Auteur: Brenda Bos, Robbert Molenaar, Jochem Zweerink
Samenhang tussen problemen en de kans op voortijdig schoolverlaten

3. Resultaten voorgezet onderwijs

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de resultaten van de analyses naar de samenhang tussen enerzijds problemen van jongeren en hun juridische ouders en anderzijds de kans op voortijdig schoolverlaten voor leerlingen van het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2017/’18. Leerlingen in de algemene leerjaren 1 en 2 worden niet in onze analyse meegenomen, omdat vsv onder deze groep leerlingen relatief gezien weinig voorkomt in vergelijking met (oudere) leerlingen in de hogere leerjaren. Voortijdig schoolverlaten heeft betrekking op 1 oktober 2018. Alle kenmerken en problemen van jongeren en hun ouders zijn gemeten in 2017. 

Dit hoofdstuk gaat eerst in op de kenmerken en problemen vsv’ers en niet-vsv’ers. Vervolgens bespreekt dit hoofdstuk aan de hand van de resultaten van de regressieanalyse hoe de kenmerken en problemen samenhangen met de kans op vsv wanneer voor andere kenmerken en problemen wordt gecontroleerd. Ten slotte worden de inzichten over hoe vaak problemen voorkomen en hoe deze met de kans op vsv samenhangen gecombineerd. 

3.2 Achtergrondkenmerken 

Tabel 3.2.1 laat zien dat 0,6 procent van de bijna 550 000 vo-leerlingen in de populatie (exclusief algemene leerjaren 1 en 2) een jaar later voortijdig schoolverlater is. Dit fenomeen komt dus relatief weinig voor in het voortgezet onderwijs. Daarnaast geeft de tabel een overzicht van de percentages vsv’ers en niet-vsv’ers met verschillende persoonskenmerken. Zo laat de tabel zien dat vsv’ers vaker man zijn. Bijna twee derde van de vsv’ers is 18 jaar of ouder, ofwel heeft een leeftijd waarvoor geen leer- of kwalificatieplicht geldt. Dat aandeel is slechts 15 procent onder leerlingen die geen vsv’er zijn. Vsv’ers hebben relatief vaker een migratieachtergrond. Vmbo 3-4 is sterk oververtegenwoordigd in de groep voortijdig schoolverlaters: 63 procent van de vsv’ers in het vo komt van het vmbo, terwijl 39 procent van de niet-vsv’ers op het vmbo zit2). In deze analyse zijn ook vavo’ers meegenomen die bekostigd worden door het vo. Deze groep is eveneens oververtegenwoordigd onder vsv’ers3).

3.2.1 Kenmerken jongeren voortgezet onderwijs, 2017/’18
VsvGeen vsvTotaal
aantal
Populatie jongeren3 230546 260549 500
%
Geslacht
Man58,149,549,6
Vrouw41,950,550,4
Leeftijd (in categorieën)
17 jaar of jonger37,685,685,3
18 of 19 jaar58,614,114,3
20 tot 23 jaar3,90,30,4
Migratieachtergrond1)
Nederlandse achtergrond62,578,678,5
Westerse achtergrond12,56,56,6
Niet-westerse achtergrond24,814,914,9
Onderwijssoort
Vmbo 3-463,339,039,1
Havo 3-526,730,530,5
Vwo 3-61030,530,4
Vavo
Geen vavo86,799,098,9
Vo-bekostigd vavo13,31,01,1
1) In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen een westerse en niet-westerse achtergrond. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.

Tabel 3.2.2 geeft de kenmerken van het huishouden weer waarbij onderscheid gemaakt wordt of leerlingen voortijdig schoolverlaters zijn. De resultaten laten zien dat vsv’ers relatief vaak in huishoudens met lagere inkomens wonen. 29 procent van de vsv’ers tegenover 13 procent van de niet-vsv’ers woont in een huishouden waarvan het inkomen tot de laagste 20 procent van alle huishoudensinkomens in Nederland behoort. Daarnaast wonen vsv’ers minder vaak bij beide juridische ouders, hebben ze minder vaak een hoogopgeleide ouder en hebben vaker een vader of moeder die niet in de BRP voorkomt. 

