Auteur: Math Akkermans, Hans Schmeets
De Heitjes en buurtcohesie, leefbaarheid en veiligheid in Heerlen

5. Conclusie en discussie

Uit dit essay komt naar voren dat de ervaren buurtcohesie, de leefbaarheid en overlast, en de veiligheidsbeleving in de buurt in Heerlen vergelijkbaar zijn met die in de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht tezamen). Heerlen scoort op deze aspecten wel duidelijk lager dan de andere 51 grote gemeenten. En ook is het in Heerlen slechter gesteld dan in de andere Limburgse steden Sittard-Geleen, Maastricht en Venlo. Ook de tevredenheid over het functioneren van de gemeente als het gaat om de aanpak van de leefbaarheid en veiligheid is relatief laag in Heerlen. Dit totaalbeeld verandert niet of nauwelijks als rekening wordt gehouden met verschillen in de bevolkingssamenstelling tussen de steden: ook dan neemt Heerlen vrijwel dezelfde lage posities in op de ranglijsten. De relatief lage scores van Heerlen op de terreinen van de buurtcohesie, leefbaarheid en veiligheidsbeleving zijn in de afgelopen 10 jaar niet wezenlijk veranderd. De achterstanden die Heerlen kent zijn blijkbaar hardnekkig en het verkleinen ervan vereist een lange adem.

Ook de beleving van de woonomgeving is in Heerlen relatief negatief ten opzichte van die van andere steden. Daarbij valt op dat er in Heerlen, in tegenstelling tot in andere steden, een discrepantie bestaat tussen deze negatieve beleving van de omgeving en feitelijke omstandigheden die deze zouden kunnen verklaren. Zo voelen Heerlenaren zich vaker dan inwoners van andere steden onveilig in de buurt, denken vaker dat er veel criminaliteit plaatsvindt in de buurt, en doen vaker ’s avonds uit veiligheidsoverwegingen niet open, terwijl het percentage slachtoffers van criminaliteit in Heerlen niet hoger is dan in andere steden. Ook geven Heerlenaren vaker dan inwoners van andere steden aan zelf veel overlast in de buurt te ervaren, terwijl het percentage dat zegt dat overlast in de buurt weleens voorkomt in Heerlen niet hoger is dan elders. Het lijkt erop dat fenomenen zoals criminaliteit en buurtoverlast bij Heerlenaren eerder tot een negatieve beleving van de leefbaarheid en veiligheid van hun woonomgeving leiden, en in het verlengde daarvan tot een negatieve beoordeling van de buurtcohesie, dan bij inwoners van andere steden. Mogelijk speelt hierbij een rol dat Heerlenaren relatief weinig vertrouwen hebben in elkaar en in de samenleving, dat ze weinig sociale contacten onderhouden, weinig hulp geven aan anderen zowel buiten als binnen organisaties, en er weinig binding is met het verenigingsleven. Kortom: de burgers van Heerlen hebben weinig sociaal kapitaal opgebouwd. En bovendien maakt de tegenstelling tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid, alsook de discrepanties tussen bevolkingsgroepen dat er weinig sprake is van integratie, waardoor ook op dit vlak de sociale cohesie achterblijft bij andere steden.  

Een andere verklaring voor het feit dat Heerlenaren zich bijvoorbeeld relatief vaak onveilig voelen terwijl de feitelijke omstandigheden daar niet nier per se aanleiding toe lijken te geven, zou kunnen zijn dat Heerlenaren in vergelijking met inwoners van andere steden een sterke persoonlijke dispositie hebben om zich snel angstig te voelen. Dit blijkt echter niet uit de beschikbare data. In de Veiligheidsmonitor is door middel van stellingen persoonlijke weerbaarheid onderzocht. Een van de stellingen die aan de respondenten is voorgelegd is: “Ik ben iemand die zich in het algemeen snel angstig voelt”. Van de Heerlenaren is 12 procent het (helemaal) eens met deze stelling, een percentage dat vergelijkbaar is met dan van het gemiddelde van de 52 grote gemeenten (11 procent). 

