid binnen het familienetwerk. Dit wordt visueel weergegeven door middel van een stamboom. Ook wordt kort ingegaan op verschillen in gezondheidsproblemen, omdat dit bij de gemeente Den Haag momenteel veel aandacht krijgt in relatie tot bijstand. 

4.2 Verschillen tussen wijken

Uit hoofdstuk 3 blijkt dat armoede 1,5 tot 2 keer zo vaak voorkomt in de familienetwerken van Haagse bijstandsontvangers dan in de netwerken van werkende armen en overige werkenden. Een interessante vervolgvraag is of dit tussen wijken verschilt. Zijn er bijvoorbeeld wijken waar bijstandsontvangers veel meer armoede in hun familienetwerk hebben? En hoe zit dit bij de arme werkenden en niet-arme werkenden? 

Figuren 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 geven de verdeling weer van het gemiddelde percentage armoede in het familienetwerk van respectievelijk Haagse bijstandsontvangers, Haagse arme werkenden en Haagse niet-arme werkenden.

Figuur 4.2.1 laat zien dat het gemiddelde percentage familieleden met armoede verschilt tussen bijstandsontvangers die in verschillende wijken in Den Haag wonen. Hoe donkerder blauw de wijk op de kaart kleurt, hoe vaker er armoede voorkomt onder de familieleden van de bijstandsontvangers in die wijk. Het hoogste percentage bijstandsontvangers met arme familieleden komt voor in Binckhorst, daar is gemiddeld 29 procent van de familieleden van bijstandsontvangers arm. Ook in de Schildersbuurt, Moerwijk en Transvaalkwartier komt relatief veel armoede voor onder de familieleden van bijstandsontvangers. Dit is beduidend minder vaak het geval in Bomen- en Bloemenbuurt, Vruchtenbuurt en Archipelbuurt. Het laagste percentage komt voor in de Archipelbuurt, waar 11 procent van de familieleden van bijstandsontvangers arm is. De mate waarin bijstandsontvangers een arm familienetwerk hebben verschilt dus sterk tussen Haagse wijken. 

4.2.1 Armoede in het familienetwerk van Haagse bijstandsontvangers, 2018
WijkArmoede (%)
Wijk 02 Belgisch Park18
Wijk 03 Westbroekpark en Duttendel
Wijk 04 Benoordenhout
Wijk 05 Archipelbuurt11
Wijk 06 Van Stolkpark en Scheveningse Bosjes
Wijk 07 Scheveningen18
Wijk 08 Duindorp19
Wijk 09 Geuzen- en Statenkwartier19
Wijk 10 Zorgvliet
Wijk 11 Duinoord16
Wijk 12 Bomen- en Bloemenbuurt13
Wijk 13 Vogelwijk
Wijk 14 Bohemen en Meer en Bos
Wijk 15 Kijkduin en Ockenburgh
Wijk 16 Kraayenstein en Vroondaal17
Wijk 17 Loosduinen19
Wijk 18 Waldeck20
Wijk 19 Vruchtenbuurt13
Wijk 20 Valkenboskwartier19
Wijk 21 Regentessekwartier21
Wijk 22 Zeeheldenkwartier18
Wijk 23 Willemspark
Wijk 24 Haagse Bos
Wijk 25 Mariahoeve en Marlot23
Wijk 26 Bezuidenhout21
Wijk 27 Stationsbuurt24
Wijk 28 Centrum22
Wijk 29 Schildersbuurt27
Wijk 30 Transvaalkwartier25
Wijk 31 Rustenburg en Oostbroek19
Wijk 32 Leyenburg18
Wijk 33 Bouwlust en Vrederust24
Wijk 34 Morgenstond24
Wijk 35 Zuiderpark
Wijk 36 Moerwijk26
Wijk 37 Groente- en Fruitmarkt23
Wijk 38 Laakkwartier en Spoorwijk24
Wijk 39 Binckhorst29
Wijk 40 Wateringse Veld23
Wijk 41 Hoornwijk
Wijk 42 Ypenburg23
Wijk 44 Leidschenveen21
 

Ook bij familieleden van werkende armen zijn er verschillen tussen de wijken zichtbaar. Figuur 4.2.2 laat zien dat de werkende armen met de hoogste percentages arme familieleden in Transvaalkwartier, Groente- en Fruitmarkt en Moerwijk wonen (respectievelijk 24, 27 en 27 procent). De laagste percentages komen voor in Benoordenhout (3 procent) en Duinoord (7 procent). Opnieuw zijn er dus grote verschillen tussen wijken. Het verschil tussen het laagste en het hoogste aandeel arme familieleden is tussen wijken zelfs groter bij de groep werkende armen in vergelijking met de groep bijstandsontvangers. 