3.2.2 Kenmerken huishouden voortgezet onderwijs, 2017/’18
VsvGeen vsvTotaal
aantal
Populatie jongeren3 230546 260549 500
%
Inkomensdeciel1)
115,86,76,8
213,56,66,6
39,56,16,1
410,48,88,8
59,410,210,1
69,211,711,7
78,312,212,2
86,912,212,2
96,211,711,7
106,713,213,2
Onbekend of studentenhuishouden4,10,60,6
Huishoudenssamenstelling
Woont met beide juridische ouders50,174,674,5
Woont met één juridische ouder45,224,524,7
Woont niet met juridische ouder(s)4,70,80,9
Hoogopgeleide ouder(s)
Geen juridische ouder is hoogopgeleid73,856,756,8
Tenminste één juridische ouder is hoogopgeleid26,243,343,2
Moeder buiten beeld
Moeder bekend in GBA/BRP95,698,898,8
Moeder niet bekend in GBA/BRP4,41,21,2
Vader buiten beeld
Vader bekend in GBA/BRP83,594,594,4
Vader niet bekend in GBA/BRP16,55,55,6
1) De inkomensdecielen gaan uit van alle huishoudens in Nederland. De huishoudens zijn ingedeeld in tien even grote groepen. Gekeken is tot welke van deze tien groepen het huishouden van de leerling hoort.

3.3 Aanwezigheid van problemen 

Tabel 3.3.1 geeft een overzicht van hoe vaak problemen bij jongeren zelf voorkomen onder vsv’ers en niet-vsv’ers4). Ieder onderzocht probleem komt relatief vaker voor onder voortijdig schoolverlaters dan onder jongeren die geen voortijdig schoolverlater zijn5). Ernstige gezondheidsproblemen komen ongeveer twee zo vaak voor onder vsv’ers (13 procent) dan onder niet-vsv’ers (7 procent). Psychosociale problemen komen zelfs bijna drie keer zo vaak onder vsv’ers (36 procent) dan onder niet-vsv’ers (13 procent). Psychosociale problemen zijn veruit het vaakst voorkomende door ons bestudeerde probleem onder jongeren zijn. Ongeveer 4 procent van de vsv’ers in het vo heeft opvoedingsproblemen, 11 procent is in aanraking geweest met justitie en 3 procent is slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf geweest. De percentages niet-vsv’ers met deze problemen zijn aanzienlijk lager.

3.3.1 Problemen jongeren voortgezet onderwijs, 2017/’18
VsvGeen vsvTotaal
aantal
Populatie jongeren3 230546 260549 500
%
Ernstige gezondheidsproblemen
Geen probleem87,593,193,1
Wel probleem12,56,96,9
Psychosociale problemen
Geen probleem63,787,186,9
Wel probleem36,312,913,1
Opvoedingsproblemen
Geen probleem96,099,399,3
Wel probleem4,00,70,7
Criminaliteit
Geen probleem89,298,698,5
Wel probleem10,81,41,5
Slachtoffer geweld-/zedenmisdrijf
Geen probleem96,799,299,2
Wel probleem3,30,80,8

Voortijdig schoolverlaters in het voortgezet onderwijs hebben ook vaker juridische ouders met problemen zoals de resultaten in tabel 3.3.2 laten zien. Hierbij valt op dat psychosociale problemen van de moeder veruit het vaakst voorkomen: 21 procent van de vsv’ers heeft een moeder met psychosociale problemen. In de groep niet-schoolverlaters is dit 13 procent. Deze percentages liggen iets lager voor het hebben van een vader met dergelijke problemen. Voortijdig schoolverlaters hebben bijna 3 keer zo vaak juridische ouders met problemen op het gebied van criminaliteit ten opzichte van niet-vsv’ers. Leerlingen met ouders met problematische schulden zijn eveneens oververtegenwoordigd onder vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers. Het komt relatief weinig voor onder vo-leerlingen dat één of beide ouders verslavingsproblemen hebben of dat de juridische ouders recent uit elkaar zijn gegaan. 

3.3.2 Problemen juridische ouders voortgezet onderwijs, 2017/’18
VsvGeen vsvTotaal
aantal
Populatie jongeren3 230546 260549 500
%
Psychosociale problemen: moeder
Geen probleem79,486,986,8
Wel probleem20,613,113,2
Psychosociale problemen: vader
Geen probleem88,891,791,7
Wel probleem11,28,38,3
Verslaving: ouders
Geen probleem98,599,299,2
Tenminste één juridische ouder1,50,80,8
Criminaliteit: ouders
Geen probleem94,498,098,0
Tenminste één juridische ouder5,62,02,0
Problematische schulden: ouders
Geen juridische ouder89,096,896,8
Tenminste één juridische ouder11,03,23,2
Ouders recent uit elkaar
Juridische ouders niet uit elkaar97,698,598,5
Juridische ouders uit elkaar2,41,51,5

