Auteur: Brenda Bos, Rosanne Pronk, Hanneke Posthumus
Kwetsbaarheid in de sociale omgeving van Haagse bijstandsontvangers

3. Kwetsbaarheid in de sociale omgeving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de kwetsbaarheid van de sociale omgeving van bijstandsontvangers in Den Haag en wordt deze vergeleken met de sociale omgeving van de geselecteerde vergelijkingsgroepen. Mensen leven doorgaans niet in afzondering: ze hebben verschillende soorten contacten en relaties. Deze kunnen dichtbij de persoon zelf staan, zoals familieleden, maar ook in de buurt komen mensen (dagelijks) in contact met anderen. Zowel de kenmerken van sterke als zwakke relaties kunnen van invloed zijn op personen (Granovetter, 1973). Daarom is het belangrijk om naar het brede netwerk van personen te kijken. 

Onderzoek heeft aangetoond dat sociale contacten en netwerken kunnen zorgen voor een betere sociaaleconomische positie, hogere sociaaleconomische mobiliteit en betere fysieke en mentale gezondheid (McKenzie et al., 2002). Een groot gedeelte van de wetenschappelijke studies op het gebied van sociaal kapitaal focust op de positieve gevolgen en uitkomsten van sociale netwerken en connecties: het idee dat grotere en betere netwerken zorgen voor tal van positieve uitkomsten. Er zijn echter ook potentiële negatieve gevolgen van sociale netwerken (Portes, 1998). Zo kan er ook beïnvloeding zijn van een netwerk indien dit netwerk kwetsbaar is of kwetsbare kenmerken heeft. Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van ouders op hun kinderen door middel van intergenerationele transmissie van bijvoorbeeld sociaaleconomische positie, zoals het ontvangen van uitkeringen (Boschman, et al. 2019). Deze transmissie gebeurt bijvoorbeeld door de overdracht van waarden en normen rondom werk en uitkeringen. Ook kunnen familieleden op basis van informatie uit eerste hand vertellen hoe het systeem werkt. Wanneer ouders een uitkering ontvangen kan dit ook een negatieve impact hebben op het opleidingsniveau van de kinderen (Dahl et al. 2014). Verder laat bestaand onderzoek zien dat buren het gedrag en de positie van mensen sterk kunnen beïnvloeden (Kristiansen, 2021). 

Aangenomen kan worden dat personen extra kwetsbaar zijn indien zij niet alleen zelf in een kwetsbare positie zitten, maar daarnaast ook omringd worden door personen met een vergelijkbare situatie. Op basis van een uniek netwerkenbestand van het CBS kan meer zicht gekregen worden op de sociale omgeving door de potentiële persoonsnetwerken in kaart te brengen. Dit netwerkenbestand is uniek, omdat het informatie bevat over zowel veel meer personen en contacten als verschillende contexten (zoals familie en buurt) in vergelijking met eerdere netwerkonderzoeken die vaak gebruik maken van enquêtes of interviews. Het is tijds- en kostenintensief om veel personen en contacten uit te vragen, dus hier worden doorgaans keuzes in gemaakt. 

Het CBS heeft op basis van integrale registerdata zoals de Basisregistratie Personen, schoolinschrijvingen en belastingdata, voor alle Nederlanders kunnen afleiden wie zij in potentie tegenkomen in 1) het huishouden, 2) de familie, 3) op de school, 4) in de buurt en 5) op het werk. Bijstandsontvangers hebben over het algemeen geen werk en gaan niet naar school, en zullen daarom ook geen klasgenoten of collega’s hebben. Daarnaast worden huisgenoten niet meegenomen in dit onderzoek, omdat ze vaak een vergelijkbare sociaaleconomische situatie hebben als de persoon zelf. Met het familienetwerk wordt inzicht verkregen in bredere familierelaties; er wordt niet alleen naar ouders, broers, zussen en kinderen gekeken, maar ook naar verdere familieleden, zoals grootouders, ooms, tantes, nichten en neven. Deze familieleden wonen niet alleen in Den Haag, maar kunnen ook in de rest van Nederland wonen. Familieleden kunnen alleen in kaart gebracht worden wanneer ze staan ingeschreven in het BRP. Dit betekent dat bijvoorbeeld familieleden die in het buitenland wonen of inmiddels overleden zijn niet meegenomen worden. Dit eerste speelt met name bij personen met een eerste generatie migratieachtergrond. Daarnaast worden in het familienetwerk enkel familieleden meegenomen die geen huisgenoten zijn. In vergelijking met bestaand regionaal onderzoek, waar vaak de kenmerken van de gehele buurt worden geanalyseerd, wordt bij het burennetwerk juist meer focus toegebracht door enkel naar de meest dichtstbijzijnde buren te kijken. Om te bepalen wie deze buren van een persoon zijn, wordt binnen een straal van 50 meter van die persoon gezocht naar de tien dichtstbijzijnde huishoudens2). De familieleden en buren zijn afgeleid op peildatum 1 oktober 20183)