4.2.2 Armoede in het familienetwerk van Haagse werkende armen, 2018
WijkArmoede (%)
Wijk 02 Belgisch Park10
Wijk 03 Westbroekpark en Duttendel
Wijk 04 Benoordenhout3
Wijk 05 Archipelbuurt8
Wijk 06 Van Stolkpark en Scheveningse Bosjes
Wijk 07 Scheveningen10
Wijk 08 Duindorp12
Wijk 09 Geuzen- en Statenkwartier8
Wijk 10 Zorgvliet
Wijk 11 Duinoord7
Wijk 12 Bomen- en Bloemenbuurt9
Wijk 13 Vogelwijk
Wijk 14 Bohemen en Meer en Bos
Wijk 15 Kijkduin en Ockenburgh
Wijk 16 Kraayenstein en Vroondaal
Wijk 17 Loosduinen12
Wijk 18 Waldeck17
Wijk 19 Vruchtenbuurt8
Wijk 20 Valkenboskwartier12
Wijk 21 Regentessekwartier10
Wijk 22 Zeeheldenkwartier9
Wijk 23 Willemspark
Wijk 24 Haagse Bos
Wijk 25 Mariahoeve en Marlot18
Wijk 26 Bezuidenhout10
Wijk 27 Stationsbuurt16
Wijk 28 Centrum13
Wijk 29 Schildersbuurt23
Wijk 30 Transvaalkwartier24
Wijk 31 Rustenburg en Oostbroek18
Wijk 32 Leyenburg13
Wijk 33 Bouwlust en Vrederust21
Wijk 34 Morgenstond22
Wijk 35 Zuiderpark
Wijk 36 Moerwijk27
Wijk 37 Groente- en Fruitmarkt27
Wijk 38 Laakkwartier en Spoorwijk21
Wijk 39 Binckhorst
Wijk 40 Wateringse Veld18
Wijk 41 Hoornwijk
Wijk 42 Ypenburg16
Wijk 43 Forepark
Wijk 44 Leidschenveen15

Het patroon in figuur 4.2.3 is niet anders dan dat in de vorige twee figuren. Er zijn forse verschillen tussen wijken. Het percentage armen in het familienetwerk van niet-arme werkenden is het laagst in Benoordenhout en de Vogelwijk (beiden 4 procent) en het hoogst in de Schildersbuurt (21 procent). Dit betekent dat werkenden die niet arm zijn in de Schildersbuurt gemiddeld genomen nog altijd een hoger aandeel arme familieleden hebben dan bijstandsontvangers in de Archipelbuurt. 

4.2.3 Armoede in het familienetwerk van Haagse niet-arme werkenden, 2018
WijkArmoede (%)
Wijk 02 Belgisch Park7
Wijk 03 Westbroekpark en Duttendel
Wijk 04 Benoordenhout4
Wijk 05 Archipelbuurt5
Wijk 06 Van Stolkpark en Scheveningse Bosjes
Wijk 07 Scheveningen8
Wijk 08 Duindorp10
Wijk 09 Geuzen- en Statenkwartier7
Wijk 10 Zorgvliet
Wijk 11 Duinoord6
Wijk 12 Bomen- en Bloemenbuurt6
Wijk 13 Vogelwijk4
Wijk 14 Bohemen en Meer en Bos5
Wijk 15 Kijkduin en Ockenburgh
Wijk 16 Kraayenstein en Vroondaal10
Wijk 17 Loosduinen10
Wijk 18 Waldeck11
Wijk 19 Vruchtenbuurt6
Wijk 20 Valkenboskwartier10
Wijk 21 Regentessekwartier11
Wijk 22 Zeeheldenkwartier9
Wijk 23 Willemspark6
Wijk 24 Haagse Bos
Wijk 25 Mariahoeve en Marlot13
Wijk 26 Bezuidenhout8
Wijk 27 Stationsbuurt16
Wijk 28 Centrum13
Wijk 29 Schildersbuurt21
Wijk 30 Transvaalkwartier17
Wijk 31 Rustenburg en Oostbroek14
Wijk 32 Leyenburg12
Wijk 33 Bouwlust en Vrederust19
Wijk 34 Morgenstond17
Wijk 35 Zuiderpark
Wijk 36 Moerwijk20
Wijk 37 Groente- en Fruitmarkt17
Wijk 38 Laakkwartier en Spoorwijk17
Wijk 39 Binckhorst
Wijk 40 Wateringse Veld14
Wijk 41 Hoornwijk
Wijk 42 Ypenburg12
Wijk 43 Forepark
Wijk 44 Leidschenveen11