3.4 Samenhang met de kans op vsv

Bepaalde problemen en kenmerken komen vaker voor onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Dit betekent niet automatisch dat deze problemen ook daadwerkelijk samenhangen met de kans op voortijdig schoolverlaten wanneer er gecorrigeerd wordt voor andere achtergrondkenmerken en problemen. Neem bijvoorbeeld de oververtegenwoordiging van mannen in de groep vsv’ers. Stel dat het verschil in de kans op vsv tussen mannen en vrouwen geheel verklaard wordt doordat mannen vaker kenmerken of andere problemen hebben die negatief samenhangen met vsv, zoals criminaliteitsproblemen. Dan zou de conclusie op basis van de resultaten, na correctie voor alle problemen en overige kenmerken, zijn dat geslacht niet samenhangt met de kans op vsv ondanks dat mannen oververtegenwoordigd zijn in de groep vsv’ers. Om te bepalen hoe sterk de verschillende problemen en achtergrondkenmerken van vo-leerlingen en hun juridische ouders in 2017 samenhangen met de kans dat zij op 1 oktober 2018 een voortijdig schoolverlater zijn, zijn er logistische regressieanalyses uitgevoerd. Grafiek 3.4.1 laat de resultaten hiervan zien. De samenhang is weergegeven op basis van odd ratio’s (zie kader voor uitleg over de logistische regressiemethode en odd ratio’s). 

 

De odds ratio’s van de meeste problemen zijn statistisch significant groter dan 1. Het hebben van problemen hangt dus samen met een grotere kans op voortijdig schoolverlaten in het vo. Een jongere met een bepaald probleem heeft naar verwachting een grotere kans op vsv ten opzichte van als hij of zij het probleem niet zou hebben. De persoonlijke problemen (d.w.z. problemen van de jongeren zelf) met betrekking tot criminaliteit en psychosociale problemen hebben de hoogste odds ratio’s. Deze problemen hangen zodoende het sterkst samen met de kans op vsv voor jongeren in het voortgezet onderwijs. Wanneer de jongere ernstige gezondheidsproblemen heeft of slachtoffer is geweest van een geweld/zedenmisdrijf vergroten eveneens de kans op vsv, maar wel in minder mate.

P r o bl e m e n j o n g e r e n Ernstige gezondheidsp r oblemen Ps y chosociale p r oblemen O p v oedingsp r oblemen Criminaliteit Slachto ff er geweld-/ zedenmisdrijf P r o bl e m e n jur i d i s c h e oud e r s Ps y chosociale p r oblemen: moeder Ps y chosociale p r oblemen: v ader V e r sl a ving: tenminste 1 ouder Criminaliteit: tenminste 1 ouder P r oblematische schulden: tenminste 1 ouder Juridische oude r s r e c ent uit el k aar K e n m e r k e n j o n g e r e n V r ouw W este r se achte r g r ond Nie t -weste r se achte r g r ond H av o 3-5 V wo 3-6 K e n m e r k e n h u i s h oud e n s 2 e in k omensdeciel 3 e in k omensdeciel 4 e in k omensdeciel 5 e in k omensdeciel 6 e in k omensdeciel 7 e in k omensdeciel 8 e in k omensdeciel 9 e in k omensdeciel 10 e in k omensdeciel W oont met 1 juridische ouder W oont niet met juridische ouder(s) Hoger opgeleid: tenminste 1 ouder Moeder niet bekend in G B A/BRP V ader niet bekend in G B A/BRP 3.4.1 O d d s r a t i o ’ s v o o r v s v v o o r l ee r l i n g e n o p h e t v o o rt g e z e t o n d erw i js 0 1 2 3 4 Odds r atioProblemen jongerenErnstige gezondheidsproblemenPsychosociale problemenOpvoedingsproblemenCriminaliteitSlachtoffer geweld-/zedenmisdrijfProblemen juridische oudersPsychosociale problemen: moederPsychosociale problemen: vaderVerslaving: tenminste 1 ouderCriminaliteit: tenminste 1 ouderProblematische schulden: tenminste 1 ouderJuridische ouders recent uit elkaarKenmerken jongerenVrouwWesterse achtergrondNiet-westerse achtergrondHavo 3-5Vwo 3-6Kenmerken huishoudens2e inkomensdeciel3e inkomensdeciel4e inkomensdeciel5e inkomensdeciel6e inkomensdeciel7e inkomensdeciel8e inkomensdeciel9e inkomensdeciel10e inkomensdecielWoont met 1 juridische ouderWoont niet met juridische ouder(s)Hoger opgeleid: tenminste 1 ouderMoeder niet bekend in GBA/BRP Vader niet bekend in GBA/BRP3.4.1 Odds ratios voor vsv voor leerlingen op het voortgezet onderwijs01234Odds ratio

