Energie- en emissiefactoren elektriciteit, update 2024
Bij de productie van elektriciteit wordt in veel gevallen gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen, wat leidt tot emissies van CO2. Voor diverse doeleinden is het nuttig om het fossiele energieverbruik en de CO2-emissies per eenheid geproduceerde elektriciteit te berekenen. Deze omrekening is verre van triviaal, onder andere omdat de productie van elektriciteit vaak wordt gecombineerd met andere activiteiten zoals de productie van warmte.
Harmelink Consulting, Agentschap NL, ECN, CBS en PBL (2012) hebben mogelijke methodes voor de berekening van het fossiel (en nucleair) energieverbruik per eenheid geproduceerde/verbruikte elektriciteit en de CO2-emissie per eenheid geproduceerde/verbruikte elektriciteit beschreven en twee standaardmethodes voorgesteld:
- Een gemiddelde methode: de integrale methode
- Een marginale methode: de referentieparkmethode
In de notitie Berekening van de CO2-emissies, het primair fossiel energiegebruik en het rendement van elektriciteit in Nederland worden deze methodes beschreven en wordt aangegeven voor welke doeleinden deze gebruikt kunnen worden. De notitie bevat cijfers tot en met het verslagjaar 2010. Sindsdien bepaalt het CBS ieder jaar opnieuw de cijfers over de rendementen en CO2-emissies van elektriciteitsproductie.
In 2023 heeft het CBS een methode ontwikkeld om de emissiefactor volgens de integrale methode te verbijzonderen naar elektriciteit uit aardgas en elektriciteit uit steenkool zoals beschreven in de notitie Emissiefactoren van elektriciteit uit steenkool en aardgas, 2000-2021.
De primaire energiefactor voor elektriciteit was tot en met de rapportages in 2024 gebaseerd op het zogenaamde fossiele rendement, waarbij de totale elektriciteitsproductie gedeeld door de fossiele brandstofinzet welke is gealloceerd aan elektriciteit. Daarmee wordt de primaire energiefactor voor de hernieuwbare elektriciteitsproductie impliciet als nul meegenomen.
Voor de Europese Richtlijn Energieprestatie Gebouwen (EPDB, Europese Commissie en de Raad (2024)) voldoet deze methode echter niet meer. Daartoe heeft het CBS in 2025 de integrale methode aangepast, waarbij wordt aangesloten bij conventies uit de internationale energiestatistieken waarbij voor elektriciteit uit waterkracht, zonnestroom en windenergie geldt dat de primaire energiefactor 1 is en waarbij biomassa op een vergelijkbare manier meegenomen wordt als fossiele brandstoffen zoals aardgas en steenkool. Dit staat beschreven in Primaire energiefactoren voor de EU-Richtlijn Energieprestatie Gebouwen.
Update 2024
In dit CBS bericht zijn de gegevens over 2024 aan de reeks toegevoegd (tabellen 1 en 2). De cijfers laten in 2024 ontwikkelingen zien die vergelijkbaar zijn met die in 2023: door vooral de afgenomen inzet van aardgas en steenkool nam binnen het referentiepark de CO2-emissie per eenheid geproduceerde elektriciteit in 2024 verder af.
Ook volgens de integrale methode nam in 2024 de CO2-emissie per eenheid geproduceerde elektriciteit af tot een minimum van 0,20 kg/kWh geproduceerde elektriciteit. Naast de gedaalde inzet van aardgas en steenkool was hierbij de toename van de productie van hernieuwbare elektriciteit een belangrijke factor.