Naast de verschillen tussen wijken in de drie kaarten, zijn er ook duidelijke overeenkomsten tussen de drie kaarten zichtbaar. Figuur 4.2.1 geeft de donkerste uitstraling, gevolgd door figuur 4.2.2 en figuur 4.2.3. Dit laat zien wat eerder in hoofdstuk 2 al benoemd is: wanneer de drie Haagse onderzoeksgroepen worden vergeleken komt armoede gemiddeld gezien het vaakst voor in het familienetwerk van de bijstandsontvangers gevolgd door de arme werkenden en vervolgens de niet-arme werkenden. Wanneer de verschillende onderzoeksgroepen met elkaar worden vergeleken is het hoogste gemiddelde percentage arme familieleden over het algemeen terug te zien in dezelfde wijken. 

Naast armoede is ook onderzocht of het aandeel familieleden met gezondheidsproblemen voor de Haagse onderzoeksgroepen verschilt over de wijken. Uit deze analyse kwamen voor alle drie de onderzoeksgroepen geen grote verschillen tussen de wijken naar voren. Dit betekent dat bijstandsontvangers in de verschillende wijken van Den Haag gemiddeld ongeveer eenzelfde percentage familieleden met gezondheidsproblemen hebben. Hetzelfde is het geval voor de Haagse werkenden die al dan niet arm zijn. 

4.3 Armoede per type familielid

Om nog meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van armoede in het familienetwerk van bijstandsontvangers is een verkennende analyse uitgevoerd waarin de vraag centraal staat of armoede even vaak voorkomt onder verschillende typen familieleden. Zijn het bijvoorbeeld vooral de familieleden die dichtbij staan (denk aan ouders of kinderen) die vaker arm zijn? 

De volgende typen familieleden zijn hierbij onderzocht: 

  • uitwonende kinderen;
  • ouders;
  • grootouders;
  • zussen en broers;
  • tantes en ooms (broers en zussen van ouders);
  • nicht en neef (zowel kinderen van zussen en broers als kinderen van tantes en ooms). 

Familieleden die in hetzelfde huishouden wonen als een persoon worden niet meegenomen in het familienetwerk, omdat hun sociaaleconomische situatie (zoals armoede) vaak vergelijkbaar is (zie ook Bijlage B). 

Niet voor iedereen kan elk type familielid in kaart worden gebracht. Sommige familieleden zijn bijvoorbeeld niet aanwezig (bijv. iemand heeft geen kinderen of geen broers of zussen), zijn overleden of wonen in het buitenland. Tabel 4.3.1 geeft aan hoe vaak een bepaalde familierelatie voorkomt in de drie onderzoeksgroepen en wat de gemiddelde leeftijd dan is. Relaties met ouders, zussen/broers en nichten/neven (kinderen van zussen/broers) komen het vaakst voor. Grootouderrelaties komen het minst voor. De leeftijd van de verschillende typen relaties verschilt sterk tussen generaties. De grootouders zijn het oudst, en de kinderen en nichten/neven (kinderen van broers/zussen) het jongst. Tante en ooms zijn gemiddeld iets jonger dan ouders. Ook is te zien dat nichten en neven (kinderen van tantes en ooms) gemiddeld iets jonger zijn dan broers en zussen. Kinderen van broers en zussen zijn over het algemeen ook wat jonger dan de eigen kinderen van de onderzoeksgroepen.5) 

4.3.1 Aanwezigheid en leeftijd van familieleden, 1 oktober 2018
Aanwezigheid (minimaal
1 contact)
Leeftijd van contacten
%gemiddelde
Type familielidHaagse onderzoeksgroepen
GrootouderBijstandsontvangers980
GrootouderWerkende armen1481
GrootouderNiet-arme werkenden982
OuderBijstandsontvangers3767
OuderWerkende armen4465
OuderNiet-arme werkenden4169
Tante/oomBijstandsontvangers2563
Tante/oomWerkende armen3361
Tante/oomNiet-arme werkenden2764
Zus/broerBijstandsontvangers4943
Zus/broerWerkende armen5039
Zus/broerNiet-arme werkenden5144
Nicht/neef (kind van tante/oom)Bijstandsontvangers2637
Nicht/neef (kind van tante/oom)Werkende armen3334
Nicht/neef (kind van tante/oom)Niet-arme werkenden2837
Uitwonend kindBijstandsontvangers3526
Uitwonend kindWerkende armen1723
Uitwonend kindNiet-arme werkenden2425
Nicht/neef (kind van zus/broer)Bijstandsontvangers4018
Nicht/neef (kind van zus/broer)Werkende armen3615
Nicht/neef (kind van zus/broer)Niet-arme werkenden4018