De resultaten laten ook zien welke problemen van de juridische ouders van de jongere in 2017 het sterkst samenhangen met de kans dat een vo-leerling het jaar erop een voortijdig schoolverlater is. Of de juridische ouders van de jongere uit elkaar zijn gegaan in 2017 hangt van deze problemen het sterkst samen met de kans op voortijdig schoolverlaten. Daarnaast hebben problematische schulden van tenminste één ouder en problemen op het gebied van criminaliteit van minimaal één van de ouders relatief grote effecten op de kans op vsv. Opvallend is dat psychosociale problemen van de moeder de kans op vsv vergroten, terwijl psychosociale problemen van de vader geen statistisch significant effect hebben op de kans op vsv. Daarnaast laten deze resultaten zien dat over het algemeen problemen van de jongere zelf sterkere effecten op de kans op vsv hebben dan problemen van hun juridische ouders. 

Naast de problemen van de jongere zelf en van de juridische ouders zijn ook achtergrondkenmerken van de jongere en het huishouden in de regressieanalyse meegenomen. Het is belangrijk om te controleren voor deze achtergrondkenmerken, omdat deze ook een rol spelen in de kans op voortijdig schoolverlaten6). Sociaaleconomische kenmerken, zoals huishoudensinkomens en hoogopgeleide ouders, hebben een negatief effect op de kans op vsv. Dit betekent dat de kans kleiner is dat jongeren vsv’er zijn als zij hogere huishoudensinkomens hebben ten opzichte van als zij huishoudensinkomens hebben die tot de laagste tien procent huishoudensinkomens in Nederland (referentiecategorie) behoren. Jongeren hebben eveneens een kleinere kans op vsv als zij hoogopgeleide ouders hebben ten opzichte van als zij laagopgeleide ouders hebben. Vrouwen hebben een kleinere kans op vsv in vergelijking met mannen wanneer ze verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Jongeren die samenwonen met één juridische ouder hebben, onder dezelfde aanname, een grotere kans op vsv dan jongeren die met beide juridische ouders in hetzelfde huishouden wonen. Wanneer de moeder en/of vader niet in het BRP voorkomt dan hangt dat eveneens samen met een verhoogde kans op vsv. Ook laten de resultaten zien dat een jongere met een migratieachtergrond een grotere kans heeft op vsv in vergelijking met een jongere zonder migratieachtergrond, wederom aannemend dat beide jongeren verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Dit geldt met name voor jongeren met een westerse migratieachtergrond. Een hoger onderwijsniveau wordt tenslotte geassocieerd met een kleinere kans op vsv7)

3.5 Zicht op het totale effect

Om zicht te krijgen op de relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten is het niet alleen van belang om te kijken hoe sterk het probleem samenhangt met de kans op vsv (paragraaf 3.4), maar ook hoe vaak een probleem onder leerlingen voorkomt (paragraaf 3.3). Indien een probleem een groot effect op de kans op vsv heeft, maar bijna nooit voorkomt, dan zullen er maar weinig vroegtijdig schoolverlaters met het betreffende probleem zijn. Anderzijds kunnen er ook problemen zijn die minder sterk samenhangen met vsv, maar wel vaak voorkomen onder jongeren. 

Grafiek 3.5.1 laat op de horizontale as de odds ratio schattingen zien en op de verticale as welk percentage leerlingen een bepaald probleem heeft. Wanneer problemen bovenin de grafiek staan, komen ze relatief veel voor onder jongeren in het vo. Wanneer problemen relatief sterk samenhangen met vsv worden ze weergegeven aan de rechterkant van de grafiek. Door deze inzichten te kruisen krijgt men meer inzicht in de samenhang tussen problemen en vsv in bredere zin. 

0 1 2 4 3 3.5.1 C o m bi n a t i e o d d s r a t i o ’ s e n a a n w ez i g h e i d v an p r o bl e m e n v o o r v o o rt g e z e t o n d erw i js Odds r atio 0 P e r c entage met p r obleem 5 10 15 Ernstige gezondheidsp r oblemen Ps y chosociale p r oblemen O p v oedings- p r oblemen Criminaliteit Slachto ff er geweld-/zedenmisdrijf Ps y chosociale p r oblemen: moeder Ps y chosociale p r oblemen: v ader V e r sl a ving: tenminste 1 ouder Criminaliteit: tenminste 1 ouder P r oblematische schulden: tenminste 1 ouder Juridische oude r s r e c ent uit el k aar012433.5.1 Combinatie odds ratios en aanwezigheid van problemen voor voortgezet onderwijsOdds ratio0Percentagemet probleem51015Ernstige gezondheidsproblemenPsychosociale problemenOpvoedings-problemenCriminaliteitSlachtoffer geweld-/zedenmisdrijfPsychosociale problemen: moederPsychosociale problemen: vaderVerslaving: tenminste 1 ouderCriminaliteit: tenminste 1 ouderProblematische schulden: tenminste 1 ouderJuridische ouders recent uit elkaar