Ook is vanuit registerdata informatie over tal van achtergrondkenmerken van deze contacten beschikbaar. Daarbij moet wel worden aangemerkt dat de netwerkleden die aan de hand van deze registraties kunnen worden afgeleid, alleen potentiële contacten betreffen. Het is niet bekend of personen daadwerkelijk contact hebben en hoe intensief of goed dat contact is. Daarom wordt in dit onderzoek gesproken over potentiële persoonsnetwerken. Ook kunnen niet alle netwerken, bijvoorbeeld degenen die ontstaan bij sportverenigingen, met registers worden afgeleid. Desalniettemin biedt dit bestand de mogelijkheid om een breed beeld te krijgen van de sociale omgeving van bijstandsontvangers. Meer informatie over dit bestand en de operationalisering van de persoonsnetwerken staat in Bijlage B.

3.2 Aanwezigheid en omvang van de netwerken

Deze paragraaf gaat eerst in op de aanwezigheid en omvang van bepaalde potentiële persoonsnetwerken. Ongeveer 3 op de 4 bijstandsontvangers in de G4 heeft familieleden die in kaart kunnen worden gebracht. Voor Haagse werkende armen en met name niet-arme werkenden kan iets minder vaak het familienetwerk in kaart worden gebracht. Bijna alle personen in elke onderzoeksgroep hebben buren. 

Indien bepaalde netwerken aanwezig zijn, is de volgende vraag: verschilt de omvang van deze persoonsnetwerken tussen de groepen? Gemiddeld hebben bijstandsontvangers in Den Haag 15 familieleden die niet behoren tot hetzelfde huishouden. Dit gemiddelde is hetzelfde voor de groep werkende armen in Den Haag en ligt iets lager bij de groep niet-arme werkenden. Bijstandsontvangers in de andere steden in de G4 hebben een vergelijkbaar gemiddeld aantal van 13 familieleden. Bij de buren is een selectie gemaakt op de tien dichtstbijzijnde huishoudens. Hierdoor zijn bij het gemiddeld aantal buren geen grote verschillen te zien tussen de groepen.

3.2.1 Aanwezigheid en omvang van netwerken, 1 oktober 2018
Aanwezigheid (minimaal
1 contact)
Aantal contacten (indien aanwezig)
%gemiddelde
NetwerklaagOnderzoeksgroepen
Familieleden (exclusief huisgenoten)Bijstandsontvangers Den Haag7315
Familieleden (exclusief huisgenoten)Werkende armen Den Haag6415
Familieleden (exclusief huisgenoten)Niet-arme werkenden Den Haag6913
Familieleden (exclusief huisgenoten)Bijstandsontvangers Amsterdam7313
Familieleden (exclusief huisgenoten)Bijstandsontvangers Rotterdam7713
Familieleden (exclusief huisgenoten)Bijstandsontvangers Utrecht7415
BurenBijstandsontvangers Den Haag10019
BurenWerkende armen Den Haag10020
BurenNiet-arme werkenden Den Haag10021
BurenBijstandsontvangers Amsterdam10019
BurenBijstandsontvangers Rotterdam10020
BurenBijstandsontvangers Utrecht10020

3.3 Kwetsbaarheid van de persoonsnetwerken

Vervolgens is in kaart gebracht in welke mate de sociale omgeving van bijstandsontvangers in Den Haag kwetsbaarder is dan die van de geselecteerde vergelijkingsgroepen. Hiervoor worden verschillende kenmerken geanalyseerd, verdeeld in de volgende thema’s: sociaaleconomische positie, voorzieningengebruik en zorg. De operationalisering van deze kenmerken is uitgewerkt in Bijlage C. In paragrafen 2.3 en 2.4 is aangetoond dat de Haagse bijstandsontvangers in demografisch opzicht vergelijkbaar zijn (al dan niet na matching) met de vergelijkingsgroepen. Verschillen in de kwetsbaarheid van de sociale omgeving tussen deze groepen zijn daardoor niet het resultaat van initiële demografische verschillen.