Het is bekend dat armoede samenhangt met leeftijd. Ouderen boven de AOW-leeftijd hebben bijvoorbeeld minder vaak een inkomen boven het sociaal minimum.6) Dit heeft er onder andere mee te maken dat het sociaal minimum tot aan de AOW-leeftijd wordt gebaseerd op de hoogte van de bijstandsuitkering en vanaf de AOW-leeftijd op de hoogte van de AOW-uitkering. Bij het interpreteren van deze resultaten is het daarom zinvol om familierelaties met een vergelijkbare leeftijd naast elkaar te zetten (bijv. ouders vergelijken met ooms en tantes, en niet met neven en nichten).

Deze familiestructuur voor Haagse bijstandsontvangers is door middel van een stamboom weergegeven in figuur 4.3.2. De figuur laat zien dat 64 procent van de bijstandsontvangers in armoede leeft; niet alle bijstandsontvangers zijn dus arm.7) Naast dat armoede vaker voorkomt onder oudere familieleden valt ook een ander patroon op: relaties die dichterbij de persoon zelf staan kennen een hoger percentage armoede. Zo is gemiddeld 45 procent van de ouders van bijstandsontvangers arm, terwijl gemiddeld 22 procent van de tantes en ooms arm is (familierelaties in een vergelijkbare leeftijdscategorie). Van de broers en zussen van Haagse bijstandsontvangers is 23 procent arm, terwijl 13 procent van hun nichten en neven armoede kent. Ook de kinderen van Haagse bijstandsontvangers zijn iets vaker arm in vergelijking met de kinderen van hun broers of zussen. 

4.3.2 Armoede onder verschillende typen familierelaties van Haagse bijstandsontvangers, 2018grootouders tante/oom nicht/neef zus/broer nicht/neef zelf kind ouders 45% 22% 45% 23% 64% 13% 20% 23%grootouderstante/oomnicht/neefzus/broernicht/neefzelfkindouders45%22%45%23%64%13%20%23%

Figuren 4.3.3. en 4.3.4 laten de resultaten voor de werkende armen en niet-arme werkenden zien. Om te bepalen of werkenden arm zijn is gekeken of het inkomen onder het beleidsmatig minimum ligt. Om te bepalen of er sprake is van armoede wordt daarnaast een vermogensgrens toegepast. Personen en netwerkleden met een vermogen boven de vermogensgrens leven volgens dit onderzoek niet in armoede. Bij de groep werkende armen is te zien dat 58 procent van de werkende armen zelf in armoede leeft. Bij familieleden van werkende (niet-) armen zijn dezelfde patronen in de figuren zichtbaar als voor bijstandsontvangers: ouders zijn gemiddeld vaker arm dan tantes en ooms, zussen en broers zijn gemiddeld vaker arm dan nichten en neven, en eigen kinderen kennen vaker armoede in vergelijking met de kinderen van hun broers of zussen. Bij de groep niet-arme werkenden zijn de verschillen tussen familieleden wel minder groot, met uitzondering van ouders en tantes en ooms. Bij deze leeftijdsgroep speelt mogelijk ook de AOW-leeftijdgrens. 

4.3.3 Armoede onder verschillende typen familierelaties van Haagse werkende armen, 2018 grootouders tante/oom nicht/neef zus/broer nicht/neef zelf kind ouders 33% 14% 28% 14% 58% 9% 14% 19%4.3.3 Armoede onder verschillende typen familierelaties van Haagse werkende armen, 2018grootouderstante/oomnicht/neefzus/broernicht/neefzelfkindouders33%14%28%14%58%9%14%19%

4.3.4 Armoede onder verschillende typen familierelaties van Haagsegrootouders tante/oom nicht/neef zus/broer nicht/neef zelf kind ouders 36% 13% 27% 11% 0% 8% 10% 12%grootouderstante/oomnicht/neefzus/broernicht/neefzelfkindouders36%13%27%11%0%8%10%12%

Wanneer een vergelijking wordt gemaakt tussen de stamboom van Haagse bijstandsontvangers (figuur 4.3.2) en die van de twee vergelijkingsgroepen (figuren 4.3.3 en 4.3.4) valt op dat voor elk type familierelatie geldt dat het percentage armoede hoger ligt bij de groep bijstandsontvangers. Armoede lijkt dus in de bredere familie van bijstandsontvangers te spelen. Dit onderstreept het belang om te kijken naar het bredere familienetwerk, en niet enkel naar de directe relatie tussen ouders en kinderen oftewel intergenerationele armoede. Daarnaast komt armoede bij bijna elk type familierelatie vaker voor bij werkende armen in vergelijking met de groep niet-arme werkenden (met uitzondering van grootouders). 