Psychosociale problemen van de jongere zelf zijn rechtsboven in de grafiek weergegeven. Dit betekent dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Problemen op het gebied van criminaliteit zijn rechtsonder in de grafiek te vinden. Of de jongere zelf in aanraking is geweest met justitie hangt sterker samen met de kans op vsv dan psychosociale problemen, maar slechts weinig jongeren op het vo hebben problemen op het gebied van criminaliteit. 

Psychosociale problemen van de moeder staan bovenin de grafiek en dichtbij de ‘geen effect op kans op vsv’-stippellijn. Psychosociale problemen van de moeder hebben een relatief beperkt effect op de kans op vsv maar komen het vaakst voor van alle problemen. Ernstige gezondheidsproblemen bij de jongere zelf komen wat minder vaak voor maar hebben wel een wat groter effect en bevinden zich daarom niet in een duidelijke hoek, maar in het midden van de grafiek. 
Onderin de grafiek en niet ver van de ‘geen effect op de kans op vsv’-stippellijn staan enkele problemen van de ouder, namelijk het hebben van problematische schulden en criminaliteit, en problemen van de jongere zelf, zoals opvoedingsproblemen, slachtoffer geweld of zedenmisdrijf en juridische ouders recent uit elkaar. Deze problemen hebben relatief gezien geen groot effect op de kans op vsv en komen niet vaak voor onder leerlingen in het vo. 

3.6 Verdere analyses

Er zijn ook aparte analyses uitgevoerd voor enerzijds leerlingen van vmbo en anderzijds leerlingen van havo en vwo, wederom exclusief de algemene leerjaren 1 en 2. Hierbij wordt de mogelijkheid onderzocht of de invloed van problemen en persoonskenmerken op vsv kan verschillen tussen leerlingen van de verschillende onderwijsniveaus. Onze schattingen laten geen statistisch significante verschillen tussen de odds ratio’s van problemen tussen de niveaus zien, op die voor psychosociale problemen van de jongere zelf na. Psychosociale problemen hangen relatief sterker samen met vsv ten opzichte van andere problemen voor havo- en vwo-leerlingen in vergelijking met vmbo-leerlingen. Deze analyses staan in tabel 1 van de bijlage. 

2) Voor het vmbo 3-4 is daarom een aparte analyse uitgevoerd. Zie paragraaf 3.6. 
3) Wanneer vavo’ers niet worden meegenomen in de analyse dan zijn de resultaten vergelijkbaar. In de tabel in de bijlage staan de resultaten voor de vo analyse zonder vavo’ers.  
4) Ten opzichte van de analyses voor het mbo zijn twee problemen van de jongere zelf, namelijk vaak verhuizen of dakloos zijn en het hebben van problematische schulden, in de analyse voor het vo niet meegenomen. Deze problemen komen nauwelijks voor onder leerlingen op het vo, maar wel onder jongeren op het mbo.
5) Zie hoofdstuk 7: Onderzoeksverantwoording voor meer details over hoe problemen en de bijbehorende indicatoren gemeten zijn. Slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf is bijvoorbeeld gebaseerd op twee indicatoren: geregistreerd slachtoffer van een misdrijf en cliënt van Slachtofferhulp Nederland. 
6) Het model controleert niet voor leeftijd vanwege technische redenen. Het merendeel van de vsv’ers is tenminste 18 jaar oud. 18-plussers op met name het vmbo vormen echter een bijzondere groep die hun opleiding op het voorgezet onderwijs nog niet hebben afgerond. Hier liggen mogelijk problemen en persoonlijke kenmerken aan ten grondslag. Wanneer we voor tenminste 18 jaar oud zijn zouden controleren, dan zou dat mogelijk het effect van allerlei problemen die samenhangen met de studievertraging van de leerlingen oppikken. Dit kan de resultaten voor de problemen en persoonskenmerken ongewenst beïnvloeden. Ter controle hebben we de resultaten ook bekeken voor wanneer we wel controleren voor leeftijd en dit levert vergelijkbare resultaten op.
7) Vanwege vergelijkbare redenen als in de vorige voetnoot controleert het model niet voor het volgen van vavo. Het wel of niet controleren voor vavo blijkt niet veel uit te maken voor de resultaten.