Sociaaleconomische positie

Allereerst is onderzocht of de netwerken van bijstandsontvangers in Den Haag in sociaaleconomisch opzicht kwetsbaarder zijn dan de potentiële persoonsnetwerken van de vergelijkingsgroepen. Hiervoor is gekeken naar (langdurige) armoede, werk als voornaamste inkomensbron en de Human Capital Index. 

Ten eerste is bekeken in hoeverre armoede en langdurige armoede voorkomen in de persoonsnetwerken van de verschillende groepen. Personen met armoede worden gedefinieerd als personen die zowel een laag inkomen als een vermogen onder de vermogensgrens hebben. Zie ook Bijlage C. Figuur 3.3.1 geeft het gemiddelde percentage armoede (persoon leeft minimaal 1 jaar in armoede) in de netwerken van Haagse bijstandsontvangers en de verschillende vergelijkingsgroepen weer. Dit heeft alleen betrekking op de personen die een bepaald netwerk hebben. Als alle contacten in een bepaald netwerk van een persoon niet in armoede leven dan is het percentage 0. Als alle contacten in een bepaald netwerk van een persoon wel in armoede leven dan is het percentage 100. Vervolgens is een gemiddelde berekend van de percentages voor elke onderzoeksgroep.

3.3.1 Armoede in het familie- en burennetwerk, 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag2330
Bijstandsontvangers Amsterdam2224
Bijstandsontvangers Rotterdam2430
Bijstandsontvangers Utrecht2325
Werkende armen Den Haag1619
Niet-arme werkenden Den Haag1313

Wanneer naar het familienetwerk wordt gekeken is te zien dat het percentage armoede in het netwerk van Haagse bijstandsontvangers ongeveer hetzelfde is in vergelijking met de familieleden van bijstandsontvangers uit Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Grotere verschillen zijn zichtbaar tussen de Haagse bijstandsontvangers en de werkende armen en niet-arme werkenden uit Den Haag. Gemiddeld zijn familieleden van deze bijstandsontvangers bijna 1,5 en 2 keer zo vaak arm in vergelijking met familieleden van respectievelijk werkende armen en niet-arme werkenden. 

Het burennetwerk volgt een enigszins vergelijkbaar patroon als het familienetwerk: de persoonsnetwerken van de Haagse bijstandsontvangers wijken wat betreft het hebben van armoede het meest af van de netwerken van de groep niet-arme werkenden, gevolgd door de groep werkende armen en de bijstandsontvangers in de overige steden. Wat opvalt is dat voor de meeste groepen het gemiddelde percentage armoede in het burennetwerk hoger ligt dan het percentage in het familienetwerk. Daarnaast zijn de verschillen tussen de groepen groter voor het burennetwerk dan voor het familienetwerk. Zo zijn de verschillen tussen bijstandsontvangers in de verschillende steden nu duidelijker zichtbaar: het percentage arme buren van bijstandsontvangers ligt hoger in Den Haag en Rotterdam (30 procent) in vergelijking met Utrecht en Amsterdam (24-25 procent). Voor werkende armen en niet-arme werkenden in Den Haag is het verschil met de Haagse bijstandsontvangers zogezegd groter. De buren van werkende armen en niet-arme werkenden kennen respectievelijk ruim 1,5 en ruim 2 keer minder vaak armoede in vergelijking met de Haagse bijstandsontvangers.

Figuur 3.3.2 geeft voor dezelfde groepen het gemiddelde percentage langdurige armoede (persoon leeft 3 jaar of langer in armoede) in de persoonsnetwerken weer. De bevindingen voor langdurige armoede zijn vergelijkbaar met de hierboven besproken bevindingen voor armoede in het algemeen. De bijstandsontvangers hebben gemiddeld zowel vaker familieleden als buren met langdurige armoede in vergelijking met de werkende armen. De familieleden en buren van niet-arme werkenden kennen het minst vaak langdurige armoede.