Dat het minder goed gesteld is met de ervaren sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid in Heerlen spoort met bevindingen die in eerdere essays zijn besproken. Nagenoeg op alle aspecten van het meedoen met en het vertrouwen hebben in de samenleving staat Heerlen onderaan op de ranglijst, veelal bij de top-3 van de 51 grote gemeenten met de laagste posities. Dit duidt erop dat in Heerlen weinig sociaal kapitaal is opgebouwd. En dit kapitaal, de sociale netwerken met gemeenschappelijke waarden, is van belang voor het bevorderen van sociale cohesie. Het stimuleren van participatie is een instrument daartoe. Met het Heitjes-project wordt gepoogd om de participatie te bevorderen, door via de vrijwilligersregeling de burgers te stimuleren om klussen te doen om daarmee de publieke ruimte te verbeteren. Daardoor, zo is de verwachting, ontstaan ook meer sociale contacten, neemt de verbondenheid tussen burgers toe, en zal het onderlinge vertrouwen en het vertrouwen in instituties groeien. En ook de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen alsmede tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid kunnen daardoor afnemen. Met de in 2022 verzamelde aanvullende gegevens, wordt in 2023 in vervolgessays nagegaan of er indicaties zijn dat het sociaal kapitaal en de sociale cohesie in Heerlen is toegenomen in een periode van bijna twee jaar.

Binnen Heerlen is er meer aan de hand. Er is een duidelijke tweedeling: waar het zuidelijke gebied veelal niet veel onderdoet ten opzichte van het gemiddelde van andere grote steden, is vooral in Heerlen-noord sprake van een relatief lage sociale cohesie, een lage waardering van de leefbaarheid van de buurt, veel ervaren buurtoverlast en een lage veiligheidsbeleving in de buurt. Ook wanneer rekening wordt gehouden met demografische en sociaaleconomische verschillen tussen beide stadsdelen, verandert dit beeld nauwelijks. 

In eerdere essays is gewezen op de mijnsluitingen en daarmee gepaarde armoede en grensmigranten van wie het sociale netwerk veelal in Duitsland is gebleven (zie ook Glas en Mulder, 2018) die met name de inwoners Heerlen-noord heeft geraakt. Maar waarschijnlijk spelen ook andere (gerelateerde) mechanismen een rol. Het is ook niet uit te sluiten dat de inwoners van Heerlen-noord, van wie de gezondheid gemiddeld al minder goed is dan in Heerlen-zuid, ook kwetsbaarder zijn en als gevolg van de Corona pandemie harder getroffen zijn in de gevolgen voor hun werksituatie en de daaraan gerelateerde psychische effecten (Reep en Hupkens, 2021). Vervolgonderzoek met de data van 2022 kan ook in dit opzicht meer duidelijkheid gaan bieden.

Ook het relatief lage welzijn in Heerlen en in Heerlen-noord in het bijzonder, zoals dat uit een eerder essay naar voren kwam speelt mee. Veenhoven verklaart dit lage welzijn vanuit beperkingen van de individuele vrijheid die ingegeven zijn door de rol van de sociaal-politiek verzuilde kerk in het zuiden van Nederland2). Als dit het geval is, dan zal dit mechanisme van ervaren vrijheidsrestricties doordat Heerlen-zuid pas veel later tot ontwikkeling is gekomen dan het noordelijke deelgebied sterker een rol spelen in Heerlen-noord met als gevolg een lager welzijn in het noordelijke deel van de stad. En dat spoort met de reeds besproken overzichten van het meedoen met en het vertrouwen hebben in de samenleving. Op deze manier wordt steeds meer inzichtelijk hoe de diverse factoren met elkaar verweven zijn. Dat is mede relevant voor een gedifferentieerde aanpak om niet alleen het persoonlijke welzijn te stimuleren, maar ook de wijze waarop de cohesie, leefbaarheid en veiligheid van de directe woonomgeving wordt ervaren.
2) Zie: https://www.limburger.nl/cnt/dmf20220513_97327421.