Het grootste absolute verschil in percentages tussen de vergelijkingsgroepen is te zien bij de ouders: gemiddeld kent 45 procent van de ouders van Haagse bijstandsontvangers armoede, terwijl dit bij de vergelijkingsgroepen rond de 27-28 procent ligt. Bij de zussen en broers, kinderen en nichten en neven (hier: kinderen van zussen en broers) is daarnaast te zien dat armoede ongeveer twee keer zo vaak voorkomt bij de familieleden van bijstandsontvangers in vergelijking met de familieleden van niet-arme werkenden. De groep werkende armen ligt tussen deze beide groepen in. Bij de andere type familierelaties zijn ook verschillen te zien tussen de groepen, maar zijn deze minder groot. 

4.4 Gezondheidsproblemen per type familielid

Een vergelijkbare verkennende analyse is uitgevoerd voor gezondheidsproblemen binnen het brede familienetwerk. Paragraaf 3.3 liet zien dat 30 procent van de familieleden van Haagse bijstandsontvangers gezondheidsproblemen heeft tegenover 27 procent van de familieleden van werkende (niet-) armen in Den Haag. Bij bijstandsontvangers in Amsterdam, Utrecht en Rotterdam ligt dit ook rond de 26-27 procent.

54 procent van de Haagse bijstandsontvangers heeft zelf gezondheidsproblemen (zie ook Bijstandsmonitor Den Haag). Figuur 4.4.1 geeft daarnaast de aanwezigheid van gezondheidsproblemen per type familierelatie weer voor de Haagse bijstandsontvangers. Hier zijn vergelijkbare patronen in de stamboom te zien als bij armoede in de vorige paragraaf. Gezondheidsproblemen komen vaker voor bij de oudere generaties en bij de jongste generatie ligt dit het laagst. Ook hier kennen relaties die dichterbij de persoon zelf staan een hoger percentage gezondheidsproblemen. De verschillen met twee vergelijkingsgroepen werkende (niet-) armen zijn echter veel minder groot dan in analyse omtrent armoede. De percentages in de Haagse vergelijkingsgroepen liggen telkens een paar procentpunten lager.

4.4.1 Gezondheidsproblemen onder verschillende typen familierelaties van Haagse bijstandsontvangers, 2018 grootouders tante/oom nicht/neef zus/broer nicht/neef zelf kind ouders 74% 52% 65% 36% 54% 25% 14% 23%4.4.1 Gezondheidsproblemen onder verschillende typen familierelaties van Haagse bijstandsontvangers, 2018grootouderstante/oomnicht/neefzus/broernicht/neefzelfkindouders74%52%65%36%54%25%14%23%

Ten slotte is een vergelijking gemaakt met de bijstandsontvangers in de andere steden in de G4. Gezondheidsproblemen bij familieleden van deze vergelijkingsgroepen komen in vergelijking met de Haagse bijstandsontvangers bij elk type familielid ook iets minder vaak voor. Dit verschil is bij elk type minder dan 5 procentpunt.

5) Mogelijk is dit het gevolg van het enkel meenemen van uitwonende kinderen van bijstandsontvangers, terwijl voor broers en zussen van bijstandsontvangers alle kinderen meegenomen zijn. Dit is niet verder onderzocht.
6) Zie bijvoorbeeld Statline tabel over laag en langdurig laag inkomen van personen.
7) Onderzoek van het Sociaal Planbureau (SCP) laat ook zien dat niet alle bijstandsontvangers arm zijn. Het SCP noemt het ontvangen van verschillende toeslagen en de algemene heffingskorting als verklaringen hiervoor. Ook in het huidige onderzoek tellen toeslagen en heffingskortingen mee in de bepaling van het jaarinkomen. Daarnaast kunnen bijstandsontvangers (bepaald op peilmoment 1 oktober 2018) op een later moment in het jaar wel werk hebben gehad, waardoor het jaarinkomen hoger ligt.