3.3.2 Langdurige armoede in het familie- en burennetwerk, 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag1825
Bijstandsontvangers Amsterdam1820
Bijstandsontvangers Rotterdam1925
Bijstandsontvangers Utrecht1821
Werkende armen Den Haag1215
Niet-arme werkenden Den Haag1010

Waar armoede gezien kan worden als een risicofactor, is werk als voornaamste inkomensbron een mogelijke beschermingsfactor in het netwerk van kwetsbare groepen. Personen met inkomen uit werk als voornaamste inkomensbron zouden kunnen functioneren als positief rolmodel. Ook kan dit mogelijk een toegang zijn tot een bepaald bedrijf en/of kan er op die manier meer informatie verkregen worden over een bepaalde functie. In deze analyse zijn alleen netwerkleden meegenomen in de leeftijd van 18 tot en met 66 jaar. Figuur 3.3.3 laat het gemiddeld percentage werkenden zien in de persoonsnetwerken van de verschillende onderzoeksgroepen.

3.3.3 Werk als voornaamste inkomensbron in het familie- en burennetwerk, 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag5545
Bijstandsontvangers Amsterdam5652
Bijstandsontvangers Rotterdam5546
Bijstandsontvangers Utrecht5548
Werkende armen Den Haag6458
Niet-arme werkenden Den Haag6764

Er zijn minieme verschillen in de percentages familieleden en buren met werk als voornaamste inkomensbron tussen bijstandsontvangers in de G4. De buren van Amsterdamse en Utrechtse bijstandsontvangers hebben net iets vaker werk in vergelijking met Rotterdamse en Haagse bijstandsontvangers. Voor zowel de familieleden als buren geldt dat de percentages werkenden in de netwerken van Haagse bijstandsontvangers lager liggen dan deze percentages bij de groepen werkende armen en niet-arme werkenden.

Het laatste kenmerk dat gebruikt is om te onderzoeken of de netwerken van Haagse bijstandsontvangers in sociaaleconomisch opzicht kwetsbaarder zijn dan de netwerken van de vergelijkingsgroepen is de Human Capital Index (HCI). De HCI is een kenmerk waarin opleidingsniveau en arbeidsverleden van personen gecombineerd worden, zie ook Bijlage C. De HCI is ingedeeld in drie categorieën: laag, midden en hoog. In dit onderzoek wordt gefocust op de netwerkleden met een lage HCI. Figuur 3.3.4 laat het gemiddeld percentage personen met een lage HCI in de netwerken van de verschillende onderzoeksgroepen zien.

3.3.4 Lage HCI in het familie- en burennetwerk, 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag5765
Bijstandsontvangers Amsterdam5657
Bijstandsontvangers Rotterdam5763
Bijstandsontvangers Utrecht5859
Werkende armen Den Haag5253
Niet-arme werkenden Den Haag4751

Ook hier zijn vergelijkbare patronen zichtbaar. In de familienetwerken van de bijstandsontvangers uit de verschillende steden zijn kleine verschillen zichtbaar in het percentage netwerkleden met een lage HCI. De buren van Haagse en Rotterdamse bijstandsontvangers hebben vaker een lage HCI dan de buren van Amsterdamse en Utrechtse bijstandsontvangers. Zowel buren als familieleden van Haagse bijstandsontvangers hebben vaker een lage HCI in vergelijking met de netwerkleden van al dan niet arme werkenden in Den Haag. Zo heeft gemiddeld 57 procent van de familieleden van Haagse bijstandsontvangers een lage HCI tegenover 47 procent van de familieleden van Haagse niet-arme werkenden.

Voorzieningengebruik

In dit onderzoek is verder gekeken naar kwetsbaarheid van de potentiële persoonsnetwerken op het gebied voorzieningengebruik. Hierbij zijn enkel netwerkleden meegenomen in de leeftijd van 18 tot en met 66 jaar. De eerste analyse betreft het gebruik van bijstand. Figuur 3.3.5 geeft het gemiddelde percentage bijstandsgebruik in de netwerken van de Haagse bijstandsontvangers en de verschillende vergelijkingsgroepen weer. 

3.3.5 Gebruik van bijstand in het familie- en burennetwerk, 1 oktober 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag1625
Bijstandsontvangers Amsterdam1520
Bijstandsontvangers Rotterdam1623
Bijstandsontvangers Utrecht1519
Werkende armen Den Haag912
Niet-arme werkenden Den Haag88

Bijstandsgebruik volgt een vergelijkbaar patroon als de eerdere bevindingen omtrent de sociaaleconomische positie van netwerkleden. Gemiddeld maakt 16 procent van de familieleden van de Haagse bijstandsontvangers gebruik van bijstand, voor Haagse werkende armen is dit 9 procent en voor Haagse werkenden die niet arm zijn is dit 8 procent. Voor het burennetwerk zijn de verschillen groter. Daar komt bijstandsgebruik ruim 2 en ruim 3 keer zo weinig voor onder respectievelijk arme werkenden en niet-arme werkenden in vergelijking met bijstandsontvangers. Daarnaast zijn de verschillen tussen buren van bijstandsontvangers in de verschillende steden van de G4 duidelijk zichtbaar. Het percentage buren dat bijstand ontvangt ligt het hoogst bij bijstandsontvangers in Den Haag, gevolgd door Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. Zo ontvangt 19 procent van de buren van bijstandsontvangers in Utrecht bijstand, voor bijstandsontvangers Den Haag is dit 25 procent. Het percentage familieleden dat bijstand ontvangt is tussen deze groepen vergelijkbaar (15 tot 16 procent).

Om meer inzicht te krijgen in het gebruik van bijstand door familieleden en buren van de verschillende onderzoeksgroepen is ook naar de bijstandsduur gekeken. Er is onderzocht in hoeverre familieleden en buren 18 maanden tot 4 jaar of 4 jaar of langer bijstand ontvingen op het peilmoment 1 oktober 2018. Figuur 3.3.6 en figuur 3.3.7 geven deze resultaten weer.

3.3.6 Bijstandsduur 18 maanden tot 4 jaar in het familie- en burennetwerk, 1 oktober 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag46
Bijstandsontvangers Amsterdam34
Bijstandsontvangers Rotterdam45
Bijstandsontvangers Utrecht34
Werkende armen Den Haag23
Niet-arme werkenden Den Haag22

3.3.7 Bijstandsduur 4 jaar of langer in het familie- en burennetwerk, 1 oktober 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag1013
Bijstandsontvangers Amsterdam910
Bijstandsontvangers Rotterdam1014
Bijstandsontvangers Utrecht810
Werkende armen Den Haag67
Niet-arme werkenden Den Haag55

Net als voor het gebruik van bijstand is ook in deze figuren te zien dat voor de meeste onderzoeksgroepen geldt dat buren gemiddeld vaker langdurig bijstand ontvangen dan familieleden. Ook zijn hier de eerder gevonden patronen zichtbaar. Zo zijn er tussen de bijstandsontvangers in de verschillende steden enkel kleine verschillen wat betreft het familienetwerk te zien. Bij buren zijn er grotere verschillen te zien, waarbij de buren van bijstandsontvangers in Den Haag en Rotterdam vaker langdurig bijstand ontvangen in vergelijking met Amsterdam en Utrecht. Opnieuw zijn de percentages in de netwerken van Haagse bijstandsontvangers voor beiden periodes hoger dan de percentages in de netwerken van de Haagse arme werkenden en niet-arme werkenden. Bij de Haagse bijstandsontvangers ontvangt respectievelijk 10 en 13 procent van hun familieleden en buren 4 jaar of langer bijstand. Voor de arme werkenden in Den Haag gaat het om respectievelijk 6 en 7 procent en voor de niet-arme werkenden om respectievelijk 5 en 5 procent. 

Naast bijstand is er in dit onderzoek gekeken naar nog twee voorzieningen, namelijk het gebruik van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AO) en een werkloosheidsuitkering (WW) onder netwerkleden. Voor beide kenmerken geldt dat deze voor alle onderzoeksgroepen in zeer geringe mate voorkomen in het familie- en burennetwerk (2 tot 3 procent voor WW en 6 tot 11 procent voor AO). Tevens bleek dat er voor deze kenmerken geen grote verschillen zichtbaar waren tussen de onderzoeksgroepen. 

Zorg

Het laatste onderzochte thema betreft zorg. Daarbij is gekeken naar de aanwezigheid van gezondheidsproblemen en het gebruik van jeugdzorg onder familieleden en buren in de verschillende groepen. 

Uit de bijstandsmonitor blijkt dat op 1 januari 2019 54 procent van de Haagse bijstandsontvangers gezondheidsproblemen had. Het huidige onderzoek richt zich op de aanwezigheid van gezondheidsproblemen onder familieleden en buren van deze groep en de vergelijksgroepen. Figuur 3.3.8 wijkt op sommige vlakken af van de eerdere resultaten in dit hoofdstuk. Zo zijn grotere verschillen te zien tussen de familieleden van de groepen bijstandsontvangers in de G4. Een vergelijkbaar patroon is zichtbaar bij de buren. De groep Haagse bijstandsontvangers heeft het hoogste percentage gezondheidsproblemen in het potentiële persoonsnetwerk, gevolgd door de bijstandsontvangers uit Rotterdam, Utrecht en Amsterdam. Zo heeft 30 procent van de familieleden van bijstandsontvangers in Den Haag gezondheidsproblemen tegenover 26 procent in Amsterdam en Utrecht. 

3.3.8 Gezondheidsproblemen in het familie- en burennetwerk, 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag3034
Bijstandsontvangers Amsterdam2628
Bijstandsontvangers Rotterdam2732
Bijstandsontvangers Utrecht2630
Werkende armen Den Haag2727
Niet-arme werkenden Den Haag2726

Bij een vergelijking van de Haagse onderzoeksgroepen valt voor het familienetwerk op dat de verschillen minder fors zijn dan in eerdere figuren. Er is nog steeds te zien dat de Haagse bijstandsontvangers vaker familieleden met gezondheidsproblemen hebben in vergelijking met de werkende armen en niet-arme werkenden in Den Haag, maar de verschillen zijn minder groot. Voor het burennetwerk zijn er grotere verschillen tussen de Haagse onderzoeksgroepen. Zo heeft 34 procent van de buren van Haagse bijstandsontvangers gezondheidsproblemen tegenover 27 en 26 procent voor respectievelijk werkende armen en niet-arme werkenden in Den Haag.

Ook Figuur 3.3.9 wijkt in enige mate af van de patronen bij de eerdere thema’s. In deze analyse zijn alleen netwerkleden meegenomen met een leeftijd onder 23 jaar (zie ook Bijlage C). Jeugdzorg komt het vaakst voor bij familieleden en buren van bijstandsontvangers uit Utrecht (17 procent van de familieleden en 18 procent van de buren). Onder Haagse bijstandsontvangers ontvangt 15 procent van de familieleden en 12 procent van de buren jeugdzorg. Het patroon tussen de verschillende Haagse onderzoeksgroepen is vergelijkbaar met eerdere figuren. Jeugdzorg komt het vaakst voor in de persoonsnetwerken van de Haagse bijstandsontvangers en het minst vaak voor onder de Haagse werkenden die niet arm zijn.

3.3.9 Jeugdzorg in het familie- en burennetwerk, 2018
 Familieleden (%)Buren (%)
Bijstandsontvangers Den Haag1512
Bijstandsontvangers Amsterdam1312
Bijstandsontvangers Rotterdam1514
Bijstandsontvangers Utrecht1718
Werkende armen Den Haag1110
Niet-arme werkenden Den Haag109

2) Als er meer huishoudens op een gelijke afstand van de persoon op positie tien liggen, dan wordt het gewenste aantal huishoudens willekeurig gekozen uit de huishoudens die op positie tien liggen.
3) Veranderingen in het familienetwerk na verloop van tijd kunnen onder andere ontstaan door geboortes en overlijdens in de familie, maar ook wanneer familieleden verhuizen naar het buitenland. Veranderingen in het burennetwerk kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van verhuizingen van de persoon zelf of van de buren. Daarnaast kan de huishoudenssamenstelling van de buren veranderen door bijvoorbeeld geboortes, overlijdens, of samenwonen. De verwachting is dat het familie- en burennetwerk voor het gros van de personen redelijk stabiel is over de tijd. 
4) De bijstandsmonitor laat zien dat op 1 januari 2019 83 procent van de bijstandsontvangers in Den Haag een lage HCI had. Ter vergelijking: in 2018 had circa 50 procent van de Nederlandse bevolking een lage